Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOOR WIE ZIJN GODS BELOFTEN? (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOOR WIE ZIJN GODS BELOFTEN? (5)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de vraag die boven deze serie artikelen staat, hebben we inmiddels al meer dan een enkel antwoord gevonden.

We constateerden: Gods beloften zijn bestemd voor degenen die Hij van eeuwigheid verkoor tot de zaligheid. In hun leven vervult Hij Zijn beloften van de zaligheid onmiskenbaar. Zij en geen anderen zullen de inhoud ervan heerlijk ontvangen en genieten, hier in beginsel en ooit volkomen. Dat was het eerste antwoord. De beloften zijn voor de voorwerpen van Gods eeuwige uitverkiezing tot zaligheid. Voor wie zijn Gods beloften? Voor de uitverkorenen.

Toen gingen we verder en we zagen nog meer. Namelijk dat de verkorenen geen anderen zijn dan verlorenen. Zij ontvangen Gods beloften niet in hun hoedanigheid van hun verkoren-zijn maar in die van hun verlorenzijn. Gods beloften zijn immers zo passend voor ellendigen en nooddruftigen. Ze sluiten uitnemend aan bij de nood van onwaardige en verloren zondaren. Onder de mensen zijn er geen die de troost van Gods beloften zo nodig hebben als deze bidders en bedelaars. Voor wie zijn Gods beloften? Voor degenen over wie Psalm 72 zingt: “’t Behoeftig volk in hunne noden, in hun ellende en pijn, gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn...”

... tot Hem gevloden

Dat laatste brengt ons inmiddels nog een stap verder. Er doemt nu een derde antwoord op op de vraag die ons bezig houdt. Let namelijk eens op wat we in deze Psalm zingen: ”... tot Hem gevlóden...” En let eens op wat we in andere Psalmen zingen, bijvoorbeeld: “Zie mij, Heer’, Wien elk moet duchten, tot U vluchten...” Wat ik bedoel? Het behoeftig volk uit Psalm 72 heeft niet genoeg aan zijn behoeftigheid alleen. En de bidder van Psalm 38 stelt zich niet gerust met zijn “kommer en verdriet”. In beide Psalmen horen we dat de dichter vlucht tot de Heere. Hij kan niet anders. Hij is er te arm en te ellendig voor om in zijn armoede en ellende te blijven. Laat staan dat hij er enige waardigheid voor de Heere in ziet. Niets van dat al. Hij is in nood. En er is er maar Eén die daarin kan voorzien. Dat is de Heere Zelf. En tot Hem gaat hij.

Zoals bijvoorbeeld de tollenaar op het tempelplein doet, in de gelijkenis van de Heere Jezus. Hij kan zich maar één naam geven en dat is de naam ‘zondaar’. Zo klaagt hij zich bij de Heere aan. Maar zijn klacht en zijn aanklacht is tegelijkertijd een gebed vol van boetvaardige toevlucht. Ik kan het niet beter zeggen dan Th. van der Groe het deed in zijn bekende ‘Toetssteen’: “Een oprecht boetvaardige, die geheel onder de last van zijn zonden en van Gods toorn verslagen is, weet zich noch door tranen, noch door goede begeerten, noch door een schielijke blijdschap of enig waangeloof, of iets anders meer te redden. O neen, die ziet en vindt zich met dat alles geheel en voor eeuwig verloren. Daar is niets voor hem, dan enkel de Heere Jezus Christus en Die gekruist, en Gods loutere barmhartigheid aan recht boetvaardige en verslagen zondaren in het heilig Evangelie om niet beloofd. Hoe zou hij dan sterven zonder Die aan te grijpen? Zal de Naam des Heeren voor ons een sterke Toren zijn, en zou een boetvaardige ziel, die nergens enige schuilplaats weet te vinden, daar dan niet heen lopen, om in een hoog vertrek gesteld te worden?”

En zo doet nu ook deze boetvaardige 168 tollenaar. In zijn gebed tot God om verzoening met God oefent hij het geloof in God. En hij grijpt aan de zalige belofte van God. En zo wordt hij gerechtvaardigd door God. “Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis..” Van der Groe trekt een scherpe conclusie: “Of de boete is niet volkomen, òf hij moet gewis uitlopen in het geloof. Dit is dan ook Gods geordineerde weg!”

