Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levenspraktijk, 2 Johannes : 4 - 6

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levenspraktijk, 2 Johannes : 4 - 6

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lopen en wandelen zijn bekend. Het is een zegen van de Heere wanneer we het kunnen doen. Er zijn er die er niet toe kunnen komen en dat niet alleen door ouderdom of gebrek. Door ziekte zijn er al betrekkelijk jong uitgeschakeld. Zijn er in onze gemeente, dan vormen zij toch niet een vergeten groep? De taak van een predikant is veelzeggend in contact en gebed. Beide dienen er te zijn. Het herder zijn mag niet op de achtergrond geraken. Mag men vitaal zijn dan moet het woord ‘druk’ niet over de lippen komen. Komt het in de gemeente dan heeft het schadelijke invloed. Nu kan een bezoek bij een gehandicapte aangrijpend zijn. Het kan ook blijdschap geven. Verwondering als er gesproken wordt over de geestelijke wandeling. Allereerst de wandel van de Heere. In de Heilige Schrift wordt er gesproken over en gewezen op het wandelen van de Heere. Tot Israël sprak de Heere. ‘En Ik zal in het midden van u wandelen’ (Lev. 26:11a). Dit was een rijke belofte voor allen die naar Gods wet zouden leven. De tegenwoordigheid van de Heere zou er zijn en gekend worden in geestelijk en tijdelijk opzicht. De Heere zal wonen onder het volk. Opvallend is dat men dit de gehele Schrift door aantreft, tot Openbaring 21:3. Nimmer mag vergeten worden dat de werkelijkheid daarvan verdiend is en geschonken wordt door de vleeswording van het Woord Jezus Christus. Het is rijk als dat doorgegeven wordt en daarbij genegenheid aanwezig is om zelf de wandel met de Heere te kennen. Wat kan er dan in zorgelijke omstandigheden rijk en goed van de Heere gesproken worden. Dit levensbeeld was ook Johannes niet vreemd. Wat geeft hij rijke zaken door in zijn brief.

Wat spreekt
Na een rijke aanhef in zijn brief gaat hij verder. Ik heb van uw kinderen gevonden die in de waarheid wandelen. Het woord ‘waarheid’ neemt zowel in het evangelie van Johannes als in zijn brieven een grote plaats in. Het komt meer dan 50 keer voor. In het Evangelie is het woord ‘waarheid’ onlosmakelijk verbonden met de Persoon Jezus Christus. Jezus zegt van Zichzelf: ‘Ik ben de Waarheid’ (Joh. 14:6) en geeft door dat Hij een Getuige van de waarheid is (Joh. 8:40). Het wandelen waarop Johannes verschillende keren wijst spreekt van twee werkelijkheden.
Wandelen in de duisternis en wandelen in het licht (1 Joh. 1: 6, 7). Wandelen in de duisternis spreekt van het wandelen en leven in de leugen. Zich innerlijk daarmee één weten. Gelijk Jezus gezegd heeft tot tijdgenoten: Gij zijt uit de vader de duivel en wilt de begeerten van uw vader doen (Joh. 8:44). In woord en daad blijkt het beeld van de satan. Het is het kerkelijk leven niet vreemd. Maar er mag ook zijn het wandelen in het licht. Dat is wandelen in de waarheid, zegt Johannes. Wanneer het nu gaat over de waarheid, dan moet gedacht worden aan alles wat God in Christus in Zijn Woord heeft geopenbaard. En zo gezien gaat het over wandelen in de waarheid van Gods Woord. Het vermaak daarin hebben. Zoals we dat vinden in Psalm 119. Bij de ware wandelaar komt iedere keer weer boven: Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten (Ps. 119:83 berijmd). Dit is ook een bewijs van de echte bekering in het leven. Nu geeft Johannes in zijn brief door: ik heb van uw kinderen gevonden die in de waarheid wandelen. Wat we onder het woord ‘vinden’ moeten verstaan is niet duidelijk. Heeft Johannes bezoek gehad? Heeft hij onderweg personen ontmoet? Heeft hij van gemeenteleden een getuigenis gehoord? Het is een open vraag. Hoe het ook zij, het is een feit. Hij weet van gemeenteleden die in de waarheid wandelen. Dat betekent niet dat er verder in de gemeente geen ware wandelaars zijn. Johannes zet geen punt achter wat hij weet en wat hij gelooft. Aan de andere kant wil Johannes van automatisme niet weten. Wat dat betreft kan er van hem en van de andere apostelen heel wat geleerd worden. En dat is niet tijdgebonden. Zeker mag het onderwijs door de hoogste Profeet en Leraar Jezus Christus niet als van betrekkelijke waarde gezien worden. Zijn woorden over dood, hel, buitenste duisternis, wening en knersing der tanden, mogen niet ontkracht worden. Ook mag niet ontkracht worden wat Bunyan in zijn christenreis schrijft dat er een weg is van de hemelpoort naar de hel. Is dat overtrokken? Beslist niet. Het is ook niet overtrokken waar Jezus in de bergrede van spreekt (Matth. 7:21-23). Er is wat verschraling in de prediking en zelfs minder! Een tegenstelling met het verleden, een cultuurverschil, zegt men.

