Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

J.C. RYLE OVER DE SABBAT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

J.C. RYLE OVER DE SABBAT

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

J.C. Ryle, de anglicaanse bisschop uit Liverpool stierf in 1900 op de leeftijd van 83 jaar. Ryle was een opmerkelijk man. Hij had een imposante gestalte en een indrukwekkende baard die hem het aanzien van een patriarch gaf. Hij diende gedurende 39 jaar in plattelandsgemeenten en daarna nog 20 jaar (!) als bisschop van Liverpool. Hij was sterk als een paard en bedeeld met rijke gaven. Zijn intellect, energie, visie, gedrevenheid, zijn heldere geest en warme hart zouden hem op allerlei terrein tot een formidabele leider hebben kunnen maken.

Gods weg met John Charles Ryle was echter anders. Een krachtige en diepingrijpende bekering viel hem ten deel toen hij 21 jaar was. ‘Voor die tijd was ik zo getuigde hij zelf nadien - ‘dood in de zonden en op de hoofdweg naar de hel, maar vanaf die tijd was ik levend geworden en had ik een hoop op de hemel. En ik kan het nergens anders aan toeschrijven dan aan de vrije genade van God.’

Ryle is wel de conservatieve protestant bij uitnemendheid van zijn dagen genoemd. Zijn opvolger te Liverpool typeerde hem als ‘die man van graniet, met het hart van een kind.’

Over tal van (toen) actuele onderwerpen heeft Ryle geschreven. In zijn boek ‘Knots untied’ (Knopen ontward) heeft hij ook een artikel gewijd aan de kwestie van de onderhouding van de zondag als zijnde de christelijke sabbat. Ik wil proberen enkele van zijn gezichtspunten naar voren te brengen, omdat deze m i. nog steeds de moeite van het overdenken waard zijn. Bovendien valt het op dat bepaalde standpunten waarmee Ryle in zijn dagen te maken had, ook vandaag nog worden gehoord. Daarom blijft zijn bespreking van die standpunten actueel en is het niet moeilijk om de lijn door te trekken van zijn situatie toen naar de onze vandaag.

Ryle erkent dat hij over dit onderwerp geen nieuwe dingen kan zeggen die niet al eerder door anderen vóór hem zijn gezegd. Maar hij voelt zich gedrongen de pen te grijpen, omdat ook in zijn dagen de discussie werd aangezwengeld over de vraag of christenen wel verplicht gesteld konden worden om een ‘sabbat’ te onderhouden. Hebben wij wel het recht om tegen iemand die op zondag zaken doet of de dag doorbrengt in recreatie te zeggen dat hij zondigt?

Op deze en dergelijke vragen moet een duidelijk antwoord worden gegeven en dat deed Ryle.

Ryle ziet dit onderwerp als van enorm belang. Hij acht het niet overdreven om te zeggen dat de opgang of de ondergang van het engelse christendom afhangt van de onderhouding van de christelijke sabbat. ‘Er is niet teveel godsdienst in dit land’, zo schrijft hij. ‘Haal de omheining neer die nu nog onze zondag omgeeft, en dan zal er binnenkort nog veel minder godsdienst zijn.’ ‘Niets kan het rijk van Satan in Engeland zo sterk bevorderen als het terugnemen van de wettelijke bescherming van de Dag des Heeren.’

‘Als een dienaar van Christus, een vader van mijn gezin en een liefhebber van mijn land voel ik mij gedrongen om het pleit te voeren ten behoeve van de oude engelse zondag. Mijn stelling wordt nadrukkelijk onder woorden gebracht in de woorden van de Schrift: laten wij haar heilig houden.’

Op vier punten gaat hij nader in, te weten 1. op welk gezag de sabbat rust, 2. het doel waarvoor de sabbat is gegeven, 3. de manier waarop de sabbat gehouden moet worden en 4. op welke manier de sabbat ontheiligd wordt.

Ook Ryle had in zijn dagen te maken met mensen die beweerden dat de sabbat ‘slechts’ een Joodse instelling was en dat de christen er dus net zo min aan gebonden is als aan de offerdienst van het Oude Testament. De onderhouding van de Dag des Heeren rust alleen op de autoriteit van de kerk en kan niet vanuit Gods Woord bewezen worden, zo stelde men.

