Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het avondmaalsformulier [47]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het avondmaalsformulier [47]

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opdat wij vastelijk zouden geloven dat wij tot dit genadeverbond behoren, nam de Heere Jezus in Zijn laatste Avondmaal het brood… Desgelijks, na het Avondmaal, nam Hij de drinkbeker…” De opsteller van het avondmaalsformulier weet ervan dat het aandeel van Gods kinderen in het verbond van Zijn genade niet onbestreden is. De vijand komt erop af. Hij gunt het hun niet dat ze leven bij en putten uit de rijke bronnen van Gods verbond en woorden. Ook uit andere oorzaken kunnen er in hun leven tijden van geestelijke matheid en ingezonkenheid zijn. Zelfs kan het zijn dat de Heere in Zijn niet te peilen wijsheid Zelf de Zijnen voor een tijd Zijn gevoelige genade intrekt. Dan wil Hij hen brengen tot verootmoediging en tot de oefening van het geloof dat genoeg heeft aan Zijn Woord alleen. De kinderen des lichts wandelen wel eens in de duisternis. Dan sluit het Woord van Jesaja aan op de gesteldheid van hun hart: “Wie is er onder ulieden die de Heere vreest? Die naar de stem van Zijn Knecht hoort? Als hij in duisternis wandelt en geen licht heeft? Dat hij betrouwe op de Naam des Heeren en steune op zijn God!” [Jes. 50: 10]. Wel, in al zulke en andere omstandigheden zou het kunnen zijn dat er twijfel en wankelmoedigheid gaat heersen in het hart van Gods kinderen. Want in de duisternis wandelen – en toch leven en geloven als een kind des lichts, dat is zo gemakkelijk niet. Het leven van de bijbelheiligen – ik noem slechts de namen van Abraham en van Job – toont het aan. Dan is Gods genade in bijzondere mate nodig.

Maar de Heere wil erin voorzien. Hij heeft middelen voorhanden die moed en hoop willen bevorderen in het geestelijke leven. Hoop De eenheid van lichaam en geest is een schaduwbeeld van geloof: geloven en geloofshandelen. Bewaar het Pand 85 op God en moed die adem doet scheppen in nood en dood. Zodat het waar wordt: “In de grootste smarten blijven onze harten in de Heere gerust…” Het is met het oog hierop dat de Heere aan Zijn kerk de sacramenten heeft gegeven. De heilige en zichtbare waartekenen en zegelen, door God ingesteld, opdat Hij ons (aldus onze Catechismus) door het gebruik daarvan de belofte van het Evangelie des te beter te verstaan geve en die belofte zelfs verzegele. En hoe luidt die verzegeling, die garantie? Dat Hij ons, vanwege het enige slachtoffer van Christus aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt. Het hart van het Evangelie wordt in de sacramenten uitgebeeld en tegelijkertijd de inhoud ervan beloofd en aan de harten van de christenen verzegeld. Hoe wankelmoedig, bestreden of in duisternis gezeten ze ook zijn. Wel, daaraan herinnert ons formulier Gods kinderen in deze zinsnede: “Opdat wij vastelijk zouden geloven dat wij tot dit genadeverbond behoren, nam de Heere Jezus in Zijn laatste Avondmaal het brood… Desgelijks, na het Avondmaal, nam Hij de drinkbeker…”

Twee keer
Het is wel opvallend hoe Olevianus aan de instellingswoorden van het heilig Avondmaal gehecht is. Het is nu voor de tweede keer in het formulier dat hij ze citeert. Aan het begin al. Toen uit Paulus’ woorden aan de Korinthiërs. En nu uit de Evangeliën, de woorden die de Heere Jezus sprak bij het uitdelen van het brood en de wijn. Er is onderlinge verscheidenheid in de bewoordingen die we in de Evangeliën lezen. De samensteller van het formulier heeft niet volstaan met één van de vindplaatsen op dit punt over te schrijven. Nee, hij heeft de wat verschillende uitdrukkingen eigenlijk tot één geheel samengebracht. Vooral heeft hij geput uit de stof van Mattheüs en Lukas. Maar ook weer niet klakkeloos. Hij ging nauwgezet te werk. Bijvoorbeeld: het “voor u en voor velen” is eensdeels genomen uit Lukas (“voor u”), anderdeels uit Mattheüs (“voor velen”). De slotwoorden “Doet dat, zo dikwijls als gij die zult drinken” zijn ontleend aan 1 Kor. 11. Bedachtzaam en nauwkeurig koos Olevianus de woorden van de heilige Schrift. Het is duidelijk dat het zijn bedoeling was troost en moed te geven aan de zwakke en vermoeide kinderen van de Heere. Opdat hun harten zich zouden “spijzen en laven” met het brood en de wijn van Christus: Zijn vlees en Zijn bloed. En opdat ze niet zouden twijfelen dat ze gewis en zeker deel hebben aan het vaste en eeuwige verbond van Gods genade, van welk verbond Christus de Middelaar is. Het “voor u en voor velen” wil wijzen op de ruimte die er is bij de ontfermende God. Het bloed van de Heere Jezus heeft zoveel kracht en waardigheid dat het overvloedig genoegzaam is voor de verzoening van de zonden van de meest ellendige zondaar.

