Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jakobs zegen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jakobs zegen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met dank voor het opgebrachte geduld kom ik nu toe aan de beantwoording van een aantal vragen van een lezer uit Alphen a.d. Rijn. De eerste vraag die we nu proberen te beantwoorden luidt als volgt: “In Hebr. 11:21 staat als geloofsdaad van Jakob vermeld dat hij de beide zonen van Jozef zegent. Je zou toch eerder verwachten dat hier de ervaringen bij Bethel of Pniel zouden worden genoemd. Dat waren toch echt hoogtepunten in het leven van Jakob!” Als we de geloofsgalerij uit Hebr. 11 volgen zien wij dat er bijvoorbeeld veel van Abraham en van Mozes wordt vermeld, en van Izak en Jakob slechts ene zaak. Maar bij het noemen van die ene zaak moeten we wel bedenken dat het zowel Izak als Jakob ging over een hele grote zaak, namelijk de aan Abraham gegeven belofte. Dat is dan ook als het ware het thema in dit hoofdstuk, zoals vers 13 ons duidelijk maakt: “Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben die van verre gezien en geloofd en omhelsd”. Bij die belofte denken wij aan de moederbelofte, aan de belofte aan Abraham gegeven, dat in hem al de geslachten der aarde gezegend zouden worden, Genesis 12:3. De belofte van de komende Messias dus. Bij die belofte hebben de vromen geleefd en door het geloof hebben ze de vervulling van de belofte als het ware reeds gezien. Over vers 20 hebben we al eens eerder nagedacht. De vraag die nu voor ons ligt gaat dus over vers 21. Daar lezen wij: “Door het geloof heeft Jakob, stervende, een ieder der zonen van Jozef gezegend, en heeft aangebeden, leunende op het opperste van zijn staf ”. Om te begrijpen wat hier staat moeten we Genesis 48 lezen, een hoofdstuk waarin vader Jakob in het geloof handelt, en daarom ook steeds Israel genoemd wordt, vorst Gods. In het geloof ziet Jakob eerst terug, zie de verzen 3 en 4. Hij spreekt daar van de heerlijke belofte waarop alle vromen hoopten. Jakob heeft krachtens zijn oude natuur vaak op de omstandigheden gezien. Hij zegt daarvan tot Jozef in vers 11: “Ik had niet gemeend uw aangezicht te zien”. Wat heeft Jakob geworsteld met het Godsbestuur in zijn leven. Als hij er niet onder kon komen sprak hij dat alle dingen tegen hem waren, Genesis 42:36. Maar God heeft al zijn ongeloof beschaamd en daarvan getuigt hij ook: Maar zie, God heeft mij ook uw zaad doen zien! Hij geeft Gode de eer. Nu mag hij, ondanks het feit dat hij en zijn gehele nageslacht in een vreemd land verkeren, Egypte, toch geloven dat de Heere Zijn beloftewoord vervullen zal en daar hoort wezenlijk bij dat zijn nageslacht in Kanaän zal wonen. Door het geloof in de belovende God is hij meer dan overwinnaar en mag hij, na terug gezien te hebben, ook vooruit zien! Wat gaat hij nu doen met de twee zonen van Jozef, Manasse en Efraim? Het waren ook zonen van een egyptische vrouw. Maar Jakob gaat ze op zijn ziek- en sterfbed adopteren! Uw twee zonen, zegt hij, zijn van mij! Vers 5. Zij zullen zijn als Ruben en Juda en mijn andere zonen. Zij zullen ook deel uitmaken van het volk dat God Zich ten erve uitverkoren heeft. Zij behoren ook tot het verbondsvolk en ook hen komt de belofte toe! Jakob spreekt hier gunnend, maar vooral ook als profeet, in het allerheiligst geloof. Hij spreekt hier geen persoonlijke voorkeur uit, maar wordt geleid door Gods Geest. God Zelf trekt Jozefs zonen bij Zijn volk. Hij zal later