Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambt aller geloovigen - pagina 9

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt aller geloovigen - pagina 9

dogmatisch-practisch voorstel

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

7 tegen waren en dat de dood of eenige lichamelijke straf daaraan hing." Dit is de eenige plaats in de drie Formulieren van Eenigheid, waar deze uitdrukking: ambt aller geloovigen voorkomt. Ook in de oude kerkenordeningen vindt men haar nergens. Wanneer men in art. 28 niet van het ambt aller geloovigen, maar evenals in 't Latijjn ook in 't Hollandsch gesproken had van het officie, de plicht, de roeping der geloovigen, wat blijkbaar de bedoeling was , dan ware deze naam wellicht onbekend gebleven. De mannen van 1834 hebben deze uitdrukking: „ambt aller geloovigen" populair gemaakt, aangezien zij in art. 28 het recht en de plicht der geloovigen meenden te moeten vinden, om zich af te scheiden van de Nederlandsche Hervormde Kerk, die huns inziens de valsche kerk was gebleken. Daar ze overigens over het ambt aller geloovigen niet spraken, moest wel de meening gewekt worden , dat in art. 28 een afzonderlijk ambt ter afscheiding gesteld werd , en nu men ook van „doleerende" zijde het scheen te willen laten voorkomen alsof in art. 28 onzer Geref. Bel. werkelijk een vierde kerkelijk ambt genoemd werd naast die van leeraars ; ouderlingen en diakenen, moest nu een wetenschappelijk man hierbij niet korselig worden, ja zich boos maken over zulk een dwaasheid en ergernis? Of was hier der doleerenden dolus , d.i. list en bedrog? Laat ons, onralle misverstand af te snijden, voorop stellen, dat de naam : ambt in het spraakgebruik der Gereformeerde Godgeleerden van de 16e en 17e eeuw een zeer breeden en vagen zin heeft. Zoo leest ge b.v. in art. XII der Ned. Gel. Bel. dat God „een iegelijk schepsel zijn wezen, gestalte en gedaante en VERSCHEIDENE AMBTEN geeft om Zijnen Schepper te dienen." Hier is sprake van de redolooze schepselen. Men zou dus naar voorvaderlijk spraakgebruik kunnen zeggen : „het ambt aller planten en dieren" is „om hunnen Schepper te dienen" of, nader omschreven: „om den mensch te dienen, opdat de mensch zijnen God diene" en 't woord ambt is hier genomen in den zin van functie, en wel met bij-begrip: als van Gods wege opgelegd. Daarentegen schijnt in meer specialen zin het woord ambt gebruikt in art. XXXI. Ook boven art. XXX vindt ge in sommige tegenwoordige uitgaven

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologische Universiteit Apeldoorn

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890

Brochures (TUA) | 59 Pagina's

Het ambt aller geloovigen - pagina 9

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890

Brochures (TUA) | 59 Pagina's