Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PAULUS EN FILIPPENZEN-27

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PAULUS EN FILIPPENZEN-27

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doet alle dingen zonder murmureren en tegenspreken; opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de duisternis, voorhoudende het Woord des levens (Fil. 2:14-16a)

Paulus heeft er op aangedrongen dat de Filippenzen hun zaligheid zouden uitwerken, daarbij steunend op de belofte dat God in hen werkt. Op die heilige plicht borduurt de apostel in het vervolg voort. Opnieuw wijst hij op de plicht om bezig te zijn: Doet alle dingen - wees gedurig doende. Hij geeft bij die opdracht ook een stimulans: opdat gij moogt onberispelijk zijn...

Doet alle dingen

De opdracht is zeer omvangrijk, zelfs alles omvattend. Immers, wat bedoelt Paulus met ‘alle dingen’? Ongetwijfeld doelt hij daarmee op de hele christenplicht, zoals die geopenbaard is in Gods Woord. Te denken valt hier aan alles wat hij al eerder geschreven heeft in 1:27-2:11. Alles wat te maken heeft met het uitwerken van de zaligheid en dat dan ook nog op elk terrein waarop een mens verantwoordelijkheid draagt.

Verder is onder ‘alle dingen’ begrepen alles waarmee een mens reageert op Gods leiding en bestuur in zijn leven. Alle dingen zoals die ons overkomen doordat God ze op ons pad zendt in de uitoefening van Zijn soevereine wil. Hoe gedraagt een mens zich daaronder? Dat is mede bedoeld. Inderdaad, de opdracht is veelomvattend.

Maar hoe dient dat dan te gebeuren? Niet in de zin van: Nu ja, het moet nu eenmaal, dus moeten we het maar doen. En als het over het bestuur Gods gaat, ons daaraan niet onderwerpen in de geest van: Ik kan er toch niets aan veranderen en ik moet me er dan maar in schikken. Dat zou een gedwongen gewilligheid zijn, zonder dat er iets van ons hart en van ware liefde tot de Heere in spreekt. Maar zo moet het natuurlijk niet. Dat zou de dienst des Heeren onwaardig zijn. Paulus wijst dan ook op de gezindheid waarmee alle dingen gedaan moeten worden. Of, beter gezegd, hij wijst op de gezindheid waarin deze dingen juist niet gedaan moeten worden. Niet met murmureren en tegenspreken.

Murmureren

Murmureren is een negatieve manier van spreken; een uiting van ontevredenheid. Soms gebeurt het min of meer bedekt; soms komt het ook meer en meer openbaar. In Joh. 7:12 lezen we van een gemompel dat er ontstond onder de schare. Er is een stuk ontevredenheid en daar geeft men uiting aan. In Hand. 6:1 wordt ons verteld dat er in de gemeente in Jeruzalem uitingen van ontevredenheid zijn over het feit dat alles bij het diakonale werk niet naar behoren gebeurt. Petrus vermaant de gelovigen dat ze gastvrijheid zullen betonen zonder murmureren (1 Pe. 4:9). Dus zonder een ontevreden gemopper in de zin van: Moet dat nu ook nog ...

In 1 Cor. 10 noemt Paulus de zonden die door Israel bedreven werden tijdens de woestijnreis. Daaronder nam het murmureren wel een heel grote plaats in (vs. 10). Paulus noemt dat als laaste van een hele rij zonden. Maar dan geeft hij tevens aan dat juist dit murmureren leidde tot hun verderf. Murmureren - en die conclusie kunnen we trekken - is dan ook geen onschuldige zaak. Het is een verfoeilijk kwaad.

Dat dit kwaad een hoofdkwaad van Israel was blijkt ons overduidelijk als we de gegevens uit het Oude Testament eens naast elkaar leggen. Ze begonnen al te murmureren toen ze nog maar nauwelijks uit Egypte verlost waren. En als ze nog maar net het grote wonder van de doortocht door de Schelfzee hebben meegemaakt, mopperen ze alweer. Gaat het over de manier waarop de Heere hen in de woestijn heeft onderhouden, dan blijkt alweer hun ontevredenheid. Nu eens zijn ze in opstand tegen de door God aan hen gegeven leiders. Dan weer zijn ze rechtstreeks in opstand tegen God Zelf. Maar het murmureren is vaak niet van de lucht. Het was inderdaad hun hoofdzonde. Een zonde die dan ook geleid heeft tot de ernstige straf, dat allen in de woestijn moesten sterven en niet binnen mochten gaan in het beloofde land. Zo ernstig taxeert de Heere dit kwaad.

