Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opwassen in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opwassen in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus

24 minuten leestijd

Deze woorden zijn genomen uit de tweede brief van de apostel Petrus. Eens sprak de Heere Jezus tot deze discipel: “Als ge eens bekeerd zult zijn, zo versterkt uw broeders”. Petrus was een man die het geleerd had in zijn leven. Wat stond het diep in zijn ziel ingegrifd, dat hij door genade alleen was zalig geworden. Wat heeft Petrus het in zijn leven diep moeten leren, dat zalig worden enkel genade is. Hij heeft dat woord moeten spellen in zijn leven. Wat was Petrus voortvarend. Altijd haantje de voorste. Hij dacht dat hij het allemaal wel kon en wist. Als de Heere Jezus Zijn aanstaande lijden en sterven bekend maakt, dan is het Petrus die voor Hem springt en zegt: “Heere, dat zal u geenszins geschieden”. Al zouden ze allen aan u geërgerd worden, ik geenszins, Heere”. Wat stond Petrus hoog met zichzelf. Wat had hij hoge gedachten van zichzelf, maar wat heeft hij in een weg van tranen en droefheid moeten leren.

Wat heeft de apostel Petrus het met schade en schande moeten leren op de school van de H. Geest. Hij die zo hoog stond met zichzelf moest diep vallen. Petrus die meende dat hij nooit aan zijn Meester geërgerd zou worden kon in hof van Gethsemané nog niet één uur met Hem waken. Bij de zaal van het hogepriesterlijk paleis durft hij het te bestaan zelfs met vloeken en eedzweren uit te spreken” “Ik ken die Mens niet!” En toen die blik van de Heere Jezus om nooit te vergeten. Hij ziet die ogen van zijn Heiland nog voor zich. Daarin lag droefheid vanwege het snode verloochenen van Petrus maar ook tere liefde. Daaruit sprak tot Petrus: “Petrus, al zeg jij dat je Mij niet kent, Ik ken je wel en Ik ga voor je de dood in”. En dat heeft Petrus gebroken: “en naar buiten gaande weent hij bitterlijk”. Maar dan die morgen der opstanding, wanneer de opgestane Levensvorst Zijn afgedwaald schaap weer op zoekt en terecht brengt. Daar in die ontmoeting tussen Petrus en de opgestane Levensvorst hebben woorden van vergeving en verzoening geklonken. Wat een lessen heeft Petrus daar op de school van de H. Geest ontvangen. De broeders versterken, dat was de roeping van Petrus en dat heeft hij door Gods genade ook gedaan. Dat heeft Petrus gedaan met zijn lippen en met zijn pen. Wat is hij de broeders en de kerk tot vandaag aan de dag tot zegen geweest. Hoe heeft hij ze in zijn brieven niet aangespoord om te waken en te bidden, want hij wist, hoe gewillig de geest kan zijn, maar hoe zwak het vlees is. Daarom spoort hij de broeders aan: “Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd. Zijt nuchteren en waakt, want uw tegenpartij gaat rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verslinden”. Petrus had het bij ondervinding. Zo is ook onze tekst een opwekking van de apostel Paulus om op te wassen en toe te nemen in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus.

We luisteren naar het apostolisch vermaan: “Wast op in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus”. Opwassen, dat is groeien. Maar wil iets groeien, dan moet er eerst geplant of gezaaid zijn. Iets wat dood is, kan niet groeien. Zal er van geloofsgroei sprake zijn, dan zal eerst leven aan de ziel geschonken moeten zijn. U kunt niet opwassen, als het zaad der wedergeboorte niet in uw hart gevallen en tot wasdom gekomen is. Dan bent u nog dood in de zonde en de misdaden. Je kunt een paal in de grond slaan, maar die groeit niet. Leg steentjes in de vruchtbaarste grond en het steentje zal niet groter worden. Maar zaait u een tarwekorrel in de grond dan zal ze uitspruiten en een halm en een bloem voortbrengen.