Sterkte in het werk
Maar wordt gehoord de vrucht van Schriftuurlijk bevindelijke prediking, dan is er blijdschap. Als Johannes veel goeds hoort dan kan hij zijn vreugde niet verbergen. Het getuigenis van Bijbelse wandelaars heeft hem zeer goed gedaan. Het sterkt hem op zijn ambtelijke loopbaan. Wat hij vernomen heeft is niet van voorbijgaande aard. Het is geen opwelling. Het is van blijvende aard. Aan zijn schrijven voegt hij toe: gelijk wij een gebod ontvangen hebben van de Vader. Dat nu wijst allereerst op de liefdesdaad des Heeren. Die werkt in de zondaar en leidt de zondaar en dringt tot het liefhebben van de naaste. Gods liefde is zo de krachtbron tot liefdebetoon jegens de naaste. Heel het leven door. Na zijn ontboezeming gaat Johannes in zijn brief niet over tot iets anders. Wat hij constateerde in de gemeente leidde niet tot tevredenheid of berusting. Johannes was ervan overtuigd dat de Heere Zijn Kerk in stand houdt. Maar dat doet hem de ogen niet sluiten voor werkelijkheden. Satan en wereld blijven samenspannen. Ze gaan zeer tactisch te werk. In de gemeenten hebben zij handlangers die op een schijnvrome manier te werk gaan. Wijzend op teksten of werkend met teksten. Dit gebeurt vandaag nog. Soms wordt gezegd: zeker dat gebod of verbod staat er maar op vele plaatsen valt het accent op de liefde. Men zegt nu: we kunnen om de ruime gedachte van samenleven zoals die er vandaag is, niet heen. Een relatie waarin liefde, respect voor elkaar en trouw centraal staan, dient als intieme levensverhouding aanvaard te worden. Hoe heeft Jezus Zelf niet over de liefde gesproken. Echter, het hoe en waartoe mag niet voorbijgezien worden. Ook mogen er geen onjuiste conclusies getrokken worden. Jezus sprak met Zijn discipelen. Een nieuw gebod geeft Ik u, dat gij elkaar lief hebt (Joh. 13:34). Jezus heeft door Zijn woorden geen geheel nieuw gebod gegeven. In Zijn onderwijs heeft Jezus gewezen op de wet. Jezus heeft de hoofdsom van de beide tafels van de wet benadrukt. God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Jezus heeft eraan toegevoegd: aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Gaat het nu over het nieuwe van het oude gebod, dan is terecht gezegd: het is Jezus’ persoonlijke unieke invulling van Gods liefdesopdracht waardoor het oude nieuw wordt. Broederliefde is voortaan de christelijke levenswet. Jezus heeft ook gezegd dat Hij niet gekomen is om de wet te ontbinden, maar om te vervullen. Daardoor is er geen vervanging van het oude gekomen. Elke zondag dient daarom de gemeente de wet des Heeren voorgehouden te worden. Het kan en mag niet gelaten worden bij het uitspreken van de samenvatting. In de zondagen 34-44 van de Heidelbergse Catechismus worden de geboden naar de Schrift duidelijk verklaard en gehonoreerd. Bijzonder voor het ambtelijke en pastoraal leven. Daar de daad van het Godzalig leven niet eindigt in het spreken erover, maar bijzonder behoort uit te komen in de wandel, legt de apostel het accent op de wandel. Het christen-zijn in de praktijk (vs. 6). Het vertonen van het beeld van Christus, gelijk dat geschreven staat van de discipelen te Antiochië (Hand. 11:26) en zoals Jezus het aangeeft in de gelijkenis van de wijnstok en de ranken. Het gebod wat de lezers vanaf de eerste periode van het christen- zijn hebben gehoord en dat gebod is niet zwaar. Terecht staat in de kanttekening: hetgeen iemand gaarne doet dat valt hem niet zwaar of moeilijk. David zegt in Psalm 119:77 ‘Laat mij Uw barmhartigheden overkomen opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.’ En Paulus zegt: ‘Ik heb een vermaak in de wet Gods naar de inwendige mens’, Rom. 7:22. Zijn David en Paulus onze broeders?

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 12 juni 2012

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Levenspraktijk, 2 Johannes : 4 - 6

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 12 juni 2012

Bewaar het pand | 12 Pagina's