De Christelijke Wereldbeschouwing - pagina 6
Uitgesproken 12 mei 1912 in de Oosterkerk te Arnhem
7 zal mengen in het loflied van hemel en aarde, en dat Hij het menschelijk geslacht behoudt, doch alzoo, dat alleen in Christus die behoudenis is, en zijne gestrengigheid (Rom. 11 : 22) zal zijn over wie niet gewild hebben, dat hij Koning over hen zou zijn. Ongetwijfeld doelt de apostel hier bijzonder op het gebroken zijn van den middelmuur des afscheidsels tusschen Jood en heiden, op het ingaan dus van de volkeren der heidenen in het koninkrijk Gods. En dat in verband gedacht met de verhooging van Christus aan de rechterhand Gods. Wie had kunnen denken, dat de heidensche volkeren der wereld met Israël, om zoo te zeggen, tot ééne hoofdsom gebradht zouden worden voor God; dat er een hoogere samenvatting van de natiën der heidenen, die hun tallooze goden hadden, met Israël mgoelijk zou zijn voor het aangezichte Gods. De middelmuur des afscheidsels tusschen de natiën en Israël scheen zóó onverbrekelijk, dat reeds de gedachte aan nederwerping van dien muur den Israëliet wel tot een afvallige van Jehovah scheen te maken. Die muur moest er dan ook voor een tijd, voor vele eeuwen, zijn. Isolement voor een tijd, totdat Israël het heil Gods zou gebaard hebben; maar dan zou dat heil ook het heil der wereld zijn. Abraham en zijn zaad verkoren opdat in hem alle volkeren der aarde gezegend zouden worden. Voor een tijd dus, van Abraham tot op Christus, vorderde de eere Gods en de zaligheid van Israël, dat die middelmuur des afscheidsels ongerept bleef. Dat komt bij voorbeeld tot uiting in het psalmwoord; „Hij maakt Jakob zijne woorden bekend, Israël zijne inzettingen en zijne rechten. Alzoo heeft Hij geenen volke gedaan; en zijne rechten, die kennen zij niet. Hallelujah (Ps. 147 : 19, 20). In zooverre was voor Israël het heidendom de belichaming van de Gode en zijnen volke vijandige madht des satans, der onheiligheid, der zonde. Zooals de psalm zegt (83): „Zij maken listiglijk eenen heimelijken aanslag tegen uw volk, en beraadslagen tegen uwe verborgenen. Zij hebben gezegd: Komt, en laat ons ze uitroeien, dat zij geen volk meer zijn; dat aan den naam Israëls niet meer gedacht worde. Want zij hebben in het hart te zamen geraadslaagd; tegen U hebben zij een verbond gemaakt: De tenten Edoms en der Ismaëlieten, Moab en de Hagaren; Gebal, en Ammon, en Amalek, Palestina met de inwoners
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1912
Brochures (TUA) | 15 Pagina's