Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leven uit Goede Vrijdag en Pasen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leven uit Goede Vrijdag en Pasen.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste vrienden en vriendinnen van Bewaar het Pand, mag ik eens vragen: Leeft u eigenlijk wel echt?

Dat is ook een vraag zegje misschien? Maar toch met nadruk: leeft u eigenlijk wel echt? En jullie, jongens en meisjes, leven jullie eigenlijk wel echt? En in verband daarmee en niet minder met klem: bent u, ben jij eigenlijk al gestorven? Ja, dat is ook wat! Leef je al wel echt en ben je al gestorven?

U ziet ons hier toch zitten in de kerk, allemaal levende mensen; allemaal nog in het land der levenden. Ja, en toch, en toch en met name na Goede Vrijdag en Pasen: leeft u eigenlijk wel echt? En bent u en ben jij, zijn wij eigenlijk al gestorven? Immers het échte ware leven, dat is niet dit leven hiér. Dat gehaaste tijdelijke leven, of het godsdienstige - en kerkelijke leven en wat je erbij zult kunnen of willen halen. “Ik ben de Opstanding en het Leven” zegt de gestorven maar ook opgestane Paaskoning. “Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” “Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God, en Jezus Christus Die Gij gezonden hebt.” Dan vraag ik weer, het komt al wat dichterbij hè! Leeft u eigenlijk wel echt? En dat echte ware leven, geliefden, wordt juist geleerd en beleefd in de weg van het stérven. Gods ware levend gemaakte kinderen hebben een stervend leven gekregen, om juist in dié weg in beginsel en al meer het echte ware leven te zoeken en ook te leren kennen. In Hem en door Hem, Die het Leven is en waarvan u met de Pasen misschien wel gezongen hebt:

“Mijn hart roept uit tot God, die leeft, En aan mijn ziel het leven geeft.”

Van nature dood, al zijn we springlevend en kerngezond. Dood, geestelijk dood in de zonden en de misdaden. Begraven achter die zware grote voorgewentelde steen in het graf van de zonde en van de dood. Kwam u er al achter? En van onszelf uit ook niets anders toch dan eigenlijk alleen de eeuwige dood naar recht verdiend en voor ogen. En nu was het Goede Vrijdag en Pasen. En we houden deze ontmoetingsdag vlak na Goede Vrijdag en Pasen. Dat is geweldig groot, dat we de heilsfeiten weer mochten gedenken en ze weer mochten verkondigd en voorgesteld worden. Wat is dat groot, wat is dat geweldig! Maar hóe groot ook, het komt op de persoonlijke beleving ervan aan.

Heilsbevindelijk iets van Goede Vrijdag en Pasen in je hart beleven door de wederbarende, levenwekkende en levenversterkende genadekracht van de Heilige Geest, Die het uit die gestorven en ook opgestane Levensvolst neemt om het in zichzelf dode en ook na ontvangen genade ook vaak nog zo dodige en dorre en doodse zondaren te verkondigen en deelachtig te maken bij de aanvang en bij de verdere voortgang al meer en meer. Kent u dat? Weet u wat dat is? Iets van de heilshistorische feiten door de Heilige Geest heilsbevmdelijk (en dan gaat het niet om de trap en de mate) ervaren in je hart bij de aanvang en bij het ouder worden en verder komen ook al meer en al dieper? In jezelf al meer alleen de dood maar vinden. Maar ook nu juist in die weg al meer het leven in Hem, de Levensvorst, Die ook vanuit het open graf nog zegt: “Ik leef en gij zult leven!” Ik had gedacht, dat het goed kon zijn om daar vanmorgen wat nader en dieper met u op in te gaan. En ik wil dat graag doen vanuit het Woord van God uit Galaten 2 vers 20:

“Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof van de Zoon van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.”

