Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Des Christens groot interest (8)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Des Christens groot interest (8)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter afsluiting van het hoofdstuk over het nieuwe leven als kenmerk van het toebehoren van Christus, spreekt Guthrie over de gemeenschap met God. Hij gaat in op de aanvechting die er kan zijn in het leven van een gelovige dat hij de gemeenschap met God niet in die sterke mate ervaart zoals de Schrift daarvan op sommige plaatsen spreekt. Het gebrek aan die krachtige gemeenschap met God is een oorzaak om te twijfelen of ik werkelijk deel heb aan Christus.

Gemeenschap met God

Wij verstaan onder de gemeenschap met God vaak de gevoelige tegenwoordigheid van de Heere, waardoor wij op een bijzondere wijze versterkt en verkwikt worden. Maar de gemeenschap met God in eigenlijke zin is de band die er tussen God en de zondaar gelegd is door de Heilige Geest. We zouden kunnen zeggen dat dit de geloofsgemeenschap is tussen God en de gelovige. Deze geloofsgemeenschap is onverbreekbaar. Maar er is ook de gevoelige gemeenschap met God, die voortvloeit uit de geloofsgemeenschap. De gevoelige gemeenscap met God wil zeggen dat wij heel sterk in onze ziel de nabijheid van de Heere ervaren. Maar deze gemeenschap ervaart een gelovige niet altijd even sterk. Wanneer wij de gevoelige gemeenschap met de Heere niet ervaren, worden we zo vaak heen en weer geslingerd of de Heere wel echt met ons begonnen is. Maar de echtheid van het geloof hangt niet af van de mate en de diepte van onze bevindingen. Het geloofsleven kent ook zijn tijden van geestelijke duisternis en het gevoel dat de Heere ons verlaten heeft.

Het geloof zoekt de Heere ook in zulke tijden in Zijn Woord. Het gedurige vertrouwen op de Heere en op Zijn Woord ook in zulke perioden, wil de Heere weer gebruiken om ons opnieuw iets te laten ervaren van Zijn gemeenschap. Op deze manier spreekt Guthrie ook over de omgang met de Heere. Elke gelovige kent de omgang met de Heere. Een oprechte gelovige wandelt naar het Woord van God en voor het aangezicht van God, Die ons hoort en ziet. Een gelovige is zich bewust van de Heere, zoals Psalm 139 daarover spreekt. Maar er is ook een gevoelige omgang met de Heere. We ervaren dan Zijn aanwezigheid in hoge mate. Maar ook van dit laatste geldt dat niet alle kinderen van God even sterk en even vaak deze omgang beleven. De gelovigen hebben een vrije toegang tot God door de Heere Jezus Christus. Van Gods kant uit is er altijd die open toegang tot Hem. Maar de gelovigen ervaren dat niet altijd zo. Een gelovige kan met Job ondervinden dat de Heere Zijn aangezicht verbergt en dat de Heere Zich houdt als een vreemde, Job 23:3, 8, 9. De toegang tot God is er door Christus, maar een gelovige ervaart niet altijd die vrije toegang. Die ervaring van de gelovige hoeft hem niet in de weg te staan om toch zich het eigendom van Christus te weten. “Zij zijn allen (= de gelovigen) nabij gebracht door het bloed van Christus en staan niet meer van verre, omdat de dodelijke vijandschap tussen God en hen is weggenomen. Maar in de tweede betekenis (= ervaring van de vrije toegang tot God) hangt de toegang af van het welbehagen van de Heere. De gelovigen zijn vrij zichzelf die toegang te verhinderen, totdat het de Heere behaagt deze genadig weer te verlenen. De toestand is dus niet steeds gelijk. Aangaande de staat van een mens behoeft dus hieromtrent geen twijfel te bestaan.”

Vrijmoedigheid

Guthrie gaat ook nog in op de vrijmoedigheid om tot God te naderen. Velen kunnen alleen geloven dat ze een kind van God zijn op het moment wanneer ze een ernstige drang voelen in hun hart om te bidden en ze hun hart voor de Heere kunnen uitstorten. “Maar deze gemeenschap van de Heilige Geest is erg afhankelijk van het vrijmachtig welbehagen van de Heere. Hij bepaalt de tijd en de mate.” De kinderen van God hebben niet altijd die vrijmoedigheid in het gebed. Tegelijk zegt Guthrie dat de Heilige Geest door Zijn invloed ons deze gestalte vaker wil geven dan wij doorgaans denken. We mogen de Heere bidden om de krachtige werking van Zijn Heilige Geest in ons hart. Want door het geloof wil de Heere ons ook Zijn genade doen ervaren. Al is het gevoel geen grond voor de zekerheid van het geloof, toch geeft de Heere in de weg van het geloof de ervaring van Zijn genade. Tot die ervaring hoort ook dat wij vrijmoedig tot God mogen gaan in onze gebeden en met onze noden.

