Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beteekenis van het Oosten voor de klassieke Oudheid - pagina 16

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis van het Oosten voor de klassieke Oudheid - pagina 16

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

heeft volgens ARTAPANUS ABRAHAM de Egyptenaars in de astrologie onderwezen en verklaart de Joodsche wijsgeer ARISTOBULUS MOZES zelfs voor den vader der Grieksche philosophie. Zijn eindpunt heeft dit proces bereikt in de volgende periode, door RITTER gekenschetst als een tijd, „die alles Hellenische in Beziehung zum Oriënt zu setzen und allen philosophischen Tiefsinn von geheimnisvoll überlieferter Priesterweisheit abzuleiten bemüht w a r " : voor de NeoPythagoreërs en Neo-Platonici zijn een THALES en een PHERECYDES, een PYTHAGORAS en een PLATO leerlingen geweest der Egyptische priesters, van Chaldaeën en Magiërs, ja zelfs van de Indische Brahmanen; en de laatsten gaan ten slotte zoover, dat naar hun voorstelling de Grieksche wijsgeeren eigenlijk niet anders gedaan hebben, dan leerstellingen verkondigen, die in de overlevering der Aziatische volkeren reeds lang uitgewerkt en verbreid waren (ZELLER). Zoo komt deze gedachte ook bij de kerkvaders, in de oud-Christelijke literatuur. Hier is echter tevens een nieuwe factor in het geding, een factor, die ten deele ook reeds bij de Joodsche schrijvers te constateeren valt: de f a c t o r deiGo d cl e 1 ij k e O p e n b a r i n g ; en daardoor komt voor hen het probleem anders te staan. Bij de kerkvaders gaat het niet meer over den invloed van het Oosten in het algemeen, zelfs niet over den invloed van Israël als Oostersch volk, maar over de Woorden Gods, die aan dat volk waren toebetrouwd, en hunne beteekenis voor de volken. Waar eenerzij ds het bestaan van veel goeds en veel schoons in het Grieksche heidendom niet te loochenen viel, aan den anderen kant echter de verdorvenheid van de heidensche wereld vaststond, en met hetgeen Gods genade ook den mensch die van Hem afweek, nog liet, geen

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologische Universiteit Apeldoorn

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1912

Brochures (TUA) | 48 Pagina's

De beteekenis van het Oosten voor de klassieke Oudheid - pagina 16

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1912

Brochures (TUA) | 48 Pagina's