Hoort u wel, ouderen, en jongens en meisjes, horen jullie het ook? Ik leef! Dat zegt Paulus. Hij mocht echt leven en hij zegt er meteen bij wat dat is en wat dat betekent heel konkreet. “Doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij!” Christus was ten diepste zijn Leven geworden. Aan Hem had hij het echte ware leven te danken. In Hem het mogen vinden. Uit Hem mocht hij leven. Door de bediening van de Heilige Geest bij de aanvang en telkens weer en al meer leven uit Christus. Die Christus, de Gezalfde, de Zone Gods, de Zaligmaker, was het geheim, het leven van zijn leven geworden. “Niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” Zijn hele leven werd ten diepste beheerst en doortrokken en bepaald door en vanuit die Christus. En het heil van Gods genade in die Gezalfde, in die Gegevene van de Vader. “Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” In zijn hart, in zijn leven. Die Christus en dat heil van Gods genade in hem was voor Paulus echt en ook al meer hèt leven; de levensbron, de levenskracht, het levensgeheim, het levensdoel ook voor Wié hij leeft, geworden. Christus stond in zijn leven centraal. Christus, het Leven van zijn leven. En jongens en meisjes, ouderen, dat is het nu eigenlijk. Want we zeggen het weleens vaak zo en het is waar, wat is dat diep en toch treffend gezegd: buiten die Jézus is er eigenlijk geen leven. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven!

Maar wie de Zoon van God niet heeft, die heeft het Leven nog niet!” Jongens en meisjes, nogmaals al ben je springlevend en kerngezond en heb je hier het leven nog voor je (en doe je best en je hebt een taak en een roeping en een opdracht ook hier), maar als dit leven nu alléén je leven is, hèt leven voor je is, wat is het dan arm, nameloos arm. Midden in het leven door de dood omvangen. Gewoon al, je kunt elk ogenblik sterven, zo weggerukt worden. Wat heb je dan? Maar ook geestelijk: van nature allemaal dood! Niet maar ziek of wat gehandicapt of hulpbehoevend, maar dóód, geestelijk dood in de zonden en de misdaden. En uit onszelf niets anders dan de eeuwige dood naar recht verdiend en voor ogen. Dood! Ook al zitten we zondag aan zondag onder het Woord der waarheid, het Woord des levens. “Wat dunkt u van de Christus?” Jongens en meisjes, wat betekent de Heere Jezus voor jou ? Hebtu, hebben jullie, jongelui, in de Heere Jezus Christus je leven al echt leren zoeken en vinden? Dat mocht Paulus getuigen. Dat had hij geleerd. Hoe dan? Heb je er belang bij? Zit je er zelf misschien weleens mee? Het leven, hoe had hij dat geleerd? In de weg van het sterven! Ja, in de weg van het sterven! “Ik ben met Christus gekruist.” Allereerst weer heilshistorisch. Paulus mocht dat zien en ook voor zichzelf geloven: toen de Heere Jezus daar op die Goede Vrijdag stierf aan dat kruis, stierf ik eigenlijk ook in Hem. Ik was in Hem begrepen; plaatsbekledend, borgtochtelijk; toen Hij daar stierf aan dat kruis van Golgotha, de vloekdood stierf aan dat kruis, was ik zo in Hem begrepen, in Hem geborgen; was Hij zo mijn plaatsbekledende Borg, toen stierf ik eigenlijk ook in Hem. In Hem begrepen. Hij droeg daar mijn schuld, mijn vloek. Hij stierf daar mijn dood, die ik zo eeuwig verdiend heb vanwege mijn zonden, vanwege mijn schuld tegen die Heilige Wet van God.

Alleen de vloek, ja de vloekdood verdiend voor eeuwig. Aan dat middelste kruis: ben je zó nog op Golgotha geweest in de lijdensweken? Aan dat middelste kruis moest ik eigenlijk hangen. En u weet wel: dat was de meest erge, de meest smadelijke en smartelijke dood, die er was.

De kruisdood. Een kruiseling, jongens en meisjes, hing daar tussen hemel en aarde in. In de hemel geen plaats, op de aarde geen plaats meer; dan blijft er maar één plaats over waar je nu wel thuis hoort en dat is in de hel; dat is in de eeuwige verdoemenis. Heere, dat heb ik verdiend!