Als dat nu van u geldt, dan gaat de wekroep nog tot u uit: “Ontwaakt, gij die slaapt en staat op uit de dood”. Dan wordt u opgeroepen tot geloof en bekering. Je kunt een dode nu wel allerlei eigenschappen van het leven toeschrijven, maar daarmee is de doodstaat nog niet opgeheven. Je kunt de mensen die in geestelijk opzicht dood zijn wel als levenden beschouwen, maar ze blijven doden. Ze hebben nog nooit gezien in welke doodstaat ze voor God verkeren. Ze zijn nog nooit door het werk van de H. Geest ontdekt aan hun zonde en verlorenheid. Nodig is de levendmakende werking van de H. Geest. Bidt om de doorwerking van de H. Geest, die het hart vermurwt; die levend maakt wat dood is en die in de wil nieuwe hoedanigheden uitstort, zodat de wil die niet wilde metterdaad wil. We moeten in de prediking eerlijk behandeld worden. Als we de blinde ziende noemen en de dode levend, dan bedriegen we elkaar voor de eeuwigheid.

Het geldt dus niet zonder onderscheid, als de apostel Petrus hier opwekt om op te wassen. Hij richt zich tot de levendgemaakten. Dat zijn zij in wie het zaad der wedergeboorte gevallen is. Dat zijn zij, van wie in de gelijkenis van de zaaier gezegd wordt, dat het zaad ook viel in de goede aarde. Alleen zij kunnen opwassen en groeien. Als Petrus dus spreekt over een opwassen dan spreekt hij tegen hen, in wier leven het goede zaad gekomen is en die door Gods Geest wederomgeboren zijn. Er is waarachtig leven in hun ziel gekomen. In het begin o zo teer; o zo klein. We worden ook in geestelijk opzicht niet als volwassenen geboren. Daarin gaat de Heere ook de natuurlijke weg: eerst het kruid, dan de aar en daarna het volle koren in de aar”. In zekere zin kan van groei geen sprake zijn. Als we ‘genade’ opvatten in de zin van vrije genade, liefde van God tot Zijn volk, is er geen groei. Wie in Christus is, is een nieuw schepsel. Daar is van geen klein of groot, beginnend of gevorderd sprake. Elke wedergeborene is een kind van God en is volkomen gerechtvaardigd en volkomen geheiligd. God ziet Zijn volk in Christus volkomen heilig, zonder vlek of rimpel. Al is er voortgang op de levensweg, al is er toename in de genade en verdieping in het geloof en versterking in de liefde, dat doet mij niet toenemen in de genade bij God. En ook als mijn geloof kwijnt en de liefde inzinkt en de hoop verflauwt blijft de liefde Gods tot Zijn volk onafgebroken. “Ik heb u lief gehad met een eeuwige liefde, daarom zijt gij o kinderen Jakobs niet verteerd”. Die liefde is eeuwig in zijn duur, maar ook eeuwig in zijn volheid. God heeft reeds de Zijnen volmaakt lief en zij zijn volkomen gerechtvaardigd door de gerechtigheid van Zijn Zoon Jezus Christus. Er zijn maar twee mogelijkheden: of we zijn helemaal gerechtvaardigd of we zijn het in het geheel niet. We liggen of voor Zijn rekening of we zijn nog in onze zonden; we zijn of in Christus of we zijn nog in Adam. Een derde mogelijkheid is er niet en als we in Christus zijn dan zijn we in Hem ook volmaakt. Daarom kan de apostel tot de gemeente van Kolosse zeggen: “Gij zijt in Hem volmaakt, die het Hoofd is van alle overheid en macht” (Kol. 2:10). Maar hoewel het enerzijds vast ligt in God, is het in het leven van de zondaar aan wisseling onderhevig. Ondanks het feit, dat de apostel Paulus mocht weten, dat de liefde Gods tot hem volmaakt is, zegt hij op een andere plaats: “Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht”, terwijl hij er direct aan toevoegt: “Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dat gevoelen”. Allen die volmaakt zijn moeten gevoelen, dat zij niet volmaakt zijn, maar moeten jagen naar het wit tot de prijs der roeping Gods. Of laat ik het met andere woorden zeggen: het kind moet knaap, de knaap jongeling en de jongeling man en de man vader in Christus worden.

