Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sprekend verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sprekend verleden

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

FLORENTIUS COSTERUS

Levensloop

Florentius Costerus is omstreeks 1630 geboren. In 1651 is hij te Utrecht ingeschreven aan de universiteit als theologisch student. In die tijd waren Voe- tius en Hoornbeeck hoogleraar. In 1654 werd hij toegelaten tot het predikambt. Hij werd predikant in Wognum (een klein plaatsje dicht bij Hoorn). Na ongeveer 2 jaar werd hij in Hoorn beroepen, hij nam dit beroep aan en is er tot zijn dood gebleven. Hij stierf in 1703. Costerus heeft dus 47 jaar de gemeente van Hoorn gediend. Twee bundels preken zijn van hem bekend: “De geestelycke mensch in zyn begin, voortgang en uyt- eynde” en “Nederlandts Vloek en Zegen en desselfs Re-unie”. In het eerstgenoemde boek wordt de noodzakelijkheid van de wedergeboorte behandeld en de onmacht van de mens. Het derde hoofdstuk gaat over ‘De wedergeboorte den Bontgenooten belooft” en dan gaat hij verder met de mens in zijn verandering en dadelijke bekering, zodat de mens veranderd is en geestelijk geworden is. Deze geestelijke mens wordt vervolgens in 7 verhandelingen beschouwd als gekweld door het vlees, als ondersteund door de Geest, op zijn droevigst en op zijn best, in zijn rijkdom en in zijn laatste verwachting en het laatste hoofdstuk handelt naar aanleiding van Openbaring 14:13 over de geestelijke mens in zijn uiteinde. Op 23 oktober 1703 overleed Costerus. Toen is waar geworden wat geschreven staat aan het einde van zijn boek “De geestelijke mens” “…dat beeld van onze Heere Jezus Christus, hetwelk door de wedergeboorte ons is ingedrukt, en hetwelk wij hier tot het einde toe (doch gebrekkig) gedragen hebben, zal dan volkomen in ons zijn. Wij zullen verzadigd worden met Zijn beeld en Hem in gerechtigheid aanschouwen, zonder rimpel, zonder vlek, heilig en onberispelijk. O gewenste staat! O zalige eeuwigheid! Mijn ziel zegt er Amen op. Amen, het zij alzo.”

Nederlandts Vloek en Zegen

Dit boek bevat een aantal tijdredes van Costerus. Hij stond niet buiten zijn tijd, maar kende zijn tijd. Hij had oog voor de zaken van staat en kerk. Bijzonder valt te denken aan de onderneming van stadhouder Willem III die het protestantisme heeft mogen redden in Engeland, ja in Europa. De koning van Engeland wilde samen met de koning van Frankrijk het protestantisme in de Nederlanden te niet doen. Zij wilden in de Nederlanden de roomse godsdienst herstellen. Costerus hield ter gelegenheid van de tocht van Willem III een biddagpreek. Daarin stelde hij dat het niet om handel, geld of eer ging, maar om de religie. In plaats van zijn roomse schoonvader koning Karei II werd hij koning van Engeland en zijn vrouw Mary koningin. Nadat dit had plaatsgevonden hield Costerus op 30 maart 1689 een preek waarin de persoon van Willem de III ter sprake komt. Costerus was van harte verheugd over het welslagen van de tocht van Willem III en noemde de prins de beschermer van het geloof. Uit dit alles blijkt wel dat Costerus meeleefde met het wel en wee van het volk.

Hij had oog voor de belangen van de kerk van Christus. Costerus doet ook medeling van feiten uit de 80- jarige oorlog. Zo werd de Spaanse vloot op de Zuiderzee door de geuzen verslagen. Nu eens was het het water, dan de vorst en soms de regen of wat anders wat God gebruikte om te helpen in de strijd tegen de Spanjaarden. Zo is het vaak gebeurd dat de Spanjaarden uitriepen: God is geus geworden. Water en wind noemden zij soms de soldaten van de geuzen. De Heere deed wonderen in de geschiedenis van ons vaderland.

De geestelijke mens

Costerus stelt terecht dat een geestelijk mens wederom geboren is. Voor de wedergeboorte is de mens verdorven in zijn verstand, in zijn wil, in zijn hartstochten en in al zijn daden. De wedergeboorte brengt een algehele verandering en ommekeer teweeg. Costerus geeft de volgende omschrijving van de wedergeboorte; zij is een genadig werk Gods, waardoor Hij de verdorven mens dadelijk verandert, en overzet uit de staat der zonde in de staat der genade en van het geestelijke leven om voortaan Gode te leven. De gevallen mens mist het beeld van God en zo treft de Heere die mens aan als Hij hem opzoekt. De gevallen mens is verblind, zijn wil is bedorven en zijn hartstochten zijn ongeregeld. Dit alles neemt God in de wedergeboorte weg. God plant in de mens het licht van de kennis en een geschiktheid en hebbelijkheid van heiligheid en gerechtigheid. Er komt in de mens een zaad Gods. Het nieuwe leven in de mens gaat niet voorbij maar is een inklevende genade. Daaronder verstaat Costerus het beeld Gods, het nieuwe schepsel,de nieuwe mens, de inwendige mens, de goddelijke natuur, de Geest.