Daar moest ik eigenlijk hangen. Die vloek moest ik eigenlijk dragen voor eeuwig. Die dood moest ik eigenlijk sterven. Maar nu dat wonder van genade: in Christus ben ik dan gekruist, ben ik dan gestorven. Hij droeg mijn vloek; Hij stierf mijn dood onder het eisend recht van God; Hij voor mij, ik in Hem. “Ik ben met Christus gekruist en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” En dat wordt geleerd, zeg ik, in de weg van het sterven. “Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.” Paulus had dat leven leren kennen in Christus in de weg van het sterven. Sterven namelijk dóór de wet, vóór de wet. Daar is veel over te zeggen.

Twee trekken vanmorgen alleen maar. Allereerst weer dat heilshistorische. Toen Christus daar stierf onder de eisen van Gods heilige wet en Gods heilig recht. Want de wet veroordeelt, de wet eist voldoening, de wet beschuldigt, de wet klaagt aan, de wet vraagt om straf, om de vloek, om de dood. De bezoldiging der zonde is de dood naar het recht van God. Maar nu is Christus daar voor mij vóór die wet en onder die éis van de wet gestorven. Hij heeft aan die wet voldaan. Hij in mijn plaats. Ik in Hem begrepen. Hij stierf voor mij aan de wet, onder de eisen van de wet.

Hij voldeed aan de wet voor mij, en ik in Hem. Maar met name ook hier dat heilsbevindelijke element. Dat heb ik nu geleerd zegt Paulus door de wet. Juist door de wet en de eisen van de wet. En die wet, die ook voldoening eist. Juist door die wet is er in Paulus’ leven plaats gekomen voor die Christus en voor dat leven in Hem en door Hem. Juist door de wet en de eisen van de wet en daaraan niet te kunnen voldoen. Mijn schuld en mijn zonden, mijn vloekwaardigheid leren zien en kennen voor de heilige wet van God. Zó maakt de Heere door Zijn Geest plaats bij de aanvang en al meer voor de Christus, voor de Heere Jezus en het leven in Hem en uit Hem. Door de wet wordt dat geleerd. En u weet: het gaat ook in dit verband hier om de grote vraag hoe een zondaar nu eigenlijk weer rechtvaardig kan zijn voor God. En met alle klem (evenals ook in de Romeinenbrief, zo ook in de Galatenbrief) heeft Paulus het ook die Galaten verkondigd en voorgesteld, dat uit de werken der wet geen vlees, geen mens rechtvaardig kan of zal worden voor God. Maar alleen door het geloof in Jezus Christus. En dat is geen stukje theorie; dat is geen theologische dogmatische stelling van Paulus. Dat heeft hij bevindelijk, ziels - bevindelijk geleerd. Wat heeft die Paulus geprobeerd om door de wet en de voldoening aan de eisen van de wet zichzelf een gerechtigheid voor God op te bouwen. Het zit in ons aller hart! Ook nog na ontvangen genade. Dat moetje óók nog afleren, aan leren sterven. Nog eens Paulus! Wat heeft Paulus geprobeerd om juist door de wet en het voldoen aan de wet, het leven naar de wet, zich een eigengerechtigheid op te bouwen.