Het ligt toch in de natuur van het leven, dat het groeit. Met leven dat niet groeit, daarmee is iets mis. Als onze kinderen groeistoornissen vertonen, dan maken ouders zich ongerust en gaan ze ermee naar de dokter. Waar de groei gemist wordt, daar kunnen ernstige gevolgen uit voortkomen. Dan wordt er naar de oorzaak gezocht. Krijgt het niet voldoende voeding binnen of zijn er afwijkingen, die de groei belemmeren? Blijft het kind in de groei achter dan maakt het moederhart zich zorgen. En terecht. We moeten ook oppassen voor al te snelle groei. Een kind kan ook uit zijn krachten groeien. De groei van een lichaam kan zo snel gaan, dat alle krachten aan het lichaam onttrokken worden en het lichaam verzwakt. Nodig is een geleidelijke groei, dat is verreweg het beste.

Zo is het ook in Gods orde bij het leven van Gods kinderen. Waar leven is moet ook groei zijn. Is dat beginsel van het nieuwe leven in u aanwezig? Heeft het zaad van Gods Woord ook een plaats in uw leven? Of houdt u zich op de been met wat uitwendigheden. De vorm is wel in orde, maar het leven ontbreekt. Als dat zaad der wedergeboorte ontkiemt in uw hart, dan komt er een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Dan komen er werkzaamheden aan de troon er genade. Dan komt er dat hartelijke verlangen om de Heere te mogen dienen en kennen. En al durft u dan nog niet uit het bezit te spreken, het verlangen is er.

Nu is het nodig, dat dat zaad groeien gaat en sterker wordt; dat het opwast. Als dat beginsel van het nieuwe leven in u gevonden wordt, dan komt de aansporing van de apostel Petrus vanmiddag ook tot u: wast op! Er moet groei zijn. Innerlijk moet u sterker worden. Meer en meer moet u leren van genade en de kennis van de Heere Jezus. “En, als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen ”. Je komt op de huisbezoeken mensen tegen, waar je het ene jaar na het andere dezelfde dingen hoort. Ze komen niet verder. Het blijft allemaal maar hetzelfde. Ze blijven in de kinderschoenen staan. Er is geen vordering op de weg des levens. En stilstand, zegt een spreekwoord, is achteruitgang. Is er nu nooit eens een bevestiging? Is er nu nooit eens een bemoediging? Teert u nog altijd op hetgeen vroeger eens gebeurd is?

Opwassen in de genade

Sommige mensen denken wel eens, dat opwassen in de genade is, dat je al groter en al heiliger en al wijzer wordt. Nee, groeien in de genade is niet, dat we in onszelf al groter worden. We zeggen wel eens: wij brengen onze kinderen groot en we zijn verblijd, als we ze zien opgroeien. Maar de Heere maakt Zijn kinderen klein. Genade en groot worden zijn innerlijk tegenstrijdig met elkaar. Genade maakt niet groot maar klein. En als we die ootmoed en die verootmoediging niet kennen, dan hebben we nog nooit beseft, wat genade is.

Om toe te nemen in de genade moeten wij er met al onze hoogheid en grootheid aan. Wij zijn vijand van genade. We zijn rechthebbende mensen en we zoeken allen met onze eigengerechtigheid voor God staande te kunnen blijven. We leven nog zo uit het verbroken werkverbond, waarin voor de niet-gevallen mens gold: “Doe dat en gij zult leven”. Maar ook ondanks dat dat werkverbond verbroken is en we langs die weg de zaligheid niet kunnen beërven zoeken we toch nog altijd in de weg van de werken der wet zalig te worden. Eertijds leefde ik zonder de wet”, zegt Paulus, maar toen de wet in mijn leven gekomen is, ben ik gestorven”.