Ryle ’s vaste overtuiging daarentegen is dat de onderhouding van de sabbat een onderdeel is van de eeuwige wet van God. Allereerst wijst Ryle op Gen. 2,3. God zegende de zevende dag en heiligde die. Hier merkt hij vervolgens bij op: ‘Er waren vijf dingen die aan de vader van het menselijk geslacht werden gegeven op de dag dat hij werd geschapen. God gaf hem een plaats om te wonen, een werk om te doen, een gebod om te onderhouden, een hulp aan zijn zijde, en een sabbatdag om te onderhouden.’

In De tweede plaats wijst Ryle op de wetgeving bij de Sinai. Deze geboden werden onder de meest plechtige omstandigheden gegeven. Dit was het enige deel van de wet van Mozes dat door God in stenen tafelen werd ingegrift. Alleen deze geboden moesten bewaard worden in de ark. Het sabbatsgebod is een integraal onderdeel van het geheel van de wet des Heeren en net als al de overige geboden niet bedoeld als slechts een tijdelijke verplichting.

In De derde plaats wijst Ryle op de boodschap van de profeten in het Oude Testament. Keer op keer horen we profetische vermaningen tegen het breken van de sabbat. Het wordt als een ernstige zonde aangewezen. Dat God de zonde tegen het vierde gebod zo hoog opneemt, is ook een indicatie dat dit gebod niet was bedoeld als een slechts tijdelijke maatregel.

In De vierde plaats vraagt Ryle aandacht voor het onderwijs van Christus. Nergens treffen wij ook maar een spoortje aan dat de Heere Jezus de tien geboden in diskrediet bracht. Hij hield de geboden hoog ‘U kent de geboden...’(Mark. 10,19). Elf maal spreekt Hij over de sabbat, maar dan om de toevoegingen die de farizeeërs gemaakt hebben te corrigeren, maar nooit om de heiligheid van de dag te ontkennen.

In De vijfde plaats wijst Ryle op de geschriften van de apostelen. Duidelijk spreken zij over de ceremoniële wet met zijn offers en verordeningen. Ze worden genoemd ‘een schaduw van de dingen die komen.’, ‘een schoolmeester om ons tot Christus te brengen’, ‘verordend tot de tijd van de vernieuwing’. Maar nergens in hun geschriften vind ik ook maar één lettergreep waaruit zou blijken dat zij de tien geboden als afgeschaft beschouwen, integendeel. Aldus Ryle.

In De zesde plaats wendt hij zich tot de praktijk van de apostelen. Op meerdere plaatsen wordt ons duidelijk dat zij één dag van de week als heilig hebben gehouden, en wel de eerste dag der week, de dag van Christus’ opstanding (Hand. 20,7; 1 Kor. 16,2). Er wordt naar verwezen als ‘de dag des Heeren’ (Openb. 1,10). Ryle gelooft dat de apostelen van Godswege geïnspireerd waren om deze verandering te maken, en tegelijkertijd in wijsheid geleid werden om er geen publiek besluit over te nemen. Een besluit zou alleen maar weerstand opgeroepen hebben van de kant van de Joden en onnodige smaad teweeg hebben gebracht. Deze verandering was er een die gaandeweg meer zijn beslag kreeg en men heeft het geweten van zwakke broeders niet willen forceren. Maar als het waar zou zijn dat de apostelen geen enkele dag heiliger achtten dan een andere, is het voor Ryle onbegrijpelijk dat ze wel zo specifiek over ‘de eerste dag der week’ en over ‘de dag des Heeren’ hebben gesproken.

In De zevende plaats wijst Ryle op de betekenis van de onvervulde profetie. ‘Ik vind er een duidelijke voorzegging in dat in het laatste der dagen, wanneer de kennis des Heeren de aarde zal bedekken, er nog steeds een Sabbat zal zijn.’ Men name wijst hij op Jesaja 66,23: ‘En het zal geschieden dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van de ene sabbat tot de andere alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn Aangezicht, zegt de Heere.’ Dit zal een sabbat zijn niet alleen voor de Joden, maar voor alle vlees. Ook hiermee is volgens Ryle de blijvende betekenis van de sabbat aangewezen.

Hij sluit dit eerste gedeelte van zijn artikel af met de waarschuwing dat we niet het Oude Testament moeten onderwaarderen en niet de wet van de tien geboden moeten verachten. De komst van het evangelie van Christus heeft op geen enkele manier iets veranderd aan de betekenis van de Tien Geboden. Integendeel, het heeft eerder de waarde en autoriteit van die geboden verhoogd en doen rijzen.

