Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Moraal van het Humanisme, en van het Christelijk geloof in haar betekenis voor de opvoeding der jeugd. - pagina 8

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Moraal van het Humanisme, en van het Christelijk geloof in haar betekenis voor de opvoeding der jeugd. - pagina 8

Rede, uitgesproken in "Maison Stroucken", te Amsterdam, op 18 Februari 1901

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

8 Een enkel woord, om des tijds wil zeer kort, moge dit toelichten. Indien het kind wordt verondersteld te zijn niet zondig, maar goed, dan moet de opvoeding niet positief, maar negatief zijn. Rousseau zeide: het kind mag alleen ergens in belet w o r d e n , en niets bevolen. Het moet zijn eigen natuur volgen. Het goede met gezag en nadruk het kind voorhouden en op het hart binden, is niet zoozeer de ware methode derhalve. Immers wat goed is, heeft geen voorwerpelijken maatstaf, en zal de natuur van den mensch wel uit zich zelf aangeven. Prachtige methode ! Doch om dezelfde reden willen wij dan toch vragen : Wie zal dan uitmaken, wat een kwaad voorbeeld is ? Welke zijn de begeerten, waaraan geen gehoor mag worden gegeven ? En hoe kunnen verkeerde begeerten oprijzen in een hart, dat verondersteld wordt goed te zijn ? Zegt het Humanisme : het kwaad komt van buiten af, dan kunnen we toch de vraag niet weerhouden : maar hoe komt het dan, dat een „goed" hart verkeerde, kwade voorbeelden en ingevingen aanvaardt en wil navolgen, ja hoe komt dat dan toch ? Doch daar is meer. Is de mensch, ook het kind, innerlijk goed, dan is de taak van den onderwijzer en opvoeder slechts, te trachten dat „goede" op te wekken en aan te kweeken. Maar dan vloeit uit dit standpunt tevens voort, dat de opvoeder, de onderwijzer het kind heeft te e e r b i e d i g e n . Met gezag en klemmende autoriteit kan hij kwalijk optreden. En daaruit volgt wederom, dat de onderwijzer slechts de g r o n d e n van zijn betoog heeft (maar dan ook m o e t ) bloot te leggen. Het kind moet het dan verder zelf weten. Op den voorgrond treedt bij deze methode niet het geheugen, maar het o o r d e e l . Dingen, welke het kind niet begrijpt op dat oogenblik van onderwijs, moeten het niet worden ingeprent. Alles wat in verband staat met godsdienst en ziele-

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologische Universiteit Apeldoorn

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 18 februari 1901

Brochures (TUA) | 16 Pagina's

De Moraal van het Humanisme, en van het Christelijk geloof in haar betekenis voor de opvoeding der jeugd. - pagina 8

Bekijk de hele uitgave van maandag 18 februari 1901

Brochures (TUA) | 16 Pagina's