Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOOR WIE ZIJN GODS BELOFTEN (8)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOOR WIE ZIJN GODS BELOFTEN (8)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag die in deze serie artikelen telkens gesteld wordt, luidt: “Voor wie zijn Gods beloften?” De vorige keer hebben we deze vraag als volgt toegespitst: aan wie mogen ze worden gepredikt, die beloften van de Heere?, aan welk adres wil de Heere ze verkondigd hebben? Het antwoord op die vraag hebben we gevonden toen we nadachten over de betekenis en de reikwijdte van de priesterlijke zegen volgens Numeri 6. Die drievoudige zegen behelst een drievoudige belofte, zegt Matthew Henry terecht. Wie mochten die zegening ontvangen? Op wie moest de priester ze leggen? De Heere heeft het via Mozes duidelijk gemaakt aan Aaron en zijn zonen. Het is voor geen twee-erlei uitleg vatbaar: “Alzo zult gijlieden de kinderen Israels zegenen... ” Wie ontvingen dus de zegening uit het heiligdom? Aan wie werd de belofte van Goddelijke bewaring, genade en vrede gepredikt? Aan de kinderen Israels, onbepaald.

de koperen slang

Dit bijbelse voorbeeld is met vele andere aan te vullen, als het er om gaat tot wie Gods beloften van genade en zaligheid gericht worden. Neem nu bijvoorbeeld die bekende geschiedenis van de koperen slang. De achtergrond ervan is bekend. Het volk in de woestijn is in opstand tegen de Heere. Ze spreken tegen God en tegen Mozes. “Waarom hebt Gij ons doen optrekken uit Egypte? Is het opdat wij zouden sterven in de woestijn? Hier is geen brood, ook geen water. Onze ziel walgt van dit zeer lichte brood!” Ze versmaden de zegeningen van de Heere en ze hebben geen vertrouwen in Zijn wijze leiding. En dan gebeurt het: dan laat de Heere vurige slangen komen. Die bijten er velen van het volk. Het wordt een ware plaag. Velen sterven. Dan ziet het volk wat het gedaan heeft. Ze roepen tot Mozes en ze schreeuwen of hij voor hen bidden wil om verlossing. Mozes doet het. En de Heere laat Zich verbidden. Op Zijn bevel maakt Mozes een vurige slang van koper. Hij moet hem hoog oprichten. We lezen in Numeri 21: En Mozes maakte een koperen slang en stelde ze op een stang. En het geschiedde als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan en hij bleef levend. De Heere had alle reden om nu een eind aan het bestaan van dit halsstarrige volk te maken. Nu was de maat toch wel vol... Maar de Heere gedacht opnieuw in de toorn aan Zijn ontfermen. Hij schonk een middel tot genezing en behoud: de koperen slang. Die opgerichte slang was een prediking van Gods genade. Mozes heeft hem opgericht. Maar ongetwijfeld heeft hij meer gedaan. Hij heeft hem aan dat verloren volk aangewezen en aangeprezen. “Zie op de slang en u zult leven! Want dat is de enige weg tot behoud!” Aan wie was die slang gegeven tot behoud? Aan het hele gebeten en ten dode gedoemde volk. Zonder enige uitzondering. Aan dat hele opstandige en zojuist nog murmurerende volk. Er was genezing voorhanden. Voor wie zag op de slang.

In Zijn gesprek met Nicodemus trekt de Heere Jezus vanuit deze geschiedenis de lijn naar Zichzelf. “Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden. Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.”

Het geneesmiddel voor zondaren is de gekruisigde Christus. Door Zijn kruis en bloedstorting is er heil voorhanden voor verloren zondaren. De prediking van de zaligheid mag aan ieder gebracht worden. De belofte van het behoud in Zijn bloed is beschikbaar, voor wie dan ook! “Er is een gekruisigde Christus voor u!” (Thomas Boston). Er is zaligheid bij God voorhanden voor zondaren! Mag ik in dit verband onze Dordtse Leerregels nog eens citeren: “Welke belofte aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.”