Als er een geweest is die geleerd heeft wat genade is dan is het de apostel Paulus wel. Hij kon roemen in zijn uiterlijke verbondsvoorrechten. Hij had het er nog aardig vanaf gebracht. In de Filippenzenbrief somt hij zijn voorrechten op: “Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israel, uit de stam van Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een farizeeër, naar de ijver een vervolger der gemeente; naar de rechtvaardigheid die in de wet is onberispelijk” (Fil. 3:5,6). Maar toen de wet in zijn leven gekomen, is de zonde levend geworden en hij is gestorven. De wet heeft de grote Paulus geveld, zodat er van zijn deugden en voortreffelijkheden geen draad meer overbleef. Toen is Paulus met voortreffelijkheden onderste boven gegaan. “Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht. Ja gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik alle dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen ”(Fil. 3:7,8).

Zo heeft Paulus in zijn leven geleerd, wat genade is. En zo heeft ook Petrus het moeten leren, die met al zijn ijver en voortvarendheid heeft leren inzien, dat hij een grote dwaas is. En zo leren al Gods kinderen bij aanvang en bij voortgang. En die les is niet in een keer geleerd. Want die farizese zuurdesem doet zich telkens weer gelden. Dat hoogmoedige hart steekt telkens weer de kop op. Dat is een hele leerschool voor een mens om het woordje ‘genade’ te leren spellen. Dat wil zeggen: onverdiende gunstbewijzen. Dat er nu niets van de mens bij in aanmerking komt. Hij moet het op de school van de H. Geest leren: “Uit genade zijt gij zalig geworden en dat niet uit u het is Gods gave”. Opdat er alleen maar een roemen zou overblijven in God. Dan moeten ze die les wel eens iedere keer weer leren. Als een onderwijzer zulke hardleerse leerlingen had, dan gaf hij gauw de moed op. Maar die grote Profeet en Leraar neemt ze op Zijn school en Hij onderwijst hen in de dingen van Zijn koninkrijk. Onvermoeibaar!

Opwassen in de genade. Dat is jezelf meer en meer als zondaar leren kennen en je meer en meer voor Gods aangezicht verootmoedigen. Maar ook meer en meer als zo’n arme zondaar, als een smekeling aan de troon der genade komen om bij de Heere vergeving en barmhartigheid te zoeken. Opwassen in de genade: is hoe langer hoe meer verstaan, dat we niets verdiend maar alles verbeurd hebben. Maar ook steeds meer oog krijgen voor de onverdiende gunst van God, die Hij aan schuldigen bewijst. Opwassen in de genade is: jezelf hoe langer hoe meer Gods oordeel waardig keuren, maar nu de toevlucht nemen tot Hem die onder het oordeel geweest en die het voor de Zijnen heeft weggenomen.

Opwassen in de kennis

Opwassen in de genade maar ook in de kennis. Die zijn niet van elkaar los te maken. Opwassen in de genade en de kennis hoort bij elkaar. Hoe meer kennis we ontvangen van de Heere Jezus des te meer we de genade beleven. Dat is maar niet een verstandelijk kennen, hoewel het niet buiten het verstand omgaat. Nee, het is practische kennis; geloofskennis; kennis door ondervinding verkregen. Het is een geheiligde kennis. We krijgen dan verstand van God en goddelijke zaken. We ontvangen dan steeds meer een bevindelijke kennis van wie we zelf zijn maar ook wie God is, en ook wie de Heere Jezus is. Wie Hij voor verloren zondaren wil zijn. We worden ingeleid in de verborgenheden van Zijn koninkrijk. De kennis die we nodig hebben is, is de kennis van Gods heil. Ook daarin moet een mens vorderingen maken. Is dat niet het euvel in het leven van Gods kinderen, dat er zo weinig kennis is. “Mijn volk gaat verloren, omdat het geen kennis heeft”. Moet de apostel de Hebreeën niet verwijten: “Vanwege de tijd behoordet gij leraars te zijn, maar gij hebt wederom van node, dat men u tere, welke de eerste beginsel en zijn van de woorden Gods; en gij zijt geworden als die melk van node hebben en niet vaste spijze. Want een iegelijk die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is als een kind. Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads” (Hebr: 5:12-14).