Voor de kerk van het Nieuwe Testament blijft de betekenis van de Tien Geboden onverminderd van kracht, zo stelde Ryle. Daarom blijft ook het vierde gebod zijn geldingskracht behouden.

‘Ik geloof dat, mits op de juiste plaats en in de juiste verhouding, het net zo belangrijk is om deze (geboden) uit te leggen en te bekrachtigen, dan om Christus en Dien gekruisigd te prediken. Door deze geboden is de kennis der zonde. Door deze leert de Geest de mensen de noodzaak van een Zaligmaker. Door deze onderwijst de Heere Jezus Zijn volk hoe te wandelen en Gode te behagen. Ik verwacht dat het goed zou zijn voor de kerk als de Tien Geboden regelmatiger op de preekstoel werden verklaard dan nu gebeurt. In elk geval vrees ik dat veel van de huidige onkunde inzake de sabbatskwestie toe te schrijven is aan onjuiste meningen over het vierde gebod.’

In het tweede onderdeel van zijn artikel gaat Ryle in op de vraag voor welk doel de sabbat door God is ingesteld.

Zo gemakkelijk wordt er een karikatuur gemaakt van hen die pleiten voor het onderhouden van de sabbat, alsof zij er plezier in hebben om een zwaar juk aan anderen op te leggen, dat te vergelijken is met de besnijdenis of de wassingen en de reinigingen die horen bij de ceremoniële wet. Niets is minder waar. Hier ligt een complete misvatting aan ten grondslag. De sabbat is Gods genadige beschikking voor het gemeenschap belang van alle mensen. De sabbat is ‘gemaakt om de mens’ (Mark. 2,27). Zij is gegeven voor het welzijn van alle lagen van de bevolking, zowel van geestelijken als leken. Het is geen juk, maar een zegen. Het is geen last, maar een genade. Het is geen harde verplichting die zwaar valt, maar een geweldige publieke weldaad. Het is niet een verordening die men maar in het geloof moet aanvaarden zonder te weten of het ergens goed voor is. Het is er een die zijn eigen beloning met zich mee brengt. Het is namelijk goed voor lichaam en geest. Het is goed voor de naties. Het is bovenal goed voor de ziel.

De sabbat is goed voor het lichaam.

We hebben allemaal een rustdag nodig. Ryle wijst op de eerste gouddelvers in California die er al snel achterkwamen dat wanneer ze geen rustdag namen, ze in plaats van gouddelvers grafdelvers werden - hun eigen graf wel te verstaan. Wanneer een hard werkend man niet van tijd tot tijd zijn rust neemt, is dat een aanslag op zijn gezondheid. ‘Ik ben zeker dat wanneer ons lichaam ons kon vertellen wat zij nodig heeft, het luid zou roepen: Gedenk de sabbatdag!’.

De sabbat is goed voor de geest.

De geest heeft ook behoefte aan rust, net als het lichaam. Zij kan geen ononderbroken spanning verdragen. Zij heeft ook onderbrekingen nodig om weer op krachten te komen. Als dat ontbreekt raken mensen snel overspannen, of begeven het plotseling als een gebroken boog.

De bekend engelse christen-filantroop William Wilberforce (1759-1833), onder meer bekend vanwege zijn ijveren voor de afschaffing van de slavernij, getuigde dat hij zijn kracht om te volharden alleen maar kon toeschrijven aan zijn regelmatige onderhouding van de sabbat. Bij hoogstaande tijdgenoten en grote intellectuelen had hij waargenomen dat zij menigmaal mentaal schipbreuk leden, en de ware oorzaak daarvan zag Wilberforce gelegen in het verwaarlozen van het vierde gebod.

De sabbat is goed voor naties.

Het onderhouden van de sabbat heeft een enorm effect op het karakter als ook op het tijdelijk welzijn van een volk. ‘Ik geloof vast dat een volk dat regelmatig één dag van de zeven rust, meer werk doet en beter werk doet, dan een volk dat nooit rust. Hun handen zullen sterker zijn; hun geest helderder; hun concentratievermogen, toepassingsvaardigheid en vermogen om door te zetten zal veel groter zijn.’

Tenslotte, de sabbat is een onverdeeld goed voor de ziel van de mens.