En hoe méér hij dat probeerde aan de wet te voldoen, hoe meer de wet hem ging veroordelen; hoe meer hij door de wet beschuldigd werd; hoe meer hij door de wet zichzelf ging kennen. Hoe meer hij probeerde om naar de wet te leven en door de wet gerechtvaardigd te worden, hoe vaster hij liep. En hoe meer hij erachter kwam: in d(e weg zal nooit enig vlees rechtvaardig kunnen zijn voor God. Dat heeft hij juist geleerd door de wet. Die wet, die hij zocht en probeerde te onderhouden om zich zo een gerechtigheid voor God op te bouwen. Juist door die wet, die maar beschuldigde, veroordeelde, aanklaagde en voldoening eiste: betaal mij, betaal mij! Juist door die wet kwam Paulus erachter: het zal zo nooit kunnen. Juist door die wet en de eisen van de wet heeft hij leren sterven aan de wet. Ook in die zin om het nu niet meer van die wet te verwachten. Om het niet meer in de weg van de werken van de wet te proberen. Daar heeft Paulus aan leren sterven. Dat heeft de Heere hem al meer afgeleerd. Hij was met Christus gekruist. Dat was begonnen op die weg daar vlak bij Damascus. Begonnen! Niet meteen alles ten volle. De Heere leert Zijn kinderen niet alles op één dag. En Hij leert de één soms ook in drie dagen, waar een ander misschien wel drie jaar of nog langer over doet. Dat is Zijn vrijmachtig welbehagen. Laat dat maar aan de Heere over. Maar daar is het begonnen. Toen Paulus levend gemaakt werd, begon hij meteen te sterven. Dat is vreemd? We hebben net gezongen uit Psalm 45. In die Psalm lees je ook van dat zwaard. “Gord, gord, o Held, Uw zwaard aan Uwe zijde, Uw blinkend zwaard, zo scherp gewet ten strijde.” Zeg jongelui, ouderen, heeft dat zwaard u, jou weleens getroffen? Misschien zondags onder een preek. Daar zat je ergens op een galerij of weet ik waar en het was raak! Als de oude mens in de wedergeboorte de doodsteek krijgt, dan begint de mens meteen te leven. En omgekeerd, als hij echt begint te leven, gaat hij juist sterven. Dan krijgt hij een stervend leven. Iemand, die aan het kruis hing was nog niet meteen helemaal dood. Dat kon soms nog dagen duren. Het moest ook bespoedigd worden bij die twee moordenaars..... Ze waren nog niet eens gestorven. Die beul wist er wel raad mee om de dood te bespoedigen. Maar wie weet hoelang ze anders hadden kunnen hangen daar, voordat de dood kwam. Een langzame dood, een marteldood, maar wel een zékere dood. Die aan het kruis hing, kwam er nooit meer af, die moest sterven, die stond ten dode opgeschreven. Dat kon niet anders. Een gekruisigd leven, dat is een stervend leven.

Maar léven. Sterven ook nog na ontvangen genade al meer aan de wet. En om in de weg van de wet de gerechtigheid voor God op te bouwen. Afleren! Daaraan sterven. Daar juist ook al meer de dood in leren vinden. Door de wet sterven aan de wet. Het kan in die weg nooit. Dat is een les: het kan in die weg nooit. Maar o wonder! Nu hóéft het in die weg ook niet meer. Want ik ben met Christus gekruist, in Hem gestorven. Zijn kruis, mijn kruis; Zijn vloek, mijn vloek. Zijn dood, mijn dood. Zijn leven, mijn leven. Kun je een eindje mee? Kent u dat in uw eigen leven? De beleving dus van Goede Vrijdag en Pasen bij de aanvang en al meer. Een stervend leven. “Want ik ben door de wet voor de wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.” Zo juist dóór die wet stervend aan de wet en vóór de wet ga je al meer het leven zien en vinden in Hem, de Levensbron, de Levensvorst, het Leven Zelf, het leven van mijn leven. En dat is zo, in de genade raak je hierop aarde nooit uitgeleerd. Dat gaat door tot het eind toe. Het begon bij Paulus daar op de weg naar Damascus. Wat heeft hij toen geleerd, juist al meer en meer: “opdat ik Hem kenne en de kracht van Zijn opstanding; en de gemeenschap Zijns lijdens; Zijn dood gelijkvormig wordende.” Dat is het. Meer en meer! In beginsel mocht hij die Christus al kennen en die opstandingskracht.

Maar méér en méér. Wat een wonder, op die school van de genade kom je nooit klaar. Zeg jongelui, er is er óók nog nooit één door de Heere van die school afgestuurd al zijn ze soms nog zo hardleers. Al komen ze zelf er ook hoe langer hoe meer zo achter, dat ze zo hardleers zijn. Wat een wonder! Dat hij er nooit één van die school der genade afstuurt.

Waar Hij één keer begint, daar gaat Hij dóór. Een stervend leven!