Is dat ook vaak niet de oorzaak van veel duisternis en veel onvastheid in het leven van Gods kerk, omdat de kennis ontbreekt. De prediking van het Evangelie heeft niet alleen tot doel om de ogen der blinden te openen en hen uit de macht en de heerschappij des duivels te verlossen. Zeker, het is groot, als de Heere in uw leven gekomen is met de levendmakende kracht van Zijn Woord en Geest. Maar we mogen daar niet bij blijven staan. Het is groot, als de Heere het wonder van de wedergeboorte heeft willen werken in uw leven, maar er is meer. We mogen niet in de kinderschoenen blijven staan, maar ook is nodig vergeving van zonden te ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden.

Er is ook onder Gods kinderen nog zoveel blijven steken in de eerste beginselen, waarbij we leven bij een bemoediging en een vertroosting. De Heere heeft wel eens tot ons hart gesproken en we hebben wel eens hartelijk mogen bidden. Het Woord is wel eens voor ons open gegaan en we mochten daarin de troost van het evangelie ondervinden. Maar daarin ligt zo weinig vastheid en zekerheid. Gelukkig treffen we ze nog aan, in wie de vreze des Heeren gevonden wordt, maar als het erom gaat: weet u nu voor Zijn rekening te liggen. Kunt u sterven? Weet u dat uw zonden vergeven zijn, dan staat de wagen stil. Ach, dan zijn we vaak aan de baren der zee gelijk. Er is zo weinig vastheid en zekerheid. Ze worden op de levensweg opgehouden en er zijn er zo weinigen die komen tot de volle zekerheid des geloofs. Zij kunnen en mogen spreken van bemoedigingen en vertroostingen. Hun ogen zijn waarlijk geopend voor de werkelijkheid van hun bestaan. Maar er is geen verder komen. Er is geen voortgang op de levensweg.

Is de zaligheid u nader gekomen dan toen gij tot geloof kwaamt? En die genade en kennis concentreert zich op de Heere Jezus. Petrus spreekt over de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Dan ligt er in de namen van de Heere Jezus al zoveel onderwijs opgesloten. Hij is Heere. Dat is Zijn opstandingsnaam. Bij Zijn opstanding heeft God Hem een naam gegeven boven alle naam, voor wie alle knie zich zal buigen en alle tong zal belijden, dat Hij Heere is en Christus. Hij heeft recht op het leven van Zijn volk. Hij heeft ze gekocht en betaald en dan maar niet met goud of zilver maar met Zijn dierbaar bloed. Ze zijn verlost uit de heerschappij des duivels en ze zijn gebracht onder het genaderegiem van Koning Jezus. Hij is de wettige Eigenaar van Zijn volk. Ze behoren Hem toe en niemand zal ze uit Zijn hand rukken. Zij liggen voor eeuwig vast onder Zijn heerschappij en geen duivel en hel kan meer aanspraken op hen maken. Wat ligt daar een troost in, dat Hij Heere is.

Zaligmaker is Hij ook. Niet alleen om te weten, dat er een Zaligmaker is, maar om Hem nu ook te kennen tot zaligheid. Dan hebt u Hem ook nodig gekregen. Dan hebt u Hem in uw nood en in uw verlorenheid gezocht. Wat is het dan een onuitsprekelijk wonder, dat Hij uit Zijn hoge hemel is afgedaald naar deze lage wereld om zondaren in hun verlorenheid op te zoeken. Maar om het nu ook persoonlijk te weten, dat Hij u heeft opgezocht en opgeraapt uit uw diepe verlorenheid. Hij heeft daarvoor die diepe weg van vernedering moeten gaan. Hij is er de dood voor ingegaan. Hij heeft Zijn bloed ervoor gestort. Hij heeft er de toorn van God over de zonde voor moeten ondergaan. Hij is weggezonken in de diepte van de verlorenheid om mij, diepschuldige zondaar, daaruit op te halen. Hij is Zaligmaker en zalig maken is verlossen van het grootste kwaad en brengen tot het hoogste goed.