De ziel heeft ook zijn behoeften, net als het lichaam en de geest. In een wereld vol gejaagdheid en haast dreigen de belangen van de ziel buiten beeld te geraken. Om de juiste aandacht aan de belangen van de ziel te kunnen geven, moet er een dag apart worden gezet. Er moet een regelmatig terugkerende tijd zijn dat wij de staat van onze ziel kunnen onderzoeken. Er moet een dag zijn waarop we getoetst worden of we klaar zijn voor een eeuwige hemel. Neem de sabbat weg, en de godsdienst verdwijnt ook. In het algemeen gesproken is het van ‘geen sabbat’ een kleine stap naar ‘geen God.’

Maar de godsdienst bestaat toch niet in het houden van dagen en tijden? Dat ben ik met u eens, schrijft Ryle. Om onze ziel te redden is er wel meer nodig dan het onderhouden van de sabbat. Dat is waar. Maar ik zou zulke mensen willen vragen om nu eens duidelijk uit te leggen wat voor soort godsdienst dat nu is dat de mensen leert om geen enkele dag te onderhouden. Het moge de religie zijn van de arme verdorven menselijke natuur, maar het is zeker niet de godsdienst van de openbaring; het is niet de godsdienst die ons vertelt dat we wederom geboren moeten worden, en in Christus geloven, en een heilig leven leiden.

De geopenbaarde godsdienst leert mij dat het niet zo’n goedkope en makkelijke zaak is om naar de hemel te gaan, zoals velen heden ten dage zich inbeelden, en dat het essentieel is voor het welzijn van onze ziel dat we elke week een dag aan God geven.

‘Ik weet heel goed’, schrijft Ryle, ‘dat er goede mensen zijn die naar voren brengen dat elke dag heilig behoort te zijn voor een ware christen, en die om deze reden de bijzondere heiliging van de eerste dag der week afwijzen.’ ‘Ik heb respect voor de gewetensvolle overtuiging van deze mensen en ik zou zo ver als ik maar kan met hen mee willen gaan in het onderstrepen van het belang van het heiligen van elke dag en bezwaar maken tegen een godsdienst die alleen maar op de sabbat plaatsvindt. Maar ik meen in volle ernst dat hun theorie niet klopt en niet schriftuurlijk is. Ik ben overtuigd, de menselijke natuur in aanmerking genomen zoals deze is, dat de poging om elke dag te zien als de dag des Heeren als resultaat zal opleveren dat je geen enkele dag als dag des Heeren overhoudt.

‘Ik neem aan dat niemand behalve erge fanatiekelingen zou beweren dat het verkeerd is om vaste tijden voor gebed te hebben, op grond van het feit dat we ‘altijd moeten bidden’, en daarom sluit de gedachte dat we elke dag aan de dienst van de Heere moeten wijden niet uit dat er toch een dag moet worden afgezonderd. Bovendien kan iedereen die goed om zich heen kijkt begrijpen dat, wanneer je graag wilt dat de godsdienst werkelijk de mensen iets doet, er één dag in de week voor die zaken afgezonderd moet worden.

Al zou iedere kerk en kapel gesloten worden, dan nog zou het onderhouden van de sabbat een zegen zijn voor de natie. Het zou een soort geestelijke zelfmoord zijn om de sabbat los te laten. Of men het nu beseft of niet, maar de sabbat hoort bij het rijkste wat ons volk bezit; het is het geheim van haar positie in de wereld. Het is goed voor lichaam, geest en ziel.

Op deze manier heeft Ryle in allerlei toonaarden en vanuit verschillende invalshoeken de blijvende betekenis en geestelijke waarde van de christelijke sabbat onder de aandacht van zijn tijdgenoten gebracht, omdat hij er diep van overtuigd was dat in het onderhouden ervan zegen ligt, terwijl het verwaarlozen van de sabbat een geestelijke neergang tot gevolg moet hebben. Het valt op dat hij daarbij niet alleen aan de kerk maar ook aan zijn volk heeft gedacht.

Als het gaat over de vraag op welke wijze de sabbat onderhouden moet worden, erkent Ryle dat er veel verschil van mening is, ook onder degenen die opkomen voor de christelijke sabbat. Er zijn velen, zegt hij, die even sterk als ik opkomen voor de sabbat, maar niet voor de sabbat waar ik voor opkom. Zonder iemand de wet te willen voorschrijven, wil Ryle proberen duidelijk te maken wat volgens hem de gedachten van God zijn zoals geopenbaard in Zijn Woord.