Nergens heb ik ooit een helderder uiteenzetting over dit onderwerp gelezen dan bij de zogenaamde Marrowmen. Daarmee bedoelen we de predikanten Ralph en Ebenezer Erskine, Thomas Boston en anderen die zich in 1719 moesten verantwoorden voor een synodale commissie van de Schotse kerk. Zij predikten Gods beloften vrij en algemeen. En dat stuitte in die ‘verlichte’ dagen op allerlei weerstand. Ze leerden dat, hoewel de verwerving van de zaligheid en ook de daadwerkelijke toepassing alleen de uitverkorenen geldt, het aanbod van Gods genade komt tot allerlei mensen. De aanduiding ‘aanbod’ is bij hen overigens hetzelfde als ‘belofte’. Daar maken zij geen onderscheid tussen. En terecht! Zelfs spreken zij van het ‘geven’ of ‘schenken’ van Christus in de prediking. En daartoe beroepen zij zich op de Heilige Schrift. Ze verwijzen in dat verband naar Johannes 3 (en nu citeer ik) “waar wij door het ‘geven van Christus’ verstaan een geven van Hem in de wereld aan allen, om Hem aan te nemen en in Hem te geloven. (...) De koperen slang was gegeven en opgericht als een algemeen goed voor het gehele Israelitische leger, dat door de vurige slangen gebeten was. Als zij daar op zagen, zouden zij niet sterven maar leven. Zo ook hier. Christus is gegeven aan een verloren wereld in het woord dat een ieder, die in Hem gelooft, niet zou verderven, enz. En in dit opzicht houden wij Christus voor een algemene Zaligmaker en Zijn zaligheid voor een algemene zaligheid. Het is een goede boodschap van grote blijdschap aan alle volken, dat ons (en niet de gevallen engelen) deze Zoon is gegeven...”

belofteprediking

Evangelieprediking is belofteprediking! En belofteprediking is eenzijdige en vrije, onbepaalde Evangeliebediening. Ik beweer niet dat de gehele prediking opgaat in de prediking van Gods beloften. Daar is nog wel meer van te zeggen. Maar toch houd ik staande: Evangelieprediking is belofteprediking! En Evangelieprediking veronderstelt geen enkele voorafgaande kwaliteit in de mens. Daarom moet de belofteprediking in die zin wel onvoorwaardelijke prediking zijn. Prediking aan wie dan ook! Zodat de meest gezonken en meest ellendige zondaar er niet te zondig en te verloren voor is. Als de Heere, al is het maar één enkele geringe voorwaarde stelde, die u of ik vanuit onze eigen mogelijkheden moest vervullen, voorafgaande aan Zijn beloften, dan zou niet één zondaar zalig worden. Dan was het een totaal verloren zaak. Daarom is het waar: aan Gods belofte gaat geen enkele ‘waardige’ of verdienstelijke gestalte vooraf, dan alleen onze vleselijke en vreselijke wanstaltigheid.

Mag ik in dit verband nog een stukje van de Erskines c.s. citeren? Ik neem het uit een oud boekje (E. Kuyk, Wet en Evangelie, 1948). Ze verwijzen naar Joh. 6:32, “waar Christus tot een gemengde schare een vergelijking van Zichzelf maakt met het manna dat rond Israels tenten viel in de woestijn, als Hij zegt: “Mijn Vader gééft u het ware brood uit de hemel.” Gelijk het enkele regenen van het manna rond het leger genoemd wordt een ‘geven’ daarvan, voordat het was verzameld of genuttigd, zo wordt de eigenlijke openbaring en aanbieding van Christus genoemd een ‘geven’ van Hem, alvorens Hij wordt aangenomen en in Hem wordt geloofd. (...) Degenen aan wie dit aanbod wordt gedaan, zijn niet de uitverkorenen, maar is het verloren menselijke geslacht.”