Nu van deze Zaligmaker moeten Gods kinderen als het goed is steeds meer weten en ondervinden. Hem te kennen moet altijd weer de begeerte van het hart zijn . Om het met Paulus uit te drukken: “Dat ik Hem kenne en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap van Zijn lijden. Zijn dood gelijkvormig wordende. Nee, dan blijft het maar niet bij een objectieve beschouwing van deze zaken, maar dan wordt het subjectief beleefd. Dan krijgen we gemeenschap aan het lijden van Christus en wie gemeenschap heeft aan Zijn vernedering zal ook gemeenschap hebben met Zijn verhoging. Dan buigen we met Christus onder het recht Gods, omdat Hij daaronder gebogen heeft. Maar dan zijn we Hem ook gelijkvormig in Zijn opstanding. Dan gaan we met Hem de dood in om met Hem ook weer op te staan tot een nieuw leven.

We leren Hem ook kennen als Profeet en als we leven uit de profetische bediening van Christus, dan onderwijst Hij ons in de verborgen raad en wil Gods aangaande onze verlossing. Hij leidt ons in in onze ellende, maar Hij geeft ook de verlossing in Christus te zien, maar onderwijst ons ook in de dankbaarheid. En als Hij dan voor ons geloofsoog oprijst als die enige Hogepriester, die Zichzelf opgeofferd heeft aan het hout des kruises op Golgotha. We leren Hem kennen als Borg en Middelaar, die Zijn gezegend lichaam aan het kruis heeft laten nagelen om ons van de toorn van God over de zonde te verlossen. Wat is het ook noodzakelijk om Hem in Zijn priesterlijke bediening te leren kennen, dat Hij in mijn plaats Zich voor Gods aangezicht onder het oordeel gesteld heeft om mij daarvan te bevrijden. Wie zal hier ook maar enigermate de rijkdom en de heerlijkheid van deze Christus kunnen uitstallen en onder woorden kunnen brengen. Maar Hij is ook onze eeuwige Koning, die ons beschermt en bewaart.

Om Hem dan ook te leren kennen als de drieënige God, de Vader, de Zoon en de H. Geest. De Vader die het verlossingsplan heeft uitgedacht. De Zoon die Zich borg gesteld heeft tot een Middelaar en Verlosser en de H. Geest die het toepast aan zondaarsharten. Maar om dan weer teruggeleid te worden tot de nooit begonnen eeuwigheid, waar de Vader een weg uitgedacht heeft om verloren zondaren te behouden. Dan worden we teruggeleid tot in het welbehagen Gods, dat opwelt uit het Vaderharte Gods. Als een ziel daarin onderwezen wordt en daarin teruggeleid wordt, wat ligt dan de zaligheid onwrikbaar vast. Het ligt vast in de eeuwige verkiezende liefde des Vaders. En omdat er nu bij de Vader geen verandering of schaduw van omkering is, zullen ze nooit meer verloren gaan, want ze zijn gegraveerd in Zijn beide handpalmen.

Daar komt een mens toch nooit op uitgekeken en over uitgedacht. Ik zou nog wel door kunnen gaan. Hem kennen als de Goede Herder, als de Ware Wijnstok, als het Brood des levens. In al de heerlijkheid van Zijn Persoon en werk Hem kennen. In Zijn deugden en eigenschappen.

Om dan ook van Zijn genade te leven. Het wonder voor ons persoonlijk zien en beleven, dat Hij de hoge hemel heeft willen verlaten om zondaren te redden. De genade, dat Hij arm wilde worden om ons rijk te maken. De genade, dat Hij Zich tot in de dood heeft willen vernederen en dat Hij het verdragen heeft, toen Hij door God verlaten werd, opdat wij tot God zouden gaan en nimmermeer van Hem verlaten worden. Die genade, die volheid van genade, moet een kind des Heeren almeer leren verstaan en zo in deze dingen opwassen. Wat mogen we Hem voorstellen in Zijn noodzakelijkheid en dierbaarheid, in Zijn gepastheid en in Zijn schoonheid. Maak het volk des Heeren maar jaloers. Toon de schatten maar die in deze Heere Jezus gelegen zijn. Houdt de banier maar hoog, dan zal de Heere voor de volgelingen zorgen die zich onder die banier scharen. Laat ze iedere keer maar gevoelen, hoever ze beneden de maat leven. Hoeveel meer er te vinden is in deze Borg en Zaligmaker. Want dat is toch de spijze voor de ziel en het brood voor het hart. Dat wil de Heere ook tot zegen doen zijn voor de onbekeerden. Laat ze ieder maar gevoelen, hoe arm en rampzalig een leven is buiten God zonder Christus.