Bij de wedergeboorte blijft de mens mens. Costerus omschrijft de manier waarop de wedergeboorte plaatsvindt: ‘De zondaar wordt gerukt en getrokken van de zonde waar hij aan vast gelijmd was; hij wordt getrokken uit de poel der ellende, waarin hij verzonken lag; hij wordt getrokken uit de macht en de klauwen van de satan, die hem gevangen hield tot zijn wil. Niet dat de mens van de Heere getrokken wordt gelijk men een onredelijk dier bij de oren trekt; of dat hij gesleept wordt als een steen of als een plomp stuk hout; gans niet; de Heere bewerkt de mens naar zijn aard; gelijk hij begaafd is met verstand en wil, dat hij zoet en nochtans krachtig tot Christus getrokken en overgebracht wordt; hij wordt van onverstandig verstandig gemaakt, zodat hij de zaak vat zoals ze moet gevat worden en daarom met oordeel doet hetgeen hij doet; hij wordt van onwillig gewillig gemaakt, zodat hij graag doet hetgeen hij doet, hij doet niet liever dan dat.’ Er is onderscheid in de genade die de Heere geeft. Maar wie wederom geboren is, al is hij de minste van allen, is een geestelijk mens. Die heeft deel aan de Heere Jezus, die heeft ook deel aan Zijn Geest en die Zijn Geest deelachtig is, is een geestelijk mens. Costerus waarschuwt tegen de opvatting van Rome dat zij die een ambt bekleden geestelijk zijn. Ook heft hij de waarschuwende vinger op tegen sleurgodsdienst, die zich geestelijk noemt, maar vleselijk is. Costerus waarschuwt voor nabijkomend werk, voor napraten en aanleren. Costerus noemt zeven kenmerken van geestelijk leven:

1. Die geestelijk is, is geheel en al in zijn delen vernieuwd.

2. Die geestelijk is, doet al wat hij doet uit een inwendig geestelijk beginsel.

3. Die geestelijk is, dient God met zijn geest.

4. Die geestelijk is, doet al zijn zaken met een geestelijk oogmerk.

5. Die is geestelijk, die iedere godsdienstige plicht, die hij waarneemt en iedere deugd die hij heeft en oefent, in haar rechte wezen en aard beoefent.

6. Die geestelijk is, doet ieder werk op zijn tijd.

7. Die geestelijk is, doet zijn zaken in goede orde. Costerus acht de wedergeboorte terecht volstrekt noodzakeiljk. Hij schrijft: “Niemand beërft het Koninkrijk der Hemelen dan die wedergeboren is; eerst moet de enge weg van de wedergeboorte gepasseerd zijn, eer men kan komen tot het ruime bezit van het hemelse Koninkrijk.”

Vruchten van de wedergeboorte

Costerus noemt de volgende vruchten van de wedergeboorte: smart over de zonde, een willen leven voor God, een begeerte naar geestelijk voedsel, liefde tot God en liefde tot Gods kinderen. Over de begeerte naar geestelijk voedsel schrijft Costerus: “Ten derde, waar wedergeboorte is daar is zucht en trek naar voedsel, om daardoor in dat leven gevoed te worden. Elk dier heeft een natuurlijke trek tot zijn beginsel, waaruit het voort gekomen is. De kinderen zijn niet tevreden voordat zij aan ’s moeders borsten liggen, om uit dat bloed waaruit zij geformeerd zijn, gevoed te worden. Het sap van Gods Woord, dat is de Goddelijke waarheid die daarin ligt, is het middel van de wedergeboorte: ‘Gij die wedergeboren zijt niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende woord van God, 1 Petrus 1:23. Daarom is er ook niets, dat de ziel van een wedergeborene kan tevreden stellen, als juist dat Woord Gods, daar leeft zij bij, daar vindt zij haar voedsel; daarop ziet de vermaning van Petrus, 1 Petrus 2: 2 en 3 ‘Als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; indien gij anders gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is.’” Over de liefde tot de wedergeborenen schrijft Costerus het volgende: “Ten laatste, die wedergeboren is heeft ook liefde tot de wedergeborenen, omdat hij hen als de wedergeborenen kent en erkent. Waarom hebben de natuurlijke kinderen, zusters en broeders elkander zo lief? Daarom, dat zij van dezelfde ouders geboren zijn. Alzo is het ook hier: die uit God geboren is, die heeft liefde tot degenen in welken hij het beeld van zijn Vader ziet’een iegelijk, die liefheeft Dengenen, Die geboren heeft, die heeft ook lief dengenen, die uit Hem geboren is.’ 1 Joh 5:1. De liefde is een van de hoofddeugden, die de Heere door de wedergeboorte in de mens inplant. Van nature is hij geneigd God en zijn naaste te haten; maar in de wedergeboorte verandert de Heere dat boze hart, en stort er liefde in; liefde niet alleen tot God, maar ook tot de naaste, bijzonder tot de broederen.” Een treffend voorbeeld van liefde tot de broederen geeft Costerus aan het eind van zijn preek over Johannes 3:3 als hij schrijft over de houding van Calvijn tegenover Luther. “Hoe bitter Luther tegen Calvijn met de zijnen uitvoer, zo kon hij (d.i. Calvijn, vH) nog aan Bullinger schrijven: al ware het dat Luther mij een duivel noemde, zo zal ik hem nochtans die eer geven, dat ik hem erken voor een groot dienstknecht van God.

