Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

2 Corinthe 5

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit openingswoord wilde ik zo maar enkele dingen onderstrepen uit hetgeen de apostel Paulus schrijft in 2 Corinthe 5, dat we hebben gelezen.

Op aanstichting van een groep dwaalleraars worden Paulus en zijn prediking in de gemeente van Corinthe verdacht gemaakt. En daarom ziet de apostel zich genoodzaakt tegenover die verdachtmakingen zijn apostolisch gezag te verdedigen. Niet om zichzelf, niet om eigen eer, maar omwille van de eer van God en van zijn Christus en ook omwille van het heil en welzijn van de gemeente.

O nee, het gaat hem allerminst om zijn eigen eer. Hij is tenvolle en van harte bereid om gesmaad en gelasterd te worden om Christus’ wil. Ook in dit opzicht wenst hij te gaan in het spoor van Zijn Meester en Zender, namelijk: door lijden tot heerlijkheid. Aan het slot van het vorige hoofdstuk zegt hij dan ook: “daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt (m.a.w.: ons leven in deze wereld moge dan in lijden ondergaan), zo wordt nochtans de inwendige mens (dat is: ons leven met Christus) vernieuwd (versterkt) van dag tot dag!”

O ja, het gaat door lijden tot heerlijkheid. Het beste komt nog! Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans uitnemend gewicht der heerlijkheid. En als de apostel aan die toekomst denkt, dan gaat zijn hart zwellen van levende hoop, van vurig verlangen, van onzegbare liefde. “Want wij weten (weten in een kinderlijk geloof, en daarom zo vast), want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels verbroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.”

En dan gaat Paulus spreken van zijn zuchtend heimwee om overkleed te mogen worden met het hemels overkleed, met het kleed dat past bij de hemelse stand, met het kleed van de hemelse heerlijkheid. Hier beneden is het nog een wandelen door geloof en niet dopr aanschouwen. Zo lang we nog inwonen in dit lichaam wonen wij nog uit van de Heere. Maar toch: wij hebben goede moed, wij hebben dan altijd goede moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij de Heere in te wonen.

We horen het toch, nietwaar: hier is bruidverlangen liefdesverlangen naar de volle vereniging met de hemelse Bruidegom. En bedenk ook dit: de apostel ligt niet op zijn sterfbed, wanneer hij dit schrijft. Trouwens: een sterfbed is niet voor hem weggelegd. Wel de marteldood. Maar zover is het nog niet. Hij is nog volop bezig met zijn arbeid in Gods koninkrijk. En die arbeid brengt moeite mee, en zorg en lijden. Maar hij vermag alle dingen door Christus die hem kracht geeft. En het lijden zal niet eeuwig duren. Eens zal hij het mogen uitroepen: “ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden!” En dan is hij thuis, bij zijn Meester en Heere en Zaligmaker thuis! Nee, hij is er nog niet. maar hij komt er wel. En met de verrekijker van het geloof haalt hij die toekomst toch wel heel dicht naar zich toe. Nog slechts een weinig lijden, nog slechts een korte nacht. En dan thuis, bij de Heere thuis, inwonen bij zijn geliefde Zaligmaker. En dan nooit meer van Hem geschieden, van Hem die hem kocht met Zijn bloed, Wiens eigendom hij zich mag weten, naar lichaam en ziel. En dan eeuwig en ongestoord zich in Zijn allerteerste gemeenschap verblijden. Nooit die gemeenschap weer verbreken door de zonde die hier beneden telkens weer scheiding maakt. Daar nooit meer bedacht op eigen eer, op eigen naam, op eigen grootheid. Daar eeuwig met heel de duurgekochte kerk Gods volle gunst ervaren. Als mens Gods, tot alle goed werk tenvolle uitgerust. De Heere dienen in volmaaktheid, dag en nacht in Zijn tempel. Want het is niet zo, dat hij, Paulus, straks in de hemel werk zal doen dat hem nu nog geheel onbekend is. O nee, het leven voor en het dienen van zijn Heere in de hemel zal de volmaakte en eeuwige voortzetting zijn van wat hij hier op aarde, tijdens zijn uitwonen van de Heere, al had mogen beoefenen. Alleen, het is hier beneden nog zo gebrekkig, nog zo den dele. Ook de beste werken nog met zonde bevlekt. Maar wel echt, wel oprecht! Hoor het Paulus belijden in vers 9: daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem, om de Heere welbehaaglijk te zijn. Hij had lust, hartelijke lust gekregen om de Heere te vrezen als het allerhoogst en eeuwig Goed!

