Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenvatting van de openingstoespraak

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenvatting van de openingstoespraak

van de middagbijeenkomst van de Bewaarhei Panddag

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Samenvatting van de openingstoespraak van Ds. E. Hakvoort van de middagbijeenkomst van de Bewaar het Panddag

Psalm 119:175a: “Laat mijn ziel leven en zij zal U loven”

Het gouden alfabeth onder de Psalmen heeft slechts één thema. Het bezingt de inhoud, de kracht en het nut van Gods Woord en wet. Het is alsof David niet alleen in Psalm 19 maar ook in Psalm 119 zegt: “De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel”. Daarom smeekt hij er tienmaal om in een telkens terugkerend refrein: “Maak mij levend”. En in onze tekst: “Laat mijn ziel leven”. Zoals we spreken over de drievoudige dood, zo smeekt David hier om het drievoudige leven. Hij smeekt allereerst om het tijdelijke leven. Uit sommige gedeeltes blijkt immers, dat David in levensgevaar is. De vijand spant hem strikken en wil hem voorgoed het zwijgen opleggen. Daarom smeekt hij om verlenging van zijn leven. Want in het stille graf zingt niemand ‘s Heeren lof.

Maar David smeekt allereerst om het geestelijke leven. “Laat mijn ziel leven”, dat is immers het gebed van een levendgemaakte ziel. Een dode in zonden en misdaden zal dit niet bidden. Dat is ons natuurlijk beeld. Door eigen schuld hebben we ons verzonken in de drievoudige dood, de tijdelijke, geestelijke en eeuwige dood. Daarom missen we het ware leven. En het ergste is,dat we er niet om verlegen zijn. Maar als God een ziel van dood levend maakt, wordt dat anders. Door de op-standingskracht van Christus in zijn hart wordt deze bede geboren: “Laar mijn ziel leven”; “Gun leven aan mijn ziel”. Weet u wat dat betekent? Dat de eerste vrucht van het levendmakende werk des Geestes is, dat we leren zien, dat we het ware leven met God missen. Dan bindt de Heere het ware gemis op het hart: God kwijt en geen Borg voor mijn ziel. De eerste vrucht van genade is dan ook, dat we de dood in onszelf gewaar gaan worden. Door eigen schuld ben ik dood in zonden en misdaden. En toch komt er dan door de liefde Gods in het hart uitgestort, een levende betrekking op die dan nog onbekende God. Het hart roept uit tot God Die leeft: “Laat mijn ziel leven” en: “Gun het leven aan mijn ziel”.

Dat kan ook niet anders. Want die ziel leert inleven dat het gemis aan het ware leven en dat het bezit aan de drievoudige dood zijn eigen schuld is. Als God u de schuld thuisbrengt, dan ontdekt Hij aan zonde, gerechtigheid en oordeel. Zo leert u de schuld beleven, maar ook in de hartelijke droefheid naar God bewenen en belijden. En dan leert de Heere Zijn volk ook te komen onder God in de billijking van de eeuwige dood. En toch kan zo’n uitgewerkte ziel het door de levende betrekking op de Heere niet laten om als een onwaardige te smeken: “Laat mijn ziel leven”. En wie zijn leven zo niet meer heeft kunnen houden bij zichzelf, die mag het zoeken en vinden buiten zichzelf in Christus, Die gezegd heeft: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”. Hij is de Bron van het leven. En hoe meer die ziel het oog op Hem mag krijgen, hoe vuriger hij gaat smeken: “Laat mijn ziel leven”. Want elke zonde wordt u dan de dood.

Dan blijft het gebed van de levendge-maakte Kerk, want op aarde zijn ze nooit afbekeerd. Daarom is een dagelijkse bekering nodig, want de zonde zorgt er nog zo vaak voor, dat het zo doods en dodig in hun hart gesteld is. Maar dan worden ze wel de zonde en het zondigen moe en verlangen ze naar het ogenblik, dat ze nooit meer hoeven te zondigen en nooit meer zullen zondigen. Om dan God eeuwig groot te maken. Ja, dan verlangen ze met David ook naar het eeuwige leven. Daarom óók smeekt hij: “Laat mijn ziel leven”. Het is: “Laat mijn ziel eeuwig leven om bevrijd van de zonde, U groot te maken”. Om dan in te leven: “Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven”. Daartoe heeft de Heere toch in verkiezende liefde gezegd: “Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof verkondigen”. En die lof des Heeren wordt toch hun hoogste verlangen. En ja, dat was in de staat der rechtheid volmaakt. Door de zonde is die lof verstomd en veranderd in een vloek. Maar als God een mens het leven in zijn hart geeft en ze zichzelf leren kennen als eerrovers Gods en eerbedoelers van zichzelf, dan wordt het ook hun verlangen: Hoe komt God weer aan Zijn eer in mijn leven?

Want dan gaat het ons met de godsdienst niet meer om de hemel van God, doch om de God van de hemel. Dan willen we met Bileam niet alleen met Gods volk sterven, maar ook met hen leven. En weet u, dan wordt die lof des Heeren in de diepte geboren. Die lof wordt door de tranen heen geboren. Ja, die lof wordt in de verwondering geboren: waarom was het op mij gemunt, daar zovelen gaan verloren? O, dan vallen wij er schoon buiten en krijgt God de eer van Zijn eigen werk. Zijn eer klimt dan uit het stof. Verstaan wij daar iets van? Is het ons om dat ware leven met God te doen geworden? En is het ons om de ere Gods te doen geworden? Christus is het Leven, heeft het leven en geeft het leven. Wie dat leven mist, smeke er om eer het telaat is. Eer dat hij door eigen schuld verzinkt in de eeuwige dood: “Laat mijn ziel leven”. Wie dat leven kent, late niet af om te blijven smeken: “Laat mijn ziel leven”. Want dat is ook na ontvangen genade nodig om verlevendigd te worden door de Heere. Want de lof des Heeren wordt hier nog maar zo weinig bedoeld en zo weinig bezongen. Hier is het met een gebroken stem, menigmaal verstikt door de tranen. Maar straks worden de gebroken klanken eeuwig zuivere klanken. “Gij hebt het leven mij geschonken, ik ben niet in den kuil gezonken”. Dan vloeit de mond eeuwig over van Gods eer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1999

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Samenvatting van de openingstoespraak

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1999

Bewaar het pand | 8 Pagina's