Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. R de Groot 1876-1959 (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. R de Groot 1876-1959 (2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer hebben we gezien, hoe Ds. de Groot niet zonder zegen in het landelijke Noordeloos mocht arbeiden. Eind 1912 kwam er een beroep van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Rotterdam. Ds. de Groot had het er zeer moeilijk mee. Zijn zwakke gezondheid speelde mede een rol. Hij zou zeker bedankt hebben. Maar de Heere sprak: Ik heb veel volks in deze stad. Hand. 18:10ged.

Het beroep werd aangenomen. Later wilde hij het nog ongedaan maken, maar daar wilde de kerkeraad van Rotterdam niet van weten.

9 Februari 1913 nam hij, onder grote belangstelling, afscheid van de gemeente te Noordeloos met de woorden: “Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen de hemel en de aarde; het leven en de dood heb ik u voorgesteld, de zegen en de vloek! Kiest dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw zaad” (Deut. 30:19).

Dominee de Groot sprak in de afscheidsdienst van de ervaringen die hij de afgelopen jaren had opgedaan, zowel in zijn persoonlijk leven als in de gemeente, waarbij benadrukt werd dat de Heere het alles zo wonderlijk had welgemaakt.

Jaren later vertelde hij: “Precies zes jaar mocht ik daar, al was het met een wankele gezondheid, aangenaam arbeiden. Nog heb ik ook daar mijn geestelijke kinderen. Nimmer zal ik mijn eerste gemeente vergeten. Wat hebben zij in de pasbeginnende dienaar veel gedragen en gewaardeerd.”

Rotterdam

In Rotterdam werd hij bevestigd door de consulent Ds. T.A. Bakker met de woorden: “Die ons de bediening der verzoening gegeven heeft” (2 Kor. 5:18b). De bevestiger wees op het heerlijke werk van de bediening der verzoening. Na de bevestiging werd de nieuwe dominee toegezongen Psalm 90:9


Laat Uw Gend Ons Met Haar Troost Verrijken,
En Laat Uw Werk Aan Uwe Knechten Blijken,
Uw Heerlijkheid Niet Van Hun Kind’Ren Wijken;
Uw Liefd’, Uw Macht Behoed’ Ons Voor Bezwijken;
Sterk Onze Hand, En Zegen Onze Vlijt;
Bekroon Ons Werk, En Nu, En T’Allen Tijd.


In de avonddienst deed De Groot zijn intrede met woorden uit 2 Kor. 4:7 “Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons.”

“Na deze schone rede, die door een grote menigte aandachtig werd beluisterd, volgden de gebruikelijke toespraken”, zo lezen we. Ouderling Nederlof, een bekende figuur in het kerkelijke leven van die tijd, sprak nog enkele hartelijke woorden en liet zingen Psalm 132:6.

Het was een hele verandering - van Noordeloos naar Rotterdam. Ds. de Groot schreef: Op betrekkelijke jeugdige leeftijd en met nog korte ervaring, werd ik van de stille arbeid van dorpspredikant opgeroepen tot de gecompliceerde werkkring ener stadsgemeente. Het kerkgebouw stond aan de Jonker Fransstraat (na het bombardement, mei 1940, is het geheel in vlammen opgegaan).

Van het interieur zijn nog enkele foto’s bewaard gebleven. De pastorie stond aan de Bergweg en is tot hiertoe intact gebleven.

Ds. de Groot had de gewoonte om op de eerste kerkeraadsvergadering in het nieuwe jaar een toepasselijk woord te spreken. Hij wees erop, dat de Heere Zich in het afgelopen jaar niet onbetuigd had gelaten en dat Hij Zijn zegenende handen zowel over de gemeente, als over de kerkeraad had uitgebreid. “Tot op deze stonde van dit nieuw begonnen jaar maakt de Heere het nog wel.” Er werd op gewezen, hoe onmisbaar Gods zegen is.

Belijdenis des geloofs

Aan belijdeniscatechisanten in deze nieuwe gemeente werden op de kerkeraad vragen gesteld over de geloofsleer. Om de beurt antwoordden de jonge mensen. Vervolgens stelde de voorzitter ieder nog een persoonlijke vraag, hoe zij innerlijk tegenover de Heere stonden.

Er werd op gewezen, dat een “belijdenis des harten” nodig is. De leraar wenste de jonge mensen toe, dat ze met hun belijdenis veel zouden verkeren voor het aangezicht des Heeren. Zelfonderzoek is immer geboden.

Hij legde niemand haastig de handen op.

Ds. de Groot heeft in Rotterdam velerlei bezoeken afgelegd. Op een keer kwam hij bij een moeder met een kind dat ernstig ziek was. Aan de sponde deed hij een zielroerend gebed. Bij het weggaan zei hij tegen de moeder: “U mag uw kind behouden”.

