De erkenning van den doop, buiten eigen kerkverband bediend - pagina 43
kritiek geschied is, kan gezegd worden, dat het vraagstuk van de doopserkenning, zooals dat nu onder ons aan de orde is, geen vraagstuk voor ons mag zijn, omdat onze Confessie zich daarover heeft uitgesproken. Daarom kan vooralsnog het losbranden van dit zware geschut, dat tegen mijn referaat in stelling werd gebracht, mij niet onrustig maken, omdat ik in gemoede meen, dat het niet zuiver gericht en ook niet goed geladen is. *
*
Het tweede bezwaar, dat in de kritiek onze aandacht vraagt is, dat wat onder ons volkomen zekerheid moest hebben, op losse schroeven wordt gezet. Prof. Kuyper wijst er op als op een meer algemeen verschijnsel, waarvan mijn referaat dan als een symptoom zou moeten gelden. „Er is een strooming in onze Kerken opgekomen, om die dingen, welke de Christelijke Kerk aller eeuwen heeft beleden en die daarom ook onder ons volkomen zekerheid moesten hebben, op losse schroeven te zetten." „Het heet wel, dat men opnieuw alles moest onderzoeken om zich te bezinnen en bewust te worden van wat men te gelooven had, maar de Kerk wordt daardoor verlaagd, zooals Groen van Prinsterer van de Hervormde Kerk zeide, tot een disputeergezelschap, in plaats, dat men zich stelt op het fundament der belijdenis". „Dat er thans een jonger geslacht opstaat, dat er telkens behoefte aan schijnt te hebben om in geschriften en pers te verklaren, dat Dr. A. Kuyper dit en dat verkeerd heeft ingezien is symptomatisch voor deze richting. Dr. Kuyper schijnt de kop van J u t te moeten zijn, waarop de slagen neerkomen. Als zoon van Dr. A. Kuyper wensch ik trouw te blijven aan hetgeen hij met zijn rijke kennis van de historie onzer Gereformeerde K e r k en zijn diep inzicht in de Schrift ons geleerd heeft. Ook ten opzichte van de doopserkenning en de Katholiciteit der Kerk." Tegenover mijn waarschuwing voor historisme (hetgeen Prof. K. omschrijft als „een beroep op de geschiedenis der kerk") en mijn verwijzing naar Art. VII onzer Confessie wordt door Prof. K. het volgende gesteld: „Maar hoe volkomen juist dit is, omdat de Schrift de eenige onfeilbare regel des geloofs is, onze Gereformeerde Kerken hebben dit toch nooit bedoeld in dien zin, alsof men daarom met hetgeen de Kerk beleden heeft geen rekening heeft te houden". Er volgt dan een verwijzing naar Art. IX der Confessie, waarop Prof. K. laat volgen: „Alle Protestantsche Kerken hebben dan ook deze geloofsbelijdenissen der oude Kerk aangenomen om daarmede de continuïteit der Kerk te handhaven. Wat Groen
43
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1936
Brochures (TUA) | 82 Pagina's