U merkt hoe ruim en onbevangen deze predikers het Evangelie verkondigden. Dat had twee oorzaken. De eerste was dat ze overtuigd waren van de totale verdorvenheid van de mens. Ze hadden van de mens, inclusief de vrome en godsdienstige mens, geen enkele verwachting in geestelijk opzicht. In hun prediking sneden ze dan ook radicaal alles af wat in de mens als heimelijke of minder heimelijke grond voor de zaligheid zou mogen gelden. Er is geen weg van beneden naar boven. Al die pogingen lopen dood. En moeten ook doodlopen. Want - en dat is tegelijkertijd de tweede oorzaak - de zaligheid is in geen ander dan in Gods enige, geliefde Zoon. Er is ook onder de hemel geen andere Naam die onder de mensen gegeven is door welke wij moeten zalig worden dan alleen de gezegende Naam van de Heere Jezus Christus. Er is zaligheid geopenbaard in Hem en in Hem alleen!

De genoemde Schotse predikers en vele anderen predikten de zaligheid in Christus alleen. Met het oog daarop waren zij predikers van de Evangeliebelofte. Ze beoogden daarmee dat hun hoorders de dood zouden gaan schrijven op alles buiten Hem. Opdat ze gewillig zouden worden om slechts door genade zalig te worden. Zodat ze zich door een waarachtig geloof aan Christus en aan Zijn beloftewoord zouden toebetrouwen en opdat ze in de gemeenschap van dat geloof met Hem zouden worden verenigd tot zaligheid.

een Hollandse getuige

Een vrije en onbevangen prediking van Gods beloften mag niet als onschriftuurlijk worden afgewezen. Integendeel. Ook onze eigen oude schrijvers waren die mening toegedaan. Als Hollandse getuige hiervan geef ik tot slot enkele woorden van onze ‘eigen’ Jacobus Koelman door. Ik ontleen ze aan zijn boekje (een juweel!) ‘De natuur en de gronden van het geloof’. Hoofdstuk III bevat twintig waarschuwende aanwijzingen. Daarin is onder meer het volgende te lezen:

“Wacht u ervoor om te denken, zelfs om enig vermoeden In uw hart te koesteren, dat Christus niet aan allen aangeboden wordt, maar alleen aan degenen die zulk een diep inzicht in en gevoel hebben van hun gebrek, wat alleen aan de begenadigden door Gods Geest gegeven wordt. Christus wordt aan allen, die het Evangelie horen, vrij aangeboden. Heeft hij maar een wil, hij zij dan wie hij zij, hij zal aangenomen en verwelkomd worden. Het is waar dat er niemand is die Christus aanneemt en omhelst, zoals het Evangelie hem voorstelt, of hij heeft een waar geestelijk gezicht en enigermate een waarachtig gevoel, dat hij Christus mist en dat Hij hem volstrekt nodig heeft. De Geest van God werkt dat geestelijk gezicht in de ziel door de aanbieding van Jezus Christus. Het is echter onwaar dat Christus alleen aangeboden wordt aan degenen die zulk een gezicht en gevoel vooraf hebben. Het is het werk en het ambt van Christus om de ogen van de blinden te openen en hun het gezicht te geven. Daarom worden degenen die dat licht missen tot Christus genodigd. (...)

De aanbieding van Christus en van alle beloften en zegeningen in Hem geschiedt zowel aan degenen die niet verbroken van hart zijn, als aan degenen die het meest verbroken en verslagen van geest zijn. Niemand zal Christus aannemen als hij zijn ellende niet ter harte neemt. Toch is het te allen tijde ieders plicht om Hem aan te nemen en tot Hem uit te gaan.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 2004

Bewaar het pand | 16 Pagina's

VOOR WIE ZIJN GODS BELOFTEN (8)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 2004

Bewaar het pand | 16 Pagina's