Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de Naams des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de Naams des Heeren

Openingswoord Bewaar het Panddag Kampen 1993

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

“..waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?”

Het is verblijdend, dat we elkaar hier in Kampen op deze ontmoetingsdag weer hebben mogen ontmoeten. Goed is het samen te luisteren naar Gods Woord. Ook is het een goede zaak dat er tussendoor ontmoetingen zijn en gesprekken.

Waar gaan die gesprekken vaak over? Over de nood van de Kerk, over de zorgen, die er in dit opzicht zijn. Die nood komt rondom ons én onder ons openbaar. We hebben er mee te maken. Het vervult zo vaak de harten en de gedachten van allen, die de Kerk des Heeren liefhebben. Er is veel van te zeggen. Enkele facetten van die nood kunnen we noemen: de uiterlijke teruggang, de verschraling van de prediking, het niet-meer functioneren van wezenlijke elementen van de belijdenis, de doorbraak van het leven, dat de grens niet meer bewaart tussen de kerk en de wereld.

Is het niet goed? De nood van de Kerk vandaag op te merken, er mee bezig te zijn? Toch..de vraag moet dringen: hoe zijn we er mee bezig? We kunnen het nog anders zeggen: waar is het ons ten diepste om te doen?

Het kan ons alleen maar te doen zijn om het etaleren van klachten. Velen doen dat terwijl ze zelf buiten schot blijven en er eigenlijk geen pijn aan hebben. We kunnen het lang volhouden. Het kan ook te doen zijn om een opschuiving naar de goede kant, een verandering van de zaken waarover we bezorgd zijn. Het is een betere wens. Het zou alleen maar tot blijdschap stemmen als bijv. overal het besef was van de prediking, waarin het wonder van zalig-worden op de rechte grond doorklinkt en de weg, waarlangs dat wonder gekend wordt. We mogen het wel afbidden van de Heere.

Echter..waar de nood van de Kerk van vandaag recht beleefd wordt, geestelijk verstaan wordt, daar gaat het ten diepste om iets anders! In het gebed om verandering ten goede gaat het om de Naam des Hééren.

We horen ervan in het gebed, dat in het profetische Woord spreekt van Joel. Het wordt op de lippen van wenende priesters gelegd, opdat het zo in hun hart zou zijn. Het is een aangrijpend gebed: “Spaar Uw volk, o Heere! en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: waar is hunlieder God?”

Tot wenen geroepen

Joël profeteert in een tijd van grote nood. De Heere bezoekt het volk van Juda met Zijn oordeel. Een sprinkhanenplaag teistert het land, gepaard gaande met een ontzettende droogte. Wij weten daar in de regel niet veel van. Voor ons besef doen sprinkhanen niet zo’n kwaad. We weten echter uit de plaag in Egypte, hoe erg of het was. Joel beschrijft het zo sprekend, hoe het sprinkhanenleger alles afeet op het platteland. Voor dat leger uit is er een lusthof maar daarachter een woeste wildernis. Dat leger bedreigt ook Jeruzalem, de heilige stad. Het gaat over de muren, het dringt binnen in de huizen, zodat de mensen eruit moeten. Het is bij Joël teken van de dag des Heeren, de dag van de afrekening, die komen zal. God komt met Zijn eindoordeel over heel de wereld. Joël mag ontkoming prediken, verlossing van het oordeel. Maar niet anders dan langs de weg van de waarachtige bekering tot God. “Nu dan ook, spreekt de Heere, bekeert u tot Mij met uw ganse hart..” Een verbodsdag wordt uitgeroepen, een dag van vasten en gebed voor het aangezicht des Heeren. Maar het volk moet daartoe verzameld worden van groot tot klein. Zelfs bruidegom en bruid mogen niet achterblijven, allen moeten hiervan doordrongen zijn dat de Heere in deze nood gebed en boete vraagt voor Zijn Aangezicht.

Bijzonder klinkt het hier tot de priesters: “Laat de priesters wenen tussen het voorhuis en het altaar..” De priesters als vertegenwoordigers van het volk moeten naderen voor de Heere. Zij moeten voor God verschijnen met offer en gebed op de plaats, waar God hen gesteld heeft. Ja, zij moeten wenen! Wenen als openbaring van de innerlijke rouw voor God. Het gaat om het wenen in de nood, vanwege de ongerechtigheid.

Zouden we het vandaag niet nodig hebben? Niet maar een luid spreken over allerlei, dat ons bezwaart en met grote zorg vervult. Zeker, daar is een roeping om op de rechte plaats en in de rechte weg kenbaar te maken wat indruist tegen Gods Woord. Maar dit wénen in waarheid en bewogenheid ..dat zoekt de Heer naar Zijn eigen Woord.

Versmaadheid en de Naam des Heeren

In het gebed van de wenende priesters heeft de Naam des Heeren zo’n grote plaats. Zij bidden om het gespaard worden van het oordeel, om het niet-overgeven van de erfenis, maar daarbij gaat het centraal om de eer van God, om de zaak van God. Het is ten diepste een pleitend gebed op de Naam des Heeren.

Het herhaalde “Uw” geeft dat pleiten weer: Uw volk, Uw erfenis..De priesters kunnen niet komen met wat van henzelf is, hun werk in het heiligdom. Ook niet met wat van het volk is, het volk heeft het verzondigd tegenover de Heere. Zij mét het volk hebben van zichzelf niets te verwachten. Zij vallen er vanuit zichzelf buiten. Alleen in de Goddelijke beloften, in Wie God is uit Zichzelf, is er hoop.