Mag ik het eens zo zeggen, Gods kinderen staan als het ware weleens aan hun eigen sterfbed. Gods kinderen moeten al meer achter hun eigen begrafenis aan. Ze moeten er zelf met hun ik (“niet meer ik”) hoe langer hoe meer aan! Al meer de dood in, om juist in die weg al meer het leven te zoeken en te vinden en zien in Hem de Koning in Zijn schoonheid! “Beminnelijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven, gaat al het schoon der mensen ver te boven.” Zodat dat van daaruit ook hier je hele verdere leven als het ware als een zuurdesem doortrekt en bepaalt en beheerst. Misschien zit er een jongen of een meisje in de kerk, die zegt: nu ja dominee, dat zal wel zo wezen allemaal, maar het is allemaal zo geestelijk en zo innerlijk. En je staat toch maar in de praktijk van het gewone alledaagse leven en je bent jong in deze tijd, in deze maatschappij, in deze wereld. Je moet toch ook vooruit. Wat doe je daar dan mee? Alles! Jongelui, als je vandaag één ding juist nodig hebt is het dat wel. Dan ga je juist ook van binnenuit de zin, de kracht, het uitzicht, het perspectief ook in je jonge leven zien, nogmaals, dan gaat dat je hele leven verder ook in de praktijk, vaak de harde praktijk van het leven van elke dag, als een zuurdesem doortrekken en bepalen.

Het staat er zo treffend: “en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God.” Hetgeen ik nu in het vlees leef. Paulus leefde ook nog in het vlees; nee, niet meer naar het vlees, dat zondige, verdorven vlees; dat niet meer. Maar nog wel in het vlees. Dat wil hier zeggen: gewoon je “vleselijke”, lichamelijke, natuurlijke alledaagse leven. Hij was nog in het vlees. Hij was in die zin nog niet gestorven. Hij leefde hier nog op deze aarde. Hij had nog een taak. Maar in dat gewone alledaagse leven was er een bepaald geheim, een kracht die hem dreef en die hem bezielde en die dat hele leven bepaalde, namelijk dat geloof in die Zoon van God. “Hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof van de Zoon van God.” Dat is wat! Die bekering, jongens en meisjes, en dat nieuwe leven had Paulus niet wereldvreemd gemaakt. Hij zat ook niet met een boekje in een hoekje gedrukt. Neen! Hij had nog een taak, een roeping. Jij ook! En woeker niet je talenten; misschien moet je wel examen doen; of je zoekt een baan straks: bidden, jongens, meisjes; op de knieën. Dat de Heere je de weg wil wijzen. Maar dan juist ook in het gewone alledaagse leven die kracht, dat geheim: “dat leef ik door het geloof van de Zoon van God.” Wat een Naam hè, de Zoon van God! De Eeuwige, de Almachtige, die grote Zone Gods. God uit God en Licht uit Licht. Dat beheerste zijn hele leven. Daar leefde hij uit, daar leefde hij door, daar leefde hij ten diepste ook vóór. Dat was zijn lust en zijn leven, die Heere te dienen; voor Hem te leven en op Hem zijn vertrouwen te zetten. Het geloof in de Zone Gods. Dat geloof, dat is ook dat geloofsvertrouwen: in alles vragen naar en rekenen mét, maar ook vertrouwen óp de Heere; en je hulp en troost en kracht en alles ook zoeken bij de Heere en m Hem. En met eerbied gezegd: daar had hij ook alle reden voor. Als hij daaraan dacht, dan kon Paulus het soms niet op. Paulus, dat betekent: de kleine! Dan was hij weleens zo klein, dan smolt hij weleens weg; dan kon hij het niet op. Dan zegt hij: “dat leef ik door het geloof van de Zoon van God, Die mij liefgehad heeft en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.”