Geliefden, mogen we het door genade al met de apostel belijden: zeer begerig om de Heere welbehaaglijk te mogen zijn? Zeer begerig om in Zijn wegen te wandelen, om Zijn eer te mogen bedoelen?

Let er op dat de apostel in dit schriftgedeelte gedurig spreekt over “wij” en niet over “ik”. Met andere woorden: de apostel spreekt over zichzelf, maar hij sluit anderen erbij in, hij neemt anderen mee: wij!

Ook ons? Ook u? Ook jou? Ook mij? Werd ons van nature zo harde hart al zacht gemaakt, doordat de Heilige Geest de liefde Gods erin uitstortte?

Werden we al getroffen door het zwaard van de Heilige Geest? Dodelijk? Zodat wij, stervende aan alle verwachting van onszelf, het leven leerden zoeken buiten onszelf in Christus. Werd de schuld aangeboden, zò dat we er niet mee verder konden leven. Zodat er plaats, ruimte kwam voor en een verlangen naar die grote Schulduitdelger Jezus, en Zijn verzoenend bloed. Zochten en vonden we een schuilplaats achter Zijn alles-reinigend Bloed. Als een veroordeelde zondaar/zondares bij onszelf in het geloof rusten in die alge-noegzame Zaligmaker en Zijn volmaakt Borgwerk. En zó bekleed met de mantel der gerechtigheid, door Hem geweven in Zijn volmaakte dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid.

Want alleen dan zullen we straks bekleed worden met dat hemelse overkleed. Daarop doelt de apostel wanneer hij in vers 3 zegt: zo wij ook bekleed en niet naakt zullen bevonden worden.

Geliefden: het is één van tweeën: naakt buiten Christus of bekleed in Christus. Daar ligt niets tussen. En zullen we het dan bedenken, dat alleen Gods werk de eeuwigheid verduurt. Zullen we dan onszelf niets aanpraten of laten aanpraten. De Heere moet er toch van afweten. En daarom: ik leg mijn hart en wandel voor U bloot. Heere, doorgrond en ken Gij mij: zie, of er bij mij een schadelijke weg is en leidt Gij mij op de eeuwige.

Hoe dringt het dan ook tot zelfbeproeving wanneer de apostel heenwijst naar het allesbeslissend oordeel van de rechtvaardige God in vers 10: Want wij moeten allen geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.

Toen de Heere Jezus op aarde was, zei Hij eens (het was met die bloedvloeiende vrouw): “Ik heb bemerkt dat er kracht van mij is uitgegaan!” Wel, ging er kracht van Christus naar ons uit toen we in het geloof de zoom van Zijn kleed aanraakten?

O, het zou zo erg zijn wanneer we daar vreemd van bleven: wanneer we (misschien met al ons strijden voor de oude waarheid) nooit een werkstuk werden van de Heilige Geest, die alleen in alle waarheid leidt en ons waar maakt voor God. Dan kan het oordeel van de rechtvaardige Rechter alleen maar vreselijk wezen.

Is het een wonder dat de apostel vervolgt: “wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof!” (vers 11). Paulus daagt in zijn prediking de mensen als het ware voor Gods rechterstoel. En zou dat de opdracht niet moeten zijn van elke dienaar des Woords? De hoorders dagen voor Gods rechterstoel. Misschien niet altijd met zoveel woorden. Maar van die ontzaglijke ernst dient toch elke prediking doortrokken te zijn. Het gaat toch om eeuwig wel en wee, om een eeuwige zaligheid of een eeuwig verderf. En dan zal iedere door God geroepen en gezonden prediker ook verstaan en beoefenen van wat de apostel uitdrukt met die woorden: de mensen bewegen tot het geloof! Kan dat, kan een prediker, kan de meest begaafde prediker dat? Een mens bewegen tot het geloof? Neen immers! Maar toch: trachten het te doen!

