Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waar niets tegen te zeggen valt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waar niets tegen te zeggen valt

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Schrift - haar eigen uitlegster

De Nederlandse Geloofsbelijdenis geeft in het gedeelte waarin het gaat over de Heilige Schrift, ook een opsomming van al de boeken die tot de Bijbel gerekend worden: de zogenaamde kanonieke boeken. Van die 66 boeken wordt gezegd, dat er niets tegen te zeggen valt. Met deze woorden wordt aangegeven wat de Geloofsbelijdenis onder het begrip ‘kanoniek’ verstaat. Deze boeken zijn van God. En God is de God die niet liegen kan. Als God Zijn Woord geeft is dat per definitie een Woord waar we geheel en al op aan kunnen. Elke typering van Gods Woord die beneden het niveau van ‘betrouwbaar’ en ‘onfeilbaar’ blijft, doet tekort aan het geheel eigen karakter van dit Woord. Het is een Woord waar niets tegen te zeggen valt. Waar niets aan toegevoegd behoeft te worden. Waar ook niets op afgedwongen kan worden.

Met dit geloofsapriori hangt samen dat een van de belangrijkste regels, waar we bij het lezen van Gods Woord van uit dienen te gaan is, dat de Schrift haar eigen uitlegster is. Als de vraag bij het lezen van de Bijbel opkomt hoe we een bepaald gedeelte hebben te verstaan zullen we moeten bedenken dat het voornaamste antwoord op die vraag is: Dat lezen we in de Schrift zelf. Gods Woord werpt op de ene plaats licht over een andere plaats. En zo heeft God er Zelf voor gezorgd, dat de Schrift verstaanbaar is.

Zo schijnt er vanuit menige plaats in het Nieuwe Testament licht over wat we op diverse plaatsen in het Oude Testament lezen. Maar ook het omgekeerde is het geval. Ook het Oude Testament werpt meer dan eens een verhelderend licht op wat ons in het Nieuwe Testament verteld wordt. En wat van de twee testamenten geldt kan ook toegepast worden op verschillende teksten of schriftgedeelten. Via het toepassen van deze regel, dat de Schrift zichzelf uitlegt, kan de lezer van de Bijbel dan komen tot een juist verstaan van wat de Heere bedoelt. Ik weet, dat ik hiermee niet volledig ben. Er is nog wat meer nodig dan alleen deze regel. Ons verduisterd verstand moet ook nog door de Heilige Geest verlicht worden. Op dit aspect kom ik straks nog terug. Maar op dit moment gaat het me erom, dat voor ons dient vast te staan - ook al omdat dit tot de gereformeerde Schriftbeschouwing behoort - dat voor het rechte verstaan van de Schrift we allereerst en allermeest de Schrift zelf nodig hebben.

Cultuur-bepaald?

Loonstra vindt het erg belangrijk om sterke nadruk te leggen op het feit, dat God met Zijn openbaring is ingegaan in een bepaalde historische en culturele context. God gaf Zijn Woord toen en daar. Toen - dat is wat ons betreft in een ver achter ons liggend verleden. En daar - dat is de wereld van het Oosten, heel anders dan onze wereld, met andere leefgewoonten en een ander gedachtengoed en heel andere normen en waarden. Maar die historische en culturele context is veranderlijk. De wereld van nu ziet er heel anders uit dan de wereld van toen.

En dat leidt Loonstra tot de conclusie: “Vanuit een andere cultureel-historische context dan die waarin de Bijbel ontstond is een aantal zienswijzen niet meer actueel” (p. 197). Het gaat in vele gevallen immers om “tijdgebonden voorstellingen in Gods zelf-bekendmaking” en het is maar de vraag wat die ons nog te zeggen hebben.

Ik zou niet graag beweren, dat de tijd van toen en die van nu in alle opzichten aan elkaar gelijk zijn. Natuurlijk zijn er verschillen - grote verschillen. En natuurlijk zullen we bij het lezen van bepaalde Schriftgedeelten rekening moeten houden met de tijd waarin de Schrift tot stand kwam. En met de cultuur van die tijd. God heeft ontegenzeggelijk van de uitingen van die cultuur gebruik gemaakt.

Wat Loonstra beweert gaat echter veel verder. Als hij de nadruk legt op het indalen van God in de belevingswereld en de culturele context van de mens van toen, dan loopt dat bij hem uit op de consequentie dat God in Zijn openbaring gebonden wordt aan de cultuur waarin Hij Zich openbaart. God bedient Zich niet van die cultuur, maar Hij onderwerpt Zich aan haar. En Zijn Woord is dan tegelijk cultuurbepaald en tijd-gebonden.