Wat zit er achter dit murmureren? Niets anders dan ongeloof. En ongeloof is opstand tegen God. Hoewel de Heere in hun midden was, geloofden ze niet in Hem. Ze verdachten Hem ervan kwaad in de zin te hebben. Of ze dachten zo klein van Hem, dat ze er van uitgingen, dat Hij hun problemen niet zou kunnen oplossen. Al met al een buitengewoon ernstig kwaad.

Tegenspreken

Paulus gebruikt nog een ander woord, een soort synoniem voor murmureren. Hij doelt ermee op de redeneringen van ons verdorven verstand. In Matt. 15:19 is hetzelfde woord weergegeven met ‘bedenkingen’ en in 1 Cor. 3:20 met ‘overleggingen’. In Luk. 5:21,22 lezen we dat de Farizeën met hun boze harten beginnen te redeneren en zo tot de conclusie komen dat Jezus een godslasteraar moet zijn, omdat Hij de zonden vergeeft.

Zo zijn het verdorven hart en het verduisterde verstand altijd bezig om het ongeloof goed te praten. Zo redeneerde ook Israel: God heeft ons in de woestijn gebracht omdat Hij ons doden wil. Als ons verstand functioneert zonder ootmoed en zonder geloof, gaat het altijd tegen God in.

Welnu, Paulus houdt de Filippenzen voor, dat ze zich verre moeten houden van dit murmureren en tegenspreken. Altijd en overal. In elk levensverband. In het huwelijk, in het gezin, op school, op de werkplek, in de kerk. Hoe zou de wereld eruit zijn als elk zich aan dit vermaan van de Schrift zou houden? Hoe zou het er in de kerk uitzien, als hier serieus de hand aan gehouden werd?

Maar, zo leven is toch niet gemakkelijk? Paulus kan het wel voorschrijven en het mag dan ook zo de wil van de Heere zijn, maar wie is hiertoe bekwaam? Inderdaad, het gaat hier niet om een gemakkelijke taak. Het zal dan ook nooit kunnen zonder de genade van zelfverloochening en die van ootmoed. Zeker niet als we onder ‘alle dingen’ ook nog verstaan het soms onbegrijpelijke en ondoorgrondelijke van de leiding van de Heere in ons leven. Om dan echt te kunnen zeggen: Uw wil geschiede....

Mogelijk is de vervulling van deze opdracht dan ook alleen als we echt verstaan en mogen geloven wat Paulus in vs. 13 heeft gezegd, namelijk dat God in de Zijnen werkt het willen en het werken.

Met deze aansporing had Paulus kunnen volstaan. Hij doet dat echter niet. Hij geeft een krachtig motief om zonder murmureren en zonder tegenspreken alle dingen te doen. Opdat gij moogt...

Grootse roeping

De Filippenzen staan midden in een gebroken wereld. Een wereld die in grote nood is en waarin mensen in dikke duisternis ronddolen om straks ook nog verloren te gaan. Daarin staan ze. Kunnen ze tegenover dat alles onverschillig blijven? Of hebben ze hierin een taak? Ja, ze hebben de dure taak en de hoge roeping om in deze wereld getuigenis te geven van de grote genade Gods, geopenbaard in het Woord des levens. Maar die taak zullen ze alleen maar geloofwaardig kunnen uitrichten als ze zonder murmureren en tegenspreken leven. Dat wil zeggen: Precies anders dan die wereld doet, want die uit zich vaak juist wel in murmureren en tegenspreken.

Er zitten aan het geven van dit getuigenis vijf aspecten. We bezien ze in het kort.

1. De brengers van dit getuigenis dienen onberispelijk, oprecht en onstraffelijk te zijn. Paulus gebruikt drie woorden, die veel overeenkomst met elkaar hebben. Hij bedoelt dat hun leven er op nagekeken moet kunnen worden en dat niemand dan een vuile vinger op hen zal moeten kunnen leggen. Zoiets als wat van Zacharias en Elisabeth gezegd wordt in Luk. 1:6. We lezen het ook van Daniël, die onkreukbaar was in zijn doen en laten.

Om een illustratie te gebruiken: Denk aan een bruid, die een prachtige witte jurk draagt. Maar op het laatste moment, vlak voordat de plechtigheden zullen gaan beginnen, krijgt ze een smerige vlek op die jurk. Verreweg het grootste oppervlak van haar jurk is nog smetteloos wit. Maar wat gebeurt? Die ene vlek trekt aller aandacht en die verknoeit alles. Het oog wordt namelijk altijd naar het onvolmaakte getrokken en op grond daarvan wordt al het andere mede veroordeeld. Wat die ene vlek zou kunnen zijn? Misschien wel zoiets als murmureren en tegenspreken.