Wat is dan ook ons derde antwoord op de vraag voor wie Gods beloften zijn? Ik zeg het met de Schotse prediker Hoge Binning: “Voor wie zijn Gods beloften? Voor hen die ze aannemen.” Voor degenen die ze in het waarachtige geloof aangrijpen en die daarin de Heere en Zijn genade tot hun troost aannemen. Ze hebben geen keus. Er is in de golven van hun verlorenheid maar één reddingstouw meer, het Woord van de levende God. Ja, dat touw was al veel eerder naar hen uitgeworpen, gericht op hun behoud. In hun dwaasheid hebben ze al te lang geprobeerd om het op eigen krachten te redden. Een mens is zomaar niet bereid om zichzelf te verliezen en zich aan een Ander over te geven. Maar nu kan het niet meer. “Want mijn hoofd is als bedolven, in de golven van mijn ongerechtigheid...” Dan stopt alle redeneren. En tevens alle pogen tot zelfredzaamheid. Kohlbrugge, in dezelfde nood, schrijft: “Ik heb daarbij in alle eenvoud gedacht: ik ben immers toch verloren. Ik kan toch niet méér zijn als verdoemd en verloren. Zo neem ik dan het Woord aan, alsof het helemaal alleen voor mij was.” Zijn tijdgenoot McCheyne zingt van ditzelfde: “Ik boog me. En geloofde. En mijn God sprak mij vrij.”

Dat bedoelen Binning en anderen als zij zeggen: Gods beloften zijn voor degenen die ze in het geloof aannemen. Zij immers ontvangen het profijt ervan. Zij delen in de inhoud. Aan hen wordt uitgereikt wat in de belofte van de Heere besloten is. Ja, zij ontvangen door de belofte de Heere en Zijn genade Zelf. Want het geloof, het geloof alleen, is de weg waarin de Heere Zijn weldaden aan zondaren daadwerkelijk meedeelt, waardoor zij ze in hun bezit krijgen. Er is maar één weg tot behoud. En dat is deze! Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen. Maar wie Zijn leven verliezen zal, verliezen aan God en aan Zijn Christus, die zal het behouden.

“Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden?”, zo wordt in zondag 7 van de Heidelberger gevraagd. Het antwoord is duidelijk: “Nee, maar alleen degenen die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen.” Waarop richt zich dat geloof? “Wat is een Christen nodig te geloven? Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt.”

... ter geloofsomhelzing voorgesteld

We zouden kunnen zeggen: er is geen enkele geestelijke weldaad, er is geen enkele goddelijke zegen, er is niet één zalig voorrecht, of ze zijn in de Evangeliebeloften besloten. In die beloften waarvan Christus en Zijn zaligheid de inhoud vormen. In mijn eerste artikel wees ik er al op, met de woorden van Calvijn: bij de belofte begint het en in de belofte eindigt het. En deze beloften worden slechts door het geloof gekend en ontvangen. Iemand als Theodorus Avinck zegt het heel duidelijk: “De goddelijke beloften in het Evangelie ter gzijn uiterlijke verklaringen of bekendmakingen van Gods wil en geneigdheid tot ellendige en behoeftige zondaren om hun het goede, hetwelk hun in het Evangelie ter geloofsomhelzing wordt voorgesteld, te geven.” Het geloof in Gods belofte - als de enige weg ter zaligheid. Immers, die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. Maar, en dat is de keerzijde, die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem (Joh. 3).

Voor wie is Gods belofte? Voor wie de belofte gelooft! Wat dat dan is, dat geloof? Het is ophouden de Heere voor een leugenaar te houden. Het is de Heere en Zijn Woord betrouwbaar te achten. Het is krediet op Hem te krijgen, tegen al het zichtbare in misschien. Het is zonde zien, maar genade geloven. Het is wandelen in de duisternis, maar weten van het Licht. Het is wanhopen vanwege mijn eigen dood, maar grijpen naar het Leven. Het is mijn eigen leugen-leven voor de Heere erkennen en niet meer buiten Zijn Waarheid verder te kunnen. Het is God rechtvaardig achten in de veroordeling van mezelf en het hoofd voor Hem buigen. En vooral: het is mijn hand op Zijn Woord te leggen en het in alles voor waar te houden.

Ik zeg het tot slot met Kohlbrugge: “Wat is dat eigenlijk: door het geloof aannemen en zich toe-eigenen? Het is ‘Ja’ zeggen met een schreeuw van blijdschap en van benauwdheid, van nood en van vreugde, op de vraag van de hoge God: ‘Houd ge het er voor dat Ik in uw plaats en voor u in Mijn Gezalfde dit alles heb tot stand gebracht: dat aan Mijn gerechtigheid voldaan en Mijn Wet vervuld is, en dat uw dood, zonde en vloek weggenomen zijn aan het kruis?’

Wat is dus geloven? Het is ‘Amen’ zeggen daarop, dat God onze zaligheid buiten ons en zonder ons in Christus heeft vastgesteld. Het is God houden voor een eerlijk Man. Het is zich verlaten op Zijn Woord, op Zijn belofte, op Zijn Lam. Het is op dit Lam zien, zich aan Christus, de Middelaar en Borg van het Verbond toevertrouwen te zijner rechtvaardiging, heiligmaking en volkomen verlossing.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 augustus 2004

Bewaar het pand | 12 Pagina's

VOOR WIE ZIJN GODS BELOFTEN? (5)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 augustus 2004

Bewaar het pand | 12 Pagina's