Gebedsverhoring

Ook op dit punt is er soms onduidelijkheid. Elke gelovige die tot God komt in het gebed op grond van Christus’ werk, is gehouden te geloven dat de Heere het gebed verhoort en ons geeft wat goed is. Het gelovige gebed legt de begeerten aan de Heere voor en vertrouwt erop dat de Heere ze verhoort zoals Hij wil. Maar er is ook een verhoring van het gebed die ik in mijn hart mag ervaren. Guthrie zegt dat deze laatste verhoring lang niet altijd voorkomt in het leven van een gelovige. Hij noemt het voorbeeld van Hanna. Maar zo’n ervaring en beleving van gebedsverhoring is geen voorwaarde voor de zekerheid van onze genadestaat.

Wie zijn begeerten en noden aan de Heere voorhoudt in de Naam van de Heere Jezus Christus, mag gelovig erop vertrouwen dat de Heere het gebed verhoort. Nee, niet altijd zoals wij het willen. Maar Hij verhoort het gebed zoals Hij wil en zoals het Hem goeddunkt. Hij weet immers volgens Zijn eigen Woord wat Zijn kinderen nodig hebben. Hij is de Vader in de hemelen, Die hen leidt.

Getuigenis van de Heilige Geest

Tenslotte gaat in Guthrie nog in op het getuigenis van de Heilige Geest. “Het getuigenis van de Heilige Geest is niets anders dan de invloed van de Heilige Geest op het geloof, waardoor het geloof tot volle zekerheid komt.” Het getuigenis van de Heilige Geest is dat de Geest eerst het licht laat vallen over het Woord. Het Woord laat zien wat Gods werk is in het leven van een mens. Door de Heilige Geest zien we Gods werk vanuit het Woord in ons eigen hart en leven. Onze geest gaat ook getuigen. En de Heilige Geest getuigt mee met onze geest dat wij kinderen van God zijn. Zo komen we tot de volle zekerheid van het kindschap. De manier waarop Guthrie hier ook over spreekt, geeft aan dat niet alle kinderen van God dit getuigenis hebben of ervaren. “Toch kunnen wij vermoeden dat sommige oprechte vromen hun leven lang hieraan geen deelhebben”, Hebr. 2:15. Hieraan verbindt Guthrie een bijzondere ervaring van de gemeenschap met God door de Heilige Geest. “Het geloof wordt hier zo volkomen verzekerd, dat het geheel opgaat in de voelbare tegenwoordigheid van God. Deze zaak is niet aan alle gelovigen gegeven. Deze openbaring (Guthrie noemt het voorbeeld van Maria in Joh. 20, waar Jezus haar naam noemt) wordt zo volstrekt naar het welgevallen van de Heere geschonken en is van zo korte duur of is zo snel weer verdwenen, dat niemand mag twijfelen aan zijn staat van genade, omdat hij dit niet kent.”

Tot besluit van dit gedeelte zegt Guthrie nogmaals dat we niet de bijzondere openbaring van de Heere als norm mogen nemen. De Heere is vrij om deze bijzondere openbaring te geven of ze te onthouden. “Velen staan naar zulke openbaringen, voordat zij door het geloof het Woord van God aannemen. Maar God heeft getuigd dat er voor de mensen in Jezus Christus genoeg leven is. En als zij door het geloof bevestigen dat God waarachtig is, dan zouden zij aan meer van deze voortreffelijke zaken deelhebben.” Voor Guthrie staat het oprechte geloof in de Heere Jezus Christus op de eerste plaats. Hij heeft in het eerste deel aangewezen wat nu het oprechte geloof is en wat de Heere geeft of onthoudt in Zijn vrijmacht aan de gelovigen. Voor ons is van belang dat we het antwoord weten op de vraag of wij oprecht in de Heere Jezus Christus geloven. Op de vraag hoe wij deel kunnen krijgen aan Chtistus, gaat Guthrie in het tweede deel van zijn boek in.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 april 1998

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Des Christens groot interest (8)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 april 1998

Bewaar het pand | 8 Pagina's