O, het is waar hoor! Gods kinderen leren óók: ik heb Hém lief! “God heb ik lief.” “U al mijn liefde waardig schatten.” Mag je het weleens van harte meezingen? Heb je er al zin in gekregen om die Koning lief te hebben en te dienen als die opgestane Paaskoning? Dan zegt Hij óók na Pasen: heb jij Mij lief? Ook al durf je dan nog niet te zeggen dat je bekeerd bent, dat je een nieuw hart hebt, datje een kind van God bent. Maar zou je dan soms weleens als het ware stiekem onder de bank je vinger op willen steken: “Heere, dat weet U toch? Daar gaat mijn hart naar uit.” Ja? Heb je er al zin in gekregen jongelui? Paulus zegt: dat wonder! Hij is het zo waard! Hoe is dat nu toch mogelijk? Mij, een schuldige, een onwaardige, een vijand, een vervolger zelfs, die eertijds meende Gode een welbehagen te doen door de gemeente van Christus te vervolgen, uit te roeien; mij! Hij de Zone Gods, zo groot, zo heilig, zo machtig, mij, schuldige, vuile, onwaardige zondaar; Hij heeft, hoe is het toch mogelijk, dat is een wonder: Hij heeft mij liefgehad! En Zichzelf voor mij overgegeven tot in de kribbe, tot aan het kruis, tot in de vloekdood, tot in de angsten, de smart van de hel in die bange ure van Godsverlating. “Mijn God! Mijn God!, waarom Mij verlaten?” Dat wonder was voor Paulus zó groot, dat kon hij dan bij tijden niet op. Dat maakte hem zo klein; daar smolt hij onder weg. Dan was dat ook zijn lust en zijn leven geworden om die Koning ook te dienen, om voor Hem te leven. Dat leef ik, dit leven hier, door het geloof van de Zoon van God, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Wat een gave! Wat een overgave! U hebt misschien ook zo’n formulier gekregen voor die orgaandonatie. En dan moet je toch een beslissing nemen. Wat beslis je? Persoonlijk voor Gods aangezicht beslissen. Ik meen, dat er heel wat bezwaren tegen in te brengen zijn. Ik zou het zelf ook nooit durven, maar dat is weer wat anders. Maar hier nu de grootste donatie eens op Golgotha: “Die Zichzelf voor mij heeft overgegeven.” Die grote Donor! Die Gever! God gaf Zijn Zoon; die lieve Borg gaf Zichzelf. Zijn bloed. Zijn leven. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave! Ouderen, jongelui dat is pas echt leven. En daarom mag ik afsluiten zoals ik begonnen ben? Leeft u eigenlijk wel echt?

Hoeveel levende mensen zouden hier zitten. Echt levend? Leeft ü eigenlijk al wel? Jongelui, leef jij eigenlijk al wel?

Dat is het leven uit de Levensvorst. Ik ben gestorven en dan heb ik een stervend leven. Maar dat volk krijgt ook eens een lévend stérven. Straks als ze ook lichamelijk sterven. Dan is niet alléén lichamelijk het sterven daar, maar dan sterft óók dat ik, die oude mens volkomen. Dan is het eeuwig alleen maar leven. Daar zal geen inwoner meer zeggen: ik ben ziek! Daar zal geen rouw, geen dood meer zijn. Daar is alleen maar leven. Christus, ja God drieënig, nu vaak nog maar een heel klein beetje in weinigen, dan eeuwig volmaakt: alles in allen.

Jezus leven van mijn leven;
Jezus dood van mijne dood;
Die voor mij U hebt gegeven In de bangste zielenood.
Opdat ik niet hulp ’loos sterve,
Maar Uw heerlijkheid zou er’en.
Duizend, duizendmaal o Heer’
Zij U daarvoor dank en eer.

Of om het met M’Cheyne te zeggen, u weet wel, die dichter van “Eens was ik een vreemdeling voor God en mijn hart”;
“Ik kende geen schuld en gevoelde geen smart”:

“Maar nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis,
Dat Christus alleen mijn gerechtigheid is:
Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf,
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af!

Nu reis ik getroost onder ‘t heiligend kruis
Naar ’t erfgoed daar Boven, in ’t Vaderlijk Huis.
Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn.
“Gestorven voor mij”! zal mijn levenslied zijn”.

Of om het samen met de dichter te zingen:

’k Zal dan gedurig bij U zijn,
In al mijn noden, angst en pijn;
U al mijn liefde w aardig schatten.
Wijl Gij mijn rechterhand w ondt vatten.
Gij zult mij leiden door Uw raad;
o. God, mijn heil, mijn toeverlaat;
En mij, hiertoe door U bereid.
Opnemen in Uw heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1998

Bewaar het pand | 16 Pagina's

Leven uit Goede Vrijdag en Pasen.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1998

Bewaar het pand | 16 Pagina's