Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Handleiding bij de beoefening der geref. geloofswaarheden - pagina 45

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding bij de beoefening der geref. geloofswaarheden - pagina 45

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

89

Dat wil zeggen: de zonde is niet een stoffelijk iets, zoodat b.v. het lichaam of de stof de oorzaak waren ; neen de genegenheid des menschen, de stand van zijn hart, afgedacht van lichaam en stof bepaalt hier de dingen. Vóór den val en na den val heeft de mensch een lichaam, is er een stoffelijke wereld rondom hem, en gaat de mensch met al zijn vermogens in tot de schepping rondom hem. Dit alles is in zoover onveranderd. Vóór en na den val beide heeft de mensch b.v. verstand, wil, spraak, gemoedsleven, etc. etc. maar (en dit maakt ons het wezen der zonde duidelijk) vóór den val, (gelijk ook straks in de wedergeboorte), is de mensch met, al zijn gaven staande in de richting tot God; maar in en na den val wendt hij zich met zijn vermogens en krachten tegen God.

Het gevolg der zonde voor den mensch als Beeld Gods, is : a. dat hij het Beeld Gods in engeren zin (zie boven) heeft

verloren; en b. in ruimeren zin ziet geschonden.

De zonde bracht over den mensch een jammerlijke ellende ; in schuld, smet, lijden naar lichaam en ziel, dood en heerschappij van Satan. Bepaaldelijk wordt als straf der zoude genoemd de dood Rom. 6 : 23. En deze is drieërlei: a. de tijdelijke, ook wel lichamelijke dood genoemd, en is de scheiding van ziel en lichaam door het sterven. b. de geestelijke dood, welke is een scheiding van Gods gunst en daardoor een onmacht onder de zonde Jes. 59 : 2; Ef. 2 : 1. c. de eeuwige dood; dit is het eeuwig straf lijden in de hel. Dat God zulk een straf op de zonde toepast is niet in strijd met Gods barmhartigheid. De barmhartigheid kon en mocht niet aan het woord komen in een door de vingeren zien van het kwaad, want dat ware een verkeerde barmhartigheidsopenbaring, als iu strijd met het recht Gods. Daarom zou die barmhartigheid in de schenking van Christus worden verheerlijkt. God was het aan Zichzelf verplicht om zulk een kwaad als de zonde te straffen. Omdat God God is, moet Hij alszoodanig worden erkend, en moet Hij alszoodanig zich bewijzen en handhaven. Dit

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologische Universiteit Apeldoorn

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1902

Brochures (TUA) | 96 Pagina's

Handleiding bij de beoefening der geref. geloofswaarheden - pagina 45

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1902

Brochures (TUA) | 96 Pagina's