Nee, dan mag de wedergeborene niet bij het begin blijven staan. Natuurlijk mogen we het begin ook niet overslaan. We zullen het altijd moeten vasthouden: “Tenzij iemand wederom geboren wordt. Hij kan het koninkrijk Gods niet zien ”, Laten we niet met een minimum aan kennis en genade volstaan. Een kind des Heeren mag er geen vrede bij hebben, als hij altijd maar in de kinderschoenen blijft staan. Nee, er moet een opwassen zijn. Niet altijd genoeg hebben aan melk. Zover wil de Heere ons brengen, dat we vaste spijze gaan begeren en die ook echt nodig hebben. Daar moet het heen.

Dat, volk des Heeren, is uw roeping in dit leven. We reizen naar de dag van Christus’ wederkomst. “Nu dan, hoedanigen behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht. Benaarstigt u dan, dat ge onbevlekt en onbestraffelijk van Hem moogt bevonden worden. Wast dan op in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker, Jezus Christus”. Als de Bruidegom straks komt, dan moeten we Hem toch kennen, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is.

Voor een positie op aarde doen we heel wat. We leren ervoor: we proberen allerlei kennis te vergaderen. Zouden we dan traag zijn met het vergaderen van genadekennis? Zouden we onze ziel verwaarlozen? Dat kan toch niet. En zeker niet, dacht ik, als de liefde Gods in onze harten uitgestort is. Als we in beginsel iets hebben mogen zien, van Wie Hij nu is, de Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Liefde doet toch verlangen naar kennis. Liefde verlangt toch altijd meer beleving van de liefde?

Maar er zijn zoveel dingen die de groei in de weg staan en de wasdom belemmeren. Er is wat verachteren in de genade. Zonde, aardsgezindheid, wereldgelijkvormigheid, materialisme. de beslommeringen van het leven hier en de zorgen voor ons bestaan. Al die dingen kunnen ons in geestelijk opzicht doen verschralen en verarmen. Daarom hangt met de oproep om op te wassen ook samen de vermaning om ons te reinigen van alle besmetting des geestes en des vieses. Ja, wat Petrus in dit hoofdstuk al gezegd heeft: in heilige wandel en godzaligheid te leven.

Dan blijft het kennen en het profeteren in deze bedeling nog onvolkomen en met zonde bevlekt. Dan zullen we in dit leven nooit komen tot de volle kennis van God en Christus. Laten er dan jaren mogen voorbijgegaan zijn, dat de Heere laat wassen, dan moet de verstgevorderde in de genade nog zeggen, wat weet ik er nog weinig van. Dan blijven we zolang we in dit leven zijn nog maar een kind in verstand. Het dieplood heeft nog de grond niet bereikt van de afgronden van de zonde en hoe meer wij opvaren op de vleugelen van de H. Geest, hoe hoger de hemel der hemelen zich verheft. En hoe nader Christus komt, des te verhevener is Zijn gestalte, des te schitterender dat oog en ik kan uitroepen: “Zulk een is Mijn Liefste, zulk Een is mijn Vriend”. De meest begenadigde, de diepst ingeleide gevoelt het, dat dit oog te zwak is om te meten, dit hart te klein om het te omvatten en de verwachting rijst steeds sterker naar de lijd, als het volkomen kennen daar zal zijn en het oog zal zien, wat het nooit heeft gezien, en het oor zal horen wat het nog nooit gehoord heeft en de gedachte zal bevatten, wat nooit in haar opkwam en het hart zal gevoelen, wat nooit werd gekend. Om dan met al de heiligen ten volle te begrijpen, welke de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte zij en bekenne de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods. Hem nu, Die machtig is meer dan overvloedig te doen, boven wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt, Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 oktober 1997

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Opwassen in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 oktober 1997

Bewaar het pand | 12 Pagina's