2. De plaats waar dit getuigenis gegeven moet worden is temidden van een krom en verdraaid geslacht. Zo zien de inwoners van de wereld er dus uit. Dit is Gods taxatie. Allen, die buiten Christus voortleven naar het goeddunken van hun eigen hart zijn krom en verdraaid. Want Gods wet wordt verbroken en daardoor is heel hun leven ontregeld en daarom voor God verdoemelijk. Is het zo erg? Ja, zo erg is het. En temidden van die werkelijkheid leeft de christen.

Hoe moet hij zich daar gedragen? Zich uit die wereld terugtrekken? Het kloosterideaal volgen, zoals vaak is gepropageerd? Of zich zoveel mogelijk aanpassen en gelijke tred met de wereld houden, zoals weer door anderen is gedaan? Nee, zich gedragen zoals ze werkelijk zijn. Als mensen, die door genade anders gemaakt zijn. Als mensen, die een beter vaderland hebben leren zoeken. En intussen midden in die werkelijkheid staan en zich daar onbesmet bewaren in de vreze Gods.

3. Het beeld dat voor dit getuigenis gebruikt wordt is dat van lichten die schijnen in de duisternis. Dat kromme en verdraaide geslacht woont in de duisternis. Een duisternis die niemand ooit zal kunnen verdrijven. Maar God heeft Zijn volk in die duisternis geplaatst opdat zij daar lichtdragers zouden zijn. Licht en duisternis zijn echter eikaars tegengestelden. Daarom kan een christen pas echt lichtdrager zijn als hij tegengesteld is aan de duisternis. Dus geheel anders is.

Een groot voorrecht is het als de Heere een mens wil gebruiken om op het pad van anderen licht te laten schijnen. Die roeping hebben Christus’ discipelen. Gij zijt het licht der wereld, zei Hij. Niet dat ze dat licht van en in zichzelf hebben. Ze hebben het alleen wanneer ze uit Hem leven, die van Zichzelf heeft gezegd: Ik ben het Licht der wereld. Als ze uit Hem bediend worden stelt Hij hen ook in staat aan anderen te laten zien, wat Gods genade van zondaren maakt.

4. De activiteit in dit getuigenis wordt omschreven met de woorden ‘voorhoudende het Woord des levens’. Met dat Woord des levens wordt natuurlijk niets anders bedoeld dan het Evangelie van Christus. Dat Evangelie moet worden voorgehouden. In dat Evangelie schijnt het Licht. Aan dat Evangelie moet de christen zich vasthouden en vanuit zijn eigen verbondenheid eraan dient hij het anderen ook voor te stellen. Zo alleen kan hij zelf staande blijven en zo alleen kan hij in zijn omgeving zegen verspreiden.

Laat het dan maar zichtbaar worden in woord en wandel dat God in Christus voor het ware leven heeft gezorgd en dat het daardoor alleen is als een verloren zondaren leven mag. Heeft dit kromme en verdraaide geslacht, dat midden in de duisternis leeft, niet juist aan zo’n boodschap behoefte? En wie zal die boodschap verkondigen als Christus’ discipelen het niet doen?

5. Wie dat getuigenis te geven hebben zijn de kinderen Gods. Dat heeft Gods genade van de Filippenzen gemaakt. Kinderen Gods zijn ze. Niet door geboorte. Zelfs niet krachtens het verbond. Maar door de waarachtige wedergeboorte. En zij alleen zijn in staat dit getuigenis te geven. Mensen, die zelf getrokken zijn uit de duisternis en overgebracht zijn in het rijk van Gods licht kunnen het Woord des levens echt voorhouden in de gezindheid: Kom ga met ons en doe als wij...

Hier confronteert Paulus ons nog eens met de standaard die geldt voor al Gods kinderen. Ze dragen de familienaam. Ze behoren bij Gods huisgezin. God is hun Vader; Christus is hun oudste Broeder. Laten ze nu ook de familietrekken vertonen. De trek van heiligheid bijvoorbeeld. Zo zullen ze zijn wat ze behoren te zijn. Zo zal hun getuigenis ook geloofwaardig zijn. Zo zullen ze in hun leven God de eer toebrengen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 2003

Bewaar het pand | 8 Pagina's

PAULUS EN FILIPPENZEN-27

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 2003

Bewaar het pand | 8 Pagina's