Dubbele boodschap
Dat Olevianus de instellingswoorden tweemaal aanhaalt, heeft denk ik nog een reden. Elk van deze aanhalingen heeft een eigen functie. Aan het begin staan ze ter inleiding van het betoog dat wil wijzen op de noodzaak van de waarachtige zelfbeproeving. Dat is immers ook het verband van 1 Korinthe 11. “De mens beproeve zichzelf en ete alzo…”, zo lezen we daar. In het spoor van de apostel wil Olevianus waarschuwen voor de mogelijkheid van het “onwaardiglijk eten en drinken.” Hij dringt erop aan om “het lichaam des Heeren” te onderscheiden. Hier echter, in het midden van het formulier, is er sprake van een andere spits. Het is, nadat hij heeft gezegd dat dit alles ons niet wordt voorgehouden om de verslagen harten van de gelovigen kleinmoedig te maken, alsof alleen volmaakte en zondeloze christenen toegelaten worden tot des Heeren Avondmaal. En het is nu in dìt (meer positieve) verband dat hij nogmaals herinnert aan de woorden van de Zaligmaker. Nu ontvangen ze een nieuwe glans. “Neemt, eet!” en “Drinkt allen daaruit!” Het is “voor u en voor velen!” De spits is nu niet meer naar binnen gericht, naar het hart van hen die deze woorden horen. Opdat ze zich voor de heilige God zouden toetsen en in verootmoediging “hun zonden en vervloeking” zouden bedenken. Nee, nu wordt het licht gericht op Hem die aan Zijn Kerk deze kostelijke gave van het sacrament heeft gegeven. Er wordt een aansporing gedaan om aan Gods genade niet te vertwijfelen, maar vast te geloven tot dit genadeverbond te behoren. Als de vaste grondslag daarvan wordt nu (opnieuw) gewezen op de woorden van de Heere Jezus Zelf. Ja, op Zijn gezegende handen, waarmee Hij het brood nam, datzelfde brood brak en het uitdeelde aan Zijn discipelen. Zijn handen die ook de drinkbeker namen en die beker ook aanreikte. Gewezen wordt ook op Zijn stem die deze woorden sprak: “Neemt! Eet! Drink! Doet dat!” Dat klinkt als een gebod. Maar het is een gebod van liefde en gemeenschap. Ze gaat gepaard met een tere en volle belofte: “… Mijn lichaam, voor u gegeven” en “… Mijn bloed, voor u vergoten” Tegelijkertijd een aansporing: “… tot Mijn gedachtenis.”

Het was op 28 februari 1847 dat in zijn Elberfeldse gemeente dr. H.F. Kohlbrugge preekte over het laatste Avondmaal van de Heere Jezus. Tegen het einde van die preek zei hij het volgende. “Nadat wij nu vernomen hebben hoe de Heere (…) in Zijn liefde tot ons het brood en de wijn verordend heeft, opdat wij door deze uiterlijke beelden en tekenen in gedachtenis zouden houden dat Hij Zichzelf daartoe voor ons gegeven heeft, opdat wij één lichaam met Hem zouden zijn, en in Hem deel hebben aan de verlossing uit de macht van de slavernij van de satan en van de duisternis, en indachtig blijven dat Hij Zijn bloed voor ons heeft vergoten tot vergeving van onze zonden, - zo hebben wij alle grond om moed te vatten, dewijl wij tot zulk een genade toetreden. (…) Daarom moeten wij toetreden tot zulk een genade met alle blijmoedigheid, en het heil, door Hem voor ons verworven, hogelijk roemen. Te meer nog als wij van de zijde van het vlees en van de onzichtbare machten ons gedrongen gevoelen, veeleer te zwijgen en aan Zijn genade, aan ons geschied, niet te gedenken. Want de duivel is een leugenaar en wil met zonden en verwijten van zonden terneer drukken en steeds van zulk een genade afhouden. Hij dreigt ook vreselijk met omkomen en verderf, ingeval wij aan zulk een genade ons overgeven. Onze Heiland en trouwe Redder echter is de Waarheid, en als Hij gewild heeft, dat wij aan Zijn genade zouden gedachtig blijven, dan kan Hij zulks niet anders gemeend hebben, dan in die zin: dat de genade ons van Zijnentwege verzekerd is, dat zij door Hem voor ons aanwezig is.”

Dit is de leer van het heilig Avondmaal in z’n pastorale bedoeling. Welgelukzalig is het volk dat dit geklank kent. Ze zullen in het licht van Gods aangezicht wandelen. Ze zullen zich de ganse dag verheugen in Zijn Naam en door Christus’ gerechtigheid verhoogd worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 2011

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Het avondmaalsformulier [47]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 2011

Bewaar het pand | 12 Pagina's