Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN [5]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN [5]

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Wilden wij nog maar weten hoe diep wij gezonken zijn - nog maar weten dat wij niets meer om en aan ons hebben om onze schande op de duur te bedekken. Dan zouden wij uit de diepte van onze ellende met hart en mond roepen tot Hem, die er ons alleen uit kan halen!” [35]. Met deze en nog enkele andere woorden besluit Kohlbrugge het eerste punt van zijn preek in de kerk van Vianen op de 29ste juni 1856. Het is, zoals we al zagen, een predikatie over het derde hoofdstuk uit Genesis. Dat eerste punt heeft hij als titel meegegeven: ’s mensen diepe val en moedwillige overtreding.

Als ik deze preek lees en herlees, kom ik meer en meer tot de gedachte dat Kohlbrugge in deze eerste preek op een kansel van de “vaderlandse kerk” zich publiekelijk verantwoorden wil over de leer die hij predikt. Hij trekt in deze verkondiging lijnen die we in zijn andere geschriften, in zijn preken en verhandelingen en in zijn brieven, telkens weer tegenkomen. Enkele tientallen jaren geleden was, ondanks zijn dringende verzoeken, de toegang tot kerk en kansel hem willekeurig belet.

De kerk van Nederland wilde deze onruststoker niet hebben. Hij was haar te scherp en te ontmaskerend. Zo één wensten de kerkelijke machthebbers niet in hun midden te hebben. “Rust moeten we hebben, meneer, rust...” Maar nu hij in zijn oude vaderland de gelegenheid heeft, zal hij daar laten horen voor welke waarheid hij staat.

Opmerkelijk, ik weet eigenlijk geen andere preek van Kohlbrugge waarin hij de grondlijnen van de bijbelse prediking zo stelselmatig aan de orde stelt als hier. Als de thema’s die de verkondiging van Kohlbrugge kenmerken op een rij worden gezet, dan zijn het precies de zeven punten van deze preek. Het tweede opmerkelijke dat treft, is de relatief brede aandacht die vooral het eerste punt ontvangt. Ze telt veel meer bladzijden dan elk van de onderdelen die hierna volgen. De diepe val van de mens en zijn moedwillige overtreding vormen voor Kohlbrugge kennelijk een thema dat hij van het allergrootste belang acht. Nee, niet louter om er theologisch mee in te stemmen, niet om er beschouwelijk en afstandelijk over te spreken. Maar Kohlbrugge verkòndigt deze waarheid. Het is hem er om te doen dat zijn hoorders de werkelijkheid van hun leven zouden kennen. Om er onder te buigen. Om ze als een waarheid Gods aangaande het eigen persoonlijke leven zich toe te eigenen. Daar wijst, zo denk ik, vooral het fragment op waarmee ik dit artikel begon. Het vormt een verzuchting: “Wilden wij nog maar weten, hoe diep wij gezonken zijn...” Adams zonde is mijn zonde. Zijn schuld is de mijne. Diep gezonken ben ik. Maar -wilde ik het maar weten... Want het is nodig, hoogst nodig, om het te weten. Dat bedoelt Kohlbrugge hier.

God neemt het nauw

Het geeft me aanleiding om dit aspect van Kohlbrugges prediking nog eens voor het voetlicht te halen. Een recente reactie van een gewaardeerde collega bepaalde me er extra bij. Kohlbrugge was niet de objectieve prediker waarvoor hij nogal eens gehouden wordt. Alsof zijn prediking volstaat met de mededeling van een stand van zaken. Hij preekte voluit bevindelijk en separerend. Ik meen dat hij wel eens wat al te selectief geciteerd wordt. Met het gevaar van oppervlakkigheid als gevolg. Maar wie Kohlbrugge goed leest, ontdekt dat het bij hem anders is. Op de achtergrond van zijn evangeliebediening treffen we altijd een verslagen zondaar aan. En het kind van God dat staat in de zekerheid van het geloof is bij Kohlbrugge tegelijkertijd een mens die weet van aanvechting en strijd. God leidt Zijn heiligen wonderbaar, altijd door nood en dood heen - van de aanvang af tot het einde toe. Zo was Kohlbrugges eigen ervaring. En zo was ook zijn prediking. Want zo vond hij het in de Schriften.

Welnu, Kohlbrugge weet van geen goedkope genade. Hij verzucht: “Wilden wij nog maar weten, hoe diep wij gezonken zijn...” De kennis van mijn ellendig en vleselijk bestaan, alsmede de belijdenis ervan voor de Heere, zijn onmisbaar. “God neemt het nauw”, zegt hij in zijn preek over vraag en antwoord 2 van de Catechismus. “God neemt het nauw. Van u, van mij is gezegd: hij is een mens! Verwacht dus van de mens niets anders, dan wat menselijk is, zo er geen genade van Boven komt. Niets anders dan wat duivels is, niets dan zonde en verkeerdheid. Om zalig te leven en te sterven, moeten wij weten hoe groot onze zonde en ellende is.” Alle gedachten over onszelf die hoger zijn dat dit, zijn niets dan inbeelding. Een inbeelding die we in dit leven nog wel een poosje kunnen ophouden. We sussen onszelf ermee in slaap en we menen dat de Heere toch wel barmhartig zal zijn. Maar het is een waan, die voor de rechterstoel van de heilige God niet gelden zal.