De uiterste consequentie hiervan is, dat als de cultuur verandert en als allerlei gebruiken en gewoonten onder de mensen anders worden, de uitleg van bepaalde bijbelgedeelten ook moet veranderen. Simpel gezegd: De Bijbel betekent niet altijd en overal hetzelfde. Nog sterker: Wat in een bepaalde tijd en context als de boodschap van Gods Woord dient te worden opgevat, kan in een andere tijd en context wel eens helemaal anders moeten worden verstaan. Gods Woord is daarmee onderworpen aan de tijd en aan de cultuur en staat niet meer boven de tijd en de cultuur. Maar dat is niet gereformeerd! Gereformeerd, volgens onze belijdenis is immers, dat “de leer van de Schrift zeer volmaakt en in alle manieren volkomen is”. En gereformeerd is het ook als we vasthouden, dat tegen de kanonieke boeken ‘niets te zeggen valt’. Gaan we echter uit van de cultuur-gebondenheid van de Schrift, dan hebben we wel degelijk het een en ander tegen de Bijbel in te brengen. Namelijk tegen bepaalde voorstellingen in de Bijbel, die zo heel nadrukkelijk het stempel van hun tijd dragen Loonstra doet dat ook. Ik geef één voorbeeld. Op p. 204 heeft hij het over de plaats van de vrouw in de gemeente. We lezen: “In de bijbeltijd is het gezag onlosmakelijk verbonden met de persoon. Gezag van de man impliceert daarom persoonlijke onderwerping van de vrouw. Om die reden is het uitgesloten dat zij onderricht geeft aan de man. Het gezag dat zij daarin zou uitoefenen wordt beleefd als persoonlijk gezag dat om persoonlijke onderwerping vraagt. Daarmee zou de positie van de man worden aangetast. Bij ons is gezag echter niet per definitie persoon-gebonden gezag. Onderricht geven door de vrouw doet daarom geen afbreuk aan de geordende verhouding tussen man en vrouw. Het verbod op het geven van onderricht door de vrouw verliest daarom in onze context zijn betekenis”.

Wat dus in een bepaalde tijd waar is en als norm moet gelden, kan in een veranderende of veranderde samenleving wel eens helemaal niet meer als norm gehanteerd moeten worden. Maar dat is nu juist niet gereformeerd meer. Gereformeerd is het immers om de Schriften te aanvaarden als het genoegzame woord van God, in alle opzichten volkomen, zonder dat wij er iets tegen kunnen zeggen.

Opnieuw kan mijn conclusie geen andere zijn dan dat Loonstra’s opvattingen op gespannen voet staan met de gereformeerde confessie. En de vraag die dienaangaande op de ambtsdra-gersconferentie gesteld werd, en die zeer ad rem was, maar die toch onbeantwoord bleef, blijft een brandende: Hoe is wat door Loonstra uitgedragen wordt in overeenstemming te brengen met zijn handtekening?

Duidelijkheid

Loonstra’s betoog komt er - hoe men het ook wendt of keert - op neer, dat de eenvoudige bijbellezer er zelf nooit meer uitkomt. Om de Bijbel recht te verstaan en toe te passen in de tijd waarin wij leven, moeten we de tijd en de cultuur van vroeger kennen, alsook die van vandaag. Ja, zoveel meer moeten we weten en hoe kan iemand dat allemaal beheersen? Hij heeft hulp nodig. Hulp van de deskundigen, de theologen. Hulp ook van kritische theologen, want die hebben met hun opvattingen ook winst opgeleverd Ik heb al eens eerder gezegd dat een boek als dat van Loonstra ons weer brengt in de situatie van de Middeleeuwen, toen de kerkmensen voor hun verstaan van de Bijbel ook afhankelijk waren gemaakt en werden gehouden. Heb ik dan geen hulp nodig om de Bijbel te verstaan? Kan de theologie mij dan niet een eind verder helpen? Heeft de archeologie - om een voorbeeld te noemen - niet heel wat keren een verrassend licht laten vallen op bepaalde teksten? Kan ook kennis van het Jodendom ons niet van nut zijn bij het verstaan van de Bijbel? Toegegeven, dat is allemaal waar. Maar niemand zal over mij heersen! Geen theoloog, geen archeoloog, geen socioloog, geen filosoof en geen psycholoog. En ze proberen het allemaal. Maar Gods Woord leert mij: “Doch gij hebt de zalving van de Heilige en gij weet alle dingen” (1 Joh. 2:20).

Alleen, is dat waar? Van wie zegt Johannes dat? Van wie mag dat gezegd worden? Er staat toch ook nog in de Schrift, dat de natuurlijke mens niet verstaat de dingen die des Geestes Gods zijn. Ze zijn hem immers een dwaasheid en hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden (1 Cor. 2:14). Ja, dat staat er ook. En dat tekent de trieste werkelijkheid van de van God afgevallen mens. Al is die mens zijn leven lang met de Bijbel en de dingen van Gods Geest bezig, hij blijft er altijd tegen aan kijken, en hij dringt nooit tot de werkelijkheid door. Allerlei studie brengt ons er niet. Een hoog I.Q. evenmin. Paulus gebruikt in de geciteerde tekst een woord dat nogal radicaal is. Het woord ‘kan’. “Hij kan ze niet verstaan”. Dat wijst op onbekwaamheid, onmacht. En zo staat het er voor met de mens. Maar die mens, waar Johannes over schrijft dan? Die man die alles weet? Die is geen ‘natuurlijk’ mens meer. Die heeft ontvangen de Geest die uit God is en die Geest heeft zijn verstand verlicht en zijn ogen geopend. Die mens heeft gezeten en mag nog gedurig zitten aan de voeten van de grote Profeet, de Heere Jezus, die ons de verborgen raad en wil van God tot onze verlossing volkomen heeft geopenbaard. Die wordt door de Geest geleid en die kent het getuigenis van de Heilige Geest in het hart, waardoor alle twijfel tot zwijgen komt en waardoor ondervonden wordt dat “deze boeken van God zijn”.

Ik heb hierbij twee zaken aangeduid, die in de hele discussie rondom de geloofwaardigheid van de Bijbel toch wel wat op de achtergrond zijn geraakt, maar die niettemin van wezenlijk belang geacht moeten worden: het profetisch ambt van Christus en het getuigenis van de Heilige Geest. Over beide zaken later meer D.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1998

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Waar niets tegen te zeggen valt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1998

Bewaar het pand | 8 Pagina's