Zelf iets wetende van de schrik des Heeren, trachten de hoorders af te houden van de hel, ze trachten te bewegen om in verslagenheid te buigen aan God voeten met de bede om genade: In grote ernst, in diepe bewogenheid aandringen, appelleren: O mens, zoek toch die toekomende toorn te ontvlieden. Het kan nog: heden, zo gij Gods stem hoort! Van morgen weten wij niets.

Verhardt u niet. Neemt zijn gena ootmoedig aan. Nu het nog kan. Want er is een weg ter ontkoming in de Heere Jezus Christus. Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend, hun zonden hen niet toerekende; en Hij heeft het woord der verzoening in ons gelegd.

Hij heeft ons de bediening der verzoening gegeven, zegt de apostel in vers 18. Ons! En alweer spreekt Paulus over zichzelf. Hij moet immers zijn apostolisch gezag verdedigen en handhaven. Hij weet zich in dienst van zijn goddelijke Zender. Maar hij zegt: ons! Hij sluit anderen in en hij neemt anderen mee Ook in de bediening van Gods Woord, in de bediening der verzoening. Zo zijn we dan gezanten van Christus’ wege, alsof God door ons bade... Horen we het, luisteren we zo? Wij bidden u van Christus’ wege, alsof God door ons bade...

Horen we het? Luisteren we zo? En dan toch nog onbekeerd blijven? En dan toch de zonde blijven koesteren? En de Heere de trotse nek blijven toekeren? Alsof God door ons bade.... En er is een stil gebed in het hart van de prediker: Heere, kom erin mee... U wordt toch niet minder dan geven? O Heilige Geest: gebruik het Woord, Uw Woord als een zaad der wedergeboorte. Tref met Uw zwaard vijanden van Koning Jezus in het hart. Zodat ze vallen! Heere, als het er vanmorgen nu eens één mocht zijn, die schuldbelijdend voor U invalt. Er zou blijdschap in de hemel zijn!

Wij bidden u van Christus’ wege: Laat u met God verzoenen. De weg is er! O, hoor dan, hoor met heel uw ziel. Hoor het toch: want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.

Geliefden, nog één onderstreping. En wel onder het woord van de apostel in vers 14: want de liefde van Christus dringt ons! Dat geldt allereerst voor de prediker.

Zelf door die liefde gegrepen, met die liefde in het hart anderen tot liefde trachten te bewegen. Bewegen tot het geloof dat door de liefde is werkende.

De liefde van Christus dringe de prediker tot ernstig, nauwkeurig bijbelonderzoek. Tot zorgvuldige voorbereiding van de preek. De liefde van Christus dringe tot een eerlijke behandeling van de hoorders en beware voor het pleisteren met loze kalk. Dan zal de prediking ontdekkend zijn, de zonde blootleggend. Maar dan zal ook de volle buit van het evangelie worden voorgesteld. Dan zal met een gunnend hart de Christus worden aangepre-zen. Dan zal vooral ook veel gebruik gemaakt worden van de binnenkamer.

Dan hoeven we geen (wat men weleens noemt) “preektijger” te zijn en dat zullen we dan ook zeker niet willen zijn. maar door de liefde van Christus gedrongen een eenvoudige dienaar van het Woord zijn. Tenslotte: zowel voor predikers als voor hoorders, voor jong en voor oud geldt dat ontzaglijke woord van de apostel dat hij ook zegt van Christus’ wege (in Corinthe 16:22): “Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking: Maranatha!”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 september 2002

Bewaar het pand | 12 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 september 2002

Bewaar het pand | 12 Pagina's