Kohlbrugge maant er van af. Nodig is dat we zulke gedachten geheel en al verliezen. Daarom: “afgelegd dan de waan, dat er uit u nog een goede gedachte, welke ook, zal voortkomen. Dat er aan u nog een vezel zou zijn, waarbij God u nog zou kunnen vatten, alsof er aan u toch nog iets goeds was, zij het ook nog zo weinig. Wilt gij zalig leven, verwacht dan van uzelf niets dan de dood, opdat gij niet in twist en tweedracht leeft met uw God en Man die u gemaakt heeft. Want uw werk en Zijn werk kunnen niet samen in het huis staan, waarin Hij wil wonen met Zijn gerechtigheid. Wat van u is, is enkel zonde en dood, het zijn doodsbeenderen en aan het beste wat daarvan komt, is toch een lijklucht, een lucht der verderving. Hoe zou dat een liefelijke reuk zijn in Zijn heilige neusgaten?!”

bankroet

Wat is eigenlijk de bedoeling van deze kennis van zonde en schuld? Waartoe wil de Heere in deze weg geleid hebben? Wat is er toch de reden en het oogmerk van dat tot het werk van de Heilige Geest behoort de overtuiging van zonde en ongeloof? Het antwoord luidt: dat is opdat wij ons bankroet voor de Heere zouden toegeven. En opdat we zouden ophouden de zaligheid in onszelf te zoeken.

Ik lees nog even verder in dezelfde preek. “Om zalig te leven en te sterven, moeten wij weten hoe groot onze zonde en ellende is, opdat wij, dat wetende, ophouden met het te zoeken in de gebroken bakken die geen water houden. Geen mens zal in waarheid verlangen, geheel door de Heere Jezus verlost te zijn, Hem als zijn enige Heiland en Zaligmaker aan te grijpen, indien hij niet zaligmakend overtuigd is dat hij in de grond bedorven is. Dit moet ondervonden worden. God snijdt zo menigeen zijn heilige neus en zijn oren af en laat hem diep in het slijk vallen, opdat alle vlees ophoude met roemen en de armen en ellendigen moed krijgen om tot God te gaan, om Hem om genade aan te roepen.”

In de aan Kohlbrugge zo eigen manier van zeggen, klinkt er nu een oproep om zich er toch voor over hebben. Om eens echt alles los te laten. “Dus nu de rekening gemaakt en gesloten: om zalig te leven en te sterven zij de mens bankroet gegaan: maar daaronder verbroken en verslagen. Want van het verderf is hij de schuld, niet God. Hij zij echter bankroet gegaan en wat hij van zichzelf heeft, dat hij het alles samenpakke, het zijn toch enkel afgoden! De zee in met dat alles en dat hij zo naakt en ontbloot zich late drijven op hoop. Dan leeft hij zalig!”

Kohlbrugge is een prediker van Gods genade bij uitstek. Maar om die genade te laten schitteren, wijst hij er telkens op uit welke nood en dood de Heere redt. Opdat genade genade zij. Hij wordt niet moe om deze tonen telkens te laten klinken. In deze zelfde catechismuspreek wijst hij nog op het voorbeeld van Jona, de profeet. Onze zonden en Gods oordelen, zo zegt hij, komen zo dicht bij elkaar dat we het leren gaan in welke beklagenswaardige toestand we ons bevinden. Het is zoals Jona zich in de buik van de vis bevond. Toen was hij reddeloos verloren. Er was geen denken meer aan om uit dit graf uit te komen. Hij moest sterven. “Daar moet het heen!, reddeloos verloren te zijn, opdat de mens van zijn kunnen, moeten en willen afstand gedaan hebbe en daaraan gestorven zij. Om in Gods rust zalig te leven en te sterven, hebben wij dus in de allereerste plaats nodig dat wij bij ervaring leren verstaan, hoe wij alles, alles hebben bedorven. Dat wij bij ervaring hebben leren verstaan dat wij nu zover gekomen zijn dat wij met geen gebed, met geen traan, geen zucht onszelf meer kunnen helpen en redden. Het is alles uit en gedaan...” Opdat er Eén zij die ons redde uit onze diepe nood en ellende.

geboren in de afgrond

Kohlbrugge realiseert zich wel dat deze boodschap niet zo aantrekkelijk is. Althans, voor de mens die meent dat het toch zo slecht met hem nog niet gesteld is. Want dan is het een deprimerende boodschap. Dan duwt het Woord van God me naar beneden. Dan schrik ik namelijk van wat ik zie als ik in die spiegel zien moet. Zo was het met de rijke jongeling. Hij ging weg. De prijs was te hoog. Hij weigerde zichzelf te verliezen. Hij ging bedroefd heen. En zo gingen er zo velen van de Heere Jezus weg. Zodat de Heere Jezus tenslotte tot Zijn discipelen zei: “Wilt gijlieden ook niet heengaan?”