Maar hij sliep de hele nacht niet. Hij dacht: Als het kind nu toch eens sterft! De volgende morgen ging hij er al vroeg heen, deed de deur open en... boven aan de trap stond de moeder. Ze zei: “Dominee, de Heere heeft vannacht een wonder gedaan. Mijn kind is genezen.”

Naast het vele pastorale werk heeft De Groot ook veel geschreven. De gemeente had in die tijd reeds een eigen kerkbode, waarin hij naast de gebruikelijke stukken onder andere ook boekbesprekingen schreef. Hij had een welversneden pen. Verder had hij ook bijzondere gaven van de Heere ontvangen om een gelegenheidswoord te spreken; zo bijvoorbeeld bij een herdenking of nationale feestdag. Op een oudejaarsavond preekte hij over Lukas 13:7 ged. “Houw hem uit!” Nieuwjaarsmorgen sprak hij over het daarop volgende vers: “Heere, laat hem ook nog ditjaar....”

In een preek zei hij: “We gaan eindigen”, maar dan preekte hij nog twintig minuten door.

Prediking

Er zijn nog preken van hem bewaard. De drie stukken (waar de Catechismus van spreekt in antwoord twee) kun je in elke preek vinden. Hij vloeide niet door in de verklaring van de drie stukken. Niet in het stuk van de ellende, niet in het stuk van de verlossing en niet in het stuk van de dankbaarheid. Het kenmerkende van deze zaken ontvouwde hij op en onder de kansel. Hij wist waar hij het over had. En hij kon het goed verwoorden.

Zelf schreef hij: “Wij prediken niet de kerk, noch de christen, noch eenzijdig en uitsluitend het verbond, maar vooral en met onderscheiding, een rijke Christus en een arme zondaar.”

Het is gebeurd, dat ouderling Nederlof na de kerkdienst zei: Dominee ik zal u uw jas opgeven. U hebt er ons vanmorgen weer één uitgetrokken.

Wijlen ds. L.S. den Boer getuigde (in het jaarboekje van 1960) van hem: “Hoe begeerlijk kon hij Jezus Christus aan de gemeente voorstellen. Hoe warm was zijn aanbieding van het heil in Christus. Zijn preken hebben wat nagelaten. Niet alleen in Rotterdam, maar overal waar hij gearbeid heeft. Hoe blij was hij met ontluikend geestelijk leven bij anderen. Graag sprak hij met de kinderen van God en zijn pastorale arbeid is velen tot zegen geweest.

Eén van zijn ouderlingen, br. J.W. van Ree, is mede door Ds. de Groot geestelijk gevormd. Hoe blij was hij, toen deze hem meedeelde, dat de drang tot het predikambt onweerstaanbaar bij hem was. Nog dezelfde avond moest deze broeder voor de kerkeraad een preekvoorstel houden om zo te komen tot predikant naar art. 8 der Kerkorde. Met hoeveel achting heb ik Ds. J.W. van Ree, een man werkelijk met singuliere gaven, altijd over Ds. de Groot horen spreken” (tot zover Ds. den Boer). We krijgen de indruk, dat Ds. de Groot in het kerkelijke leven een vrij grote plaats heeft ingenomen. Hij preekte, gaf catechisaties, was consulent en kerkvisitator, voorts is hij een aantal jaren curator van de Theologische School geweest. Hij was zeker niet ontactisch.

Bij de opening van een classisvergadering ging hij voor in gebed, liet zingen Psalm 118:7


De Heer’ is mij tot hulp en sterkte;
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang......


De Schriftlezing was Psalm 48; vervolgens sprak hij een kort openingswoord, waarin hij wees op “onze kleine kracht”. Tevens herinnerde hij aan het zuurdeeg, dat alles doortrekt. “Zo moge het ons gegeven worden tot rijke zegen te zijn. Talrijk zijn de vijanden van Sion - maar God is in haar midden - nu geen vreze!”

Hoewel Ds. de Groot in zijn studententijd en in zijn eerste gemeente niet zo sterk leek, stond in Rotterdam iedereen verbaasd over zijn werkkracht. Ook mevrouw De Groot ging wel op ziekenbezoek en bad met de zieken.

In een gedachtenispreek vertelde De Groot: “Over Noordeloos voerde mijn weg naar Rotterdam. Velen haalden bezorgd de schouders op, ziende op mijn zwakke gezondheid. Was het ook niet zo kennelijk de weg des Heeren geweest, ik zou nimmer dat pad zijn ingeslagen. Ik ben velen als een wonder geweest. Daar in de gemeente Rotterdam heb ik mijn kracht ontplooid en tot op zekere hoogte ook verteerd.”

Hij heeft er meer dan zestien jaar mogen werken. De Heere heeft hem tot rijke zegen gesteld. Er waren veel kinderen van God. Meerderen zijn tot volle ruimte gekomen. God alleen de eer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1995

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Ds. R de Groot 1876-1959 (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1995

Bewaar het pand | 12 Pagina's