Ryle is het niet zonder meer eens met hen die zeggen dat ze geen Joodse maar een christelijke sabbat willen onderhouden. Als ze zouden zeggen: geen fari-zeistische sabbat, dan gaat hij akkoord. Maar hij vraagt zich af of de invulling van de rustdag door David, Samuel en Jesaja wel zo veel verschilde van die van Johannes en Paulus. De steniging van de man die hout sprokkelde op de sabbat ziet Ryle als een uitzonderlijke situatie, te vergelijken met de dood van Ana-nias en Sapphyra in Hand 5 die gedood werden omdat zij hadden gelogen. Er is geen bewijs dat zo’n straf daarna is herhaald.

Wat is klaarblijkelijk de wil van God als het gaat over de vraag op welke manier de sabbat onderhouden moet worden? Ryle wijst dan op twee regels.

De eerste duidelijke regel is dat de sabbat als een dag van rust moet worden gehouden.

Alle soort werk dient zoveel mogelijk nagelaten te worden, behalve werken van noodzakelijkheid en van barmhartigheid.

De tweede duidelijke regel is dat de sabbat heilig gehouden moet worden.

Onze rust is niet die van een dier, zoals een os of een ezel; die hebben geen geest of ziel. Het is ook niet de vleselijke rust, zoals van hen de het gouden kalf aanbaden. Het is nadrukkelijk een heilige rust. Het is een rust waarbij de belangen van de ziel voorop staan, de gedachten uitgaan naar een andere wereld, en de gemeenschap met God en Christus wordt onderhouden.

Deze twee duidelijke regels ziet Ryle als de bandbreedte waarbinnen de heiliging van Gods dag dient plaats te vinden. Wat hiermee overeenstemt is geoorloofd. Wat hiermee strijdt is zondig.

Ik ben geen farizeeër, zegt Ryle. Ik heb geen bezwaar tegen het nemen van lichamelijke rust door een hardwerkende ambachtsman. Ik heb geen bezwaar tegen een rustige wandeling, mits dat niet in plaats komt van het gaan naar Gods huis. ‘Wat ik alleen zeg is: pas op dat u uw vrijheid niet verandert in een vrijbrief voor de zonde; pas op dat u de zielen van anderen niet kwetst als u ontspanning zoekt voor uzelf; pas op dat u nooit vergeet dat u niet alleen een lichaam hebt maar ook een ziel.’

Ik ben ook geen ‘overgeestelijk’ persoon. Ik zeg tegen niemand dat hij de hele dag moet bidden, bijbellezen of naar de kerk gaan. Wat ik wel zeg is dat de rust op zondag een heilige rust moet zijn, dat we God in het oog moeten houden, dat we Gods huis moeten bezoeken, en de belangen van onze ziel moeten behartigen. En alles wat het heiligen van de dag op deze manier in de weg staat, dient te worden vermeden.

Ik ben ook geen voorstander van een sombere religie. Ik zou wensen dat iedereen de sabbat als de heerlijkste dag kon zien. Wereldse mensen zullen wel gauw vinden dat ik de norm te hoog stel. Maar de vraag voor een ware christen is: wat zegt de Bijbel? De enige norm die ik voor de onderhouding van de christelijke sabbat wil aanleggen is het vierde gebod: niets meer en niets minder! Dat is wat alle heiligen uit alle kerken en landen hebben onderhouden.

Tenslotte, ik wil geen andere norm aanleggen voor de onderhouding van de sabbat dan die waartoe een rustige bezinning op de dingen die komen zullen, iedereen die nuchter nadenkt zal brengen. Is het werkelijk zo dat wij eens moeten sterven en voor God moeten verschijnen?

Is het werkelijk zo dat wij hopen eens in een eindeloze eeuwigheid in Gods onmiddellijke nabijheid te verkeren? Als dit zo is, dan is het niet teveel gevraagd om een dag van de zeven te wijden aan God en de sabbat door te brengen in het onderzoek of wij klaar zijn voor die toekomst. Verstand, wil en geweten samen zeggen ons dat wanneer we niet één dag in de week aan God kunnen wijden, wij niet kunnen leven zoals zij behoren te leven die binnenkort moeten sterven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2007

Bewaar het pand | 12 Pagina's

J.C. RYLE OVER DE SABBAT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2007

Bewaar het pand | 12 Pagina's