Dit pleiten is het meest aan het eind van dit korte gebed, als vanuit de versmaadheid de Naam des Heeren door de woorden van het worstelen heen aangegrepen wordt: “waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?”

Smaad wordt het volk der beloften aangedaan, als het wordt overgegeven aan de heidenen. De heidenen zullen dan zeggen: Juda is niet meer het bijzondere volk, dat door zijn God wordt bewaard en gered. Zij zullen spottend over hen lachen. En die spot, die smaad, is in wezen de spot en de smaad voor de God van Israel. “Waar is hunlieder God?” Dat raakt Zijn Naam. In die Naam is verborgen dat Hij het opneemt voor Zijn volk, dat Hij een reddend en een bewarend God is: de Getrouwe, Die van Zijn volk in Zijn ontfermende genade niet af kan! Laat het dan tot ons doordringen dat hier gezegd wordt: moet dan van God de smaadtaal gehoord worden dat Hij zo’n Naam niet heeft?

Het is het diepste “waarom”, in het gebed om verlossing uit de nood. Is het niet het ergste voor allen, die oprecht God vrezen, die smaad te moeten horen: waar is uw God? De dichter van Psalm 42 beleeft het: balling, ver van God, maar dan: Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht; omdat zij de ganse dag tot mij zeggen: Waar is uw God?”

Voelen we vandaag de smaadheid niet. De kerk “aan de rand van de samenleving”. Breuken in de kerk. Zoveel zoeken van eigen eer. Het blijft niet verborgen. De wereld en een oppervlakkig christendom weten wel wat er gebeurd. Wat staat in veel opzichten het reformatorisch volksdeel te koop. Helaas moeten we ook zeggen: wat zét dat volksdeel zichzélf te koop! Het gaat zo vaak niet om de smaad die vanwege het krachtige getuigenis van de Kerk des Heeren gehoord wordt maar vanwege eigen schuld.

Hoe weinig is het daarbij om Zijn Naam te doen! Niettemin bij het wezenlijk verstaan van de nood van vandaag is het daarom te doen. Dat kan niet uitblijven. Doorleefde nood doet pleiten op de Heere Zelf. Dan hebben we niets meer om aan te brengen dan onze schuld. Zo wordt het hier toch ook getekend. Iemand zal wellicht opmerken: Kunnen die priesters “op bevel” wenen? Hier gaat het bevel wel vóórop, als wat de Heere welbehagelijk is. Maar tegelijk komt in dit gedeelte van Joël 2 zo duidelijk uit, dat het er is langs de weg van hartgrondige bekering tot God. “En scheurt uw hart en niet uw klederen en bekeert u tot de Heere”. Door het gescheurde hart wordt de nood recht beleefd. Dat leert het: tegen God gezondigd te hebben. Dat beweent eigen schuld voor God. Dat heeft wezenlijk “pijn” van de ongerechtigheden van het volksleven, van het erfdeel van de Kerk des Heeren. Dan worden we bij alle nood klein voor God gemaakt om het alleen van de Heere te verwachten. Dan kunnen we de smaad niet verdragen, die Zijn Naam wordt aangedaan!

Het uitzicht

Het pleitend bidden van de priesters heeft uitzicht! Het staat er niet voor niets: “laat de priesters wenen tussen het voorhuis en het altaar”. Zo wordt hier getekend hoe de priesters gezicht hebben op het heiligdom des Heeren. Zij staan in de bres tussen het volk en God, terwijl de dreiging van het oordeel er is. Dan bidden zij “met het gelaat naar de tempel, de woonstede Gods”. Daar is het altaar, waar het bloed vloeit en God de eer krijgt. Daar stijgen de gebeden op. Daar is God tegenwoordig in het verzoenende bloed. Zij bidden in verootmoediging maar toch uitziend naar de plaats, waar de Naam des Heeren zo bijzonder uitkomt. Zo’n God is Hij vanwege Zijn beloften, om Christus’ wil. Hij bewaart Zijn erfenis om het verzoenende bloed van het Lam van God.

De Kerk des Heeren heeft uitzicht. Langs de weg van de waarachtige bekering wordt hier dat uitzicht gepredikt. Het profetische Woord van Joel moet in onze tijd wel apart spreken. Het spreekt ook van de toekomst. Het predikt de Dag des Heeren, Die eenmaal geopenbaard wordt in de grote dag van Gods toom. Daarheen zijn we onderweg, dwars door alle noodtijden óók de Kerk des Heeren. Wat bijzonder is het daarbij dat Joël duidelijk verbonden aan de Dag des Heeren de uitstorting van de Heilige Geest verkondigt. Door die Geest alleen worden harten gescheurd, is er de waarachtige bekering tot God. Door die Geest is er het uitzicht op de Hogepriester in de hemel, Die bidt voor Zijn Kerk tot het laatst toe. Door die Geest is er het uitzicht op het volle heil en de volle zegen. Zo wordt de Kerk niet beschaamd, die in de noodtijden leert pleiten op de Naam des Heeren. Zij zal niet overgegeven worden aan de smaad.

Verstaan we dit in ons persoonlijk leven? Is er bij ons enkel de klacht over allerlei omstandigheden vandaag of kennen we als levend lid van de Kerk de waarachtige vernedering voor God? Groot als we in dat uitzicht delen voor eigen leven. Dan krijgen we de Kerk en haar nood mee in het gebed voor Gods Aangezicht. Dan is er, óók vandaag, de troost dat de Heere doorgaat en Zijn Kerk bewaart.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1993

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Om de Naams des Heeren

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1993

Bewaar het pand | 12 Pagina's