Ook Kohlbrugge weet van de ergernis aan het Evangelie. Aan het Evangelie namelijk dat mijn leven ontmaskert als een verloren leven. Een natuurlijk mens is niet zo snel gewonnen voor de ware verootmoediging. In een preek over koning Manasse in de gevangenis zegt Kohlbrugge: “Ziet, mijn geliefden, dat behoort tot een waarachtig leven: zich voor het aangezicht Gods te verootmoedigen. O, weest toch niet zo lichtvaardig in het u toe-eigenen van de troost van het Evangelie! Hoe menigeen tref ik onder u aan, die meent over alle bergen heen te zijn, terwijl hij toch dood is. Het gaat hier om waarachtige verootmoediging. God verootmoedigt de mens, en de mens verootmoedigt zich zeer voor God, dat is: voor het aangezicht Gods. Wie zich zo in waarheid verootmoedigt, die heeft zo met God te maken, als had hij God de Heere persoonlijk voor zich. Zo iemand belijdt: “Waar zal ik henenvlieden voor Uw aangezicht? De duisternis van de nacht verbergt mij voor U niet....” Zo verootmoedigt men zich zeer voor het aangezicht Gods, en wie zich in waarheid voor het aangezicht Gods verootmoedigd heeft, die blijft verootmoedigd. Die verontschuldigt zich niet met de zwakheid van zijn vlees, met zijn aangeboren zonde, met de verleiding die van buiten komt, maar hij geeft zichzelf de schuld, veroordeelt zichzelf en rechtvaardigt God.”

Van de prediking van Kohlbrugge is veel meer te zeggen dan alleen de accenten die hij op deze wijze legt. Nee, hij bleef niet steken in een uiteenzetting over zonde en ellende. En nog veel minder bespeelde hij deze snaar omdat het er nu eenmaal bij hoort om ook dit te zeggen. Kohlbrugge was er diep van overtuigd dat de Heere zondaren redt van het verderf en dat Hij goddelózen rechtvaardigt. Om de verlossing, ja om de Verlosser, de Zaligmaker van zondaren, te kennen en naar waarde te schatten, kan ik niet onbekend zijn met de verloren staat van mijn leven. Daarom is het zo nodig om voor God “te weten dat ik een mens ben en niet meer”, een mens buiten het paradijs die in het rijk van God niet komen kan dan alleen door het wonder van de wedergeboorte, van het nieuwe leven dat in Christus is. En daarom legt Kohlbrugge ook ten volle dit accent.

Ik ben er diep van overtuigd dat hetzelfde ook nu nog nodig is. In de prediking en in de uitstorting van het hart voor de Heere. Laat genade toch een wonder zijn en een wonder blijven! De Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren is... Wie meent dat zalig worden ook wel langs een andere weg kan, beproeve zich.

Zo worstelde Kohlbrugge met degenen die onder zijn prediking zaten. Een proeve daarvan is te lezen in De een-voudige Heidelberger [15v.J. Ik eindig er dit artikel mee om de volgende keer D.v. weer terug te gaan naar de preek in Vianen - en dan over het tweede punt: Gods opzoekende liefde.

“Waarom hoorde men vroeger zoveel van waarachtige bekeringen? Waar kwamen die mensen vandaan, die enkelen nog, - hun aantal wordt almaar kleiner, ook in onze gemeente, de meesten liggen al op het kerkhof - vanwaar kwamen die profeten en profetessen die konden getuigen van Gods genadige erbarming? Mensen, die wisten: “dit is goud en dat is valse munt!” Vanwaar? Waren zij niet geboren in de afgrond van de verlorenheid toen zij wegzonken voor Gods Wet? Daar zit de fout van deze tijd. Er is nu geen eerbied voor Gods Wet. Wat is uw enige troost in leven en in sterven? Zie, kind!, zie, volwassene!, hier wordt u een volle korf met levensbrood en levenswijn geboden! Zij wordt echter alleen gereikt aan hem die uit de Wet zijn zonde leerde kennen, zijn zonde belijdt en betreurt, niet als zonde op zichzelf, maar als een vergrijp tegen de allerhoogste Majesteit, als een misdaad tegen de almachtige en alleen heilige God, die u gemaakt heeft en van Wie gij afhangt.

Tegenwoordig grijpt men met zijn goddeloze, onreine handen in de korf van de genade, zonder te belijden: “ik heb gezondigd”, zonder dat men in het hart het wachtwoord heeft: “neen, neen, Gods Wet moet blijven staan!” Wanneer de vraag tot u komt, verwacht zij dus van u, dat gij vanwege uw zonden waarachtig bedroefd, verslagen en gebroken zijt (...).

Welke is uw troost, beide in leven en in sterven? De vraag zegt dus: nog is er troost. Troost voor u, in de ellende van dit leven en troost voor u, wanneer ge op uw sterfbed ligt, niets hebt en denkt: nu moet ik verloren gaan! Er is troost voor u, wanneer gij vanwege uw zonden treurig en bedroefd zijt naar God.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's

DR. H.F. KOHLBRUGGE OP DE KANSEL VAN VIANEN, 150 JAAR GELEDEN [5]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 2006

Bewaar het pand | 12 Pagina's