getuigen: “Is Efraim Mij niet een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind?”, Jer. 31: 20. Daarom nu gaat Israel de in Hebr. 11 genoemde geloofsdaad uitvoeren en Jozefs zonen, Manasse en Efraim zegenen. Zij staan bij het bed van hun oude grootvader en mogen onverdiend zonder dat zij er zelf om vragen deel gaan uitmaken van het volk van God. Dat is wat wij noemen: welbehagen. Een ieder die vroeg of laat deelt in Gods rijkste zegen in en door Christus, de Beloofde, zal eindigen in het welbehagen. Maar Gods welbehagen is ook vrijmachtig welbehagen. Dat Hijzelf de Zijnen een plaats aanwijst in Zijn Koninkrijk blijkt uit de manier waarop Jakob de zegen uitspreekt. De eerstgeborene krijgt niet de grootste zegen, maar de tweede zoon. Daarom kruist Jakob zijn armen en legt hij zijn rechterhand op het hoofd van de jongen die links van hem knielt en andersom. Als Jakob zijn rechterhand op het hoofd van Efraim legt vergist hij zich dus niet. Zijn handen worden door de Heere bestuurd. De zegen die Jakob uitspreekt is dan ook geen persoonlijke wens, maar een woord van God door Jakob doorgegeven. Dat Jozefs beide zonen tot de stammen van Israel mogen behoren, en dat Jozef daarmee dus een dubbel erfdeel krijgt, laat zien dat Jozef toch gezien wordt als de eerstgeborene, de oudste, de eersteling van Jakob en Rachel. De oudste kreeg immers altijd een dubbel erfdeel, de grootste zegen? Zo kwamen er straks geen 14 stammen, want Efraim nam de plaats van Jozef in en Manasse dan ook wel, maar daarvoor viel Levi af, die een bijzondere plaats kreeg onder Israel, samen dus 12 stammen. Zo zien wij dat Jozef en zijn zonen gezegend worden met dezelfde zegen, waarmee de Heere eens Jakob zegende en waarvan Hebr. 11:20 spreekt. Wat spreekt Jakob in de verzen 15 en 16 van Genesis 48 toch een ontroerende en rijke woorden. Jakob heeft aangebeden, zie daarvoor Genesis 47:31. Dat was toen Jozef beloofde zijn vader niet in Egypte maar in Kanaän te begraven. In dankbaarheid aanbidt Jakob de Heere. Zittend op zijn bed heeft hij de Heere aanbeden. Het is door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen! Een buigen voor de Heere in verwondering en ootmoed. Hij leunt tegen het hoofdeinde van zijn bed. De Septuaginta (de vertaling van het Oude Testament in het grieks door een 70-tal vertalers) heeft in plaats van bed staf vertaald. Bed en staf hebben in het hebreeuws dezelfde medeklinkers. Het hebreeuws kent geen klinkers. Zo kwam men van bed tot staf en dat is door het Nieuwe Testament overgenomen. Vandaar dat we lezen dat Jakob leunde op het opperste van zijn staf. Het een sluit het ander niet uit zullen we maar zeggen. De staf was een teken van Jakobs waardigheid als aartsvader. De staf was in de grijze ouderdom bovendien een welkome steun op de weg. Jakob heeft met de staf in de hand God aanbeden. In ieder geval, bed of staf, het duidt op Jakobs hoge leeftijd en op het feit dat hij aan het einde van zijn aardse leven gekomen was. O, zo te mogen sterven, met uitzicht en hoop! Te sterven in het geloof. Afzien van jezelf en alle omstandigheden. Alles en iedereen loslatend, behalve de belovende God. Die zal gezegend worden om Christus’ wille en eindigen in een eeuwige aanbidding! Die rijke zegen geve God u en mij!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 2 april 2013

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Jakobs zegen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 2 april 2013

Bewaar het pand | 12 Pagina's