Dit is zulk een zeker en klaar merkteken van de wedergeboorte, dat velen, het nochtans hierin gevonden en hun ziel daarmede opgehouden hebben. Geen wonder, want Johannes stelt het als een zekere proeve: ‘wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben’ 1 Joh. 3:14. Deze dingen in ons bevindende, zo hebben wij een klaar bewijs van onze wedergeboren staat, en derhalve, dat wij het ‘Koninkrijk Gods zullen zien’, ja niet alleen zullen, maar alrede zien. Daar de natuurlijke mens de gelegenheid van Gods Koninkrijk niet verstaat, daar maakt de Heere ‘Zijn verborgenheid en verbond aan ons bekend,’ Psalm 25:14. Daar de onherborene niet met al ziet, noch in de Heere Jezus, noch in Zijn Evangelie, zodat hem ‘niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus,’ 2 Cor. 4:4; daar zien wij zulk een vaste waarheid in het Evangelie, zulk een heerlijkheid in de Heere Jezus, dat onze ziel in verwondering weggerukt wordt. Wij horen het niet alleen, van anderen, maar wij zien hetzelve, het wordt aan onze ziel geopenbaard: ‘wij aanschouwen de heerlijkhheid des Heeren als in een spiegel met ongedekten aangezicht.’ 2 Cor. 3:18. Wij genieten hier alrede enige goederen van dat Koninkrijk, hetwelk is ‘rechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap, door de Heilige Geest, Rom. 14:17. Hierna zullen wij in het volle bezit gesteld worden, wanneer de Koning zal zeggen, Matth. 25:34 ‘komt, gij geze- genden Mijns Vaders! Beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.’ Amen.”

Vleselijk

In Romeinen 7:14 staat “Want wij weten, dat de Wet geestelijk is; maar ik ben vleselijk verkocht onder de zonde.” Costerus zegt terecht dat Paulus dit niet zegt van de tijd voor zijn wedergeboorte. Paulus spreekt immers in de tegenwoordige tijd. Hij spreekt over zichzelf nadat het wonder van de wedergeboorte heeft plaatsgevonden. Costerus waarschuwt tegen een dromen van volmaaktheid hier op aarde. Uitgebreid toont Costerus aan wat vleselijkheid is. Gods kinderen dienen de Heere vaak geesteloos. De gedachten dwalen zomaar af. De wedergeboren mens heeft weinig macht over zijn gedachten. Costerus schrijft daarover het volgende: “Dat wij zo weinig macht hebben over onze gedachten. Hoe worden wij dikwijls van dezelve overheerd, getrokken en geslingerd; hetzij dat ze ons van de satan worden ingeworpen en in het hart ontvangen, hetzij dat ze uit het hart zelf voortkomen; verkeerde, onheilige, ongelovige, ja lasterlijke gedachten. Wij willen anders en worden tegen onze dank weggevoerd, wij willen het niet denken en denken het eer wij ons bedenken, wij willen de gedachten wegwerpen en ziet zij kleven ons sterker aan. Daar wij ze willen hebben daar willen ze niet, en waar wij niet willen daar vervoeren zij ons. Is dat niet een klaar bewijs, dat wij midden in onze vrije staat zo overheerd worden, alsof wij verkocht waren? David klaagde over dat vermenigvuldigen der gedachten, Psalm 94:19, als een zaak, daar hij geen raad toe wist, en waar hij ook niet zou hebben kunnen uitkomen, tenware de vertroostingen van God hem te recht geholpen hadden.” De ziel zit verder nog zo vast aan de aarde, zij kleeft aan het stof, Psalm 119:25. Gods kind is nog zo eigenlievend, heeft nog zulke grote gedachten van zichzelf. De driften zijn nog zo sterk. Wat is er nog een liefdeloosheid, nijd, afgunst en oplopende toorn. Dat komt niet voor uit de Geest, maar uit het vlees. Gods kind is vaak zo krachteloos in de verzoekingen. Het past Gods kind dit nederig te erkennen. Er dient gestreden te worden tegen het vlees. En er dient tegen gewaakt te worden. Het strekt ook tot een hartelijk verlangen naar de volkomen verlossing die eenmaal het deel zal zijn van Gods kinderen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 2009

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Sprekend verleden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 2009

Bewaar het pand | 12 Pagina's