Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Democratisering van het basisonderwijs I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Democratisering van het basisonderwijs I

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Reeds in de adviezen bij het voorontwerp van een Wet op het basisonderwijs van februari 1970 werden beschouwingen gewijd aan de plaats van de ouders, waarvan ik meen, dat zij sterk tenderen in de richting van het onderhavige wetsontwerp", aldus de thans demissionaire minister van Onderwijs en Wetenschappen in de inleiding van de Memorie van Toelichting van het ontwerp van Wet op het Basisonderwijs.

Hij verwijst daarbij o.a. naar het standpunt van de Nederlandse Katholieke Oudervereniging met het volgende citaat:

"In verband met de afwezigheid van enig voorschrift betreffende de democratische verantwoordingsplicht van de besturen van de bijzondere scholen rijst de vraag of enige bemoeienis van de wetgever met de interne organisatie van de bijzondere school wel in overeenstemming is met de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Deze vraag kan echter met een wedervraag worden beantwoord.

Wie zijn dan de eigenlijke dragers van dat grondwettelijk recht op vrijheid van onderwijs? Dit recht werd niet in de Grondwet opgenomen ten behoeve van de schoolbesturen! De wetgever acht de vrijheid van onderwijs niet aangetast wanneer hij de bekostiging van bijzondere scholen uit de openbare kas bindt aan een groot aantal voorwaarden die aan de inhoud en de kwaliteit van het onderwijs worden gesteld.

Wordt die vrijheid dan wèl aangetast wanneer de wetgever aan de bekostiging van de bijzondere school eveneens de eis stelt, dat de werkelijke dragers van dit grondwettelijk recht, de ouders, in de bestuurlijke structuur van de school aan hun trekken komen? Integendeel, de wetgever handelt in strijd met de Grondwet als zij aan het toekennen van geldelijke vergoedingen niet tevens de voorwaarde verbindt, dat met het grondwettelijk recht van de ouders op vrijheid bij het ontvangen van onderwijs aan hun kinderen rekening wordt gehouden".

Het verhaal is aardig bedacht, dat kan moeilijk ontkend worden. Maar het houdt totaal geen steek, afgezien van de inzet. Inderdaad is hier de verhouding overheid en bijzonder onderwijs in het geding.

De vraag is hoever de bemoeienis van de overheid met het bijzonder onderwijs kan gaan zonder in strijd te komen met de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Kan die zich zover uitstrekken, dat aan het uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de interne organisatiestructuur, nader toegespitst op de democratisering van die structuur? De grondfout die hier gemaakt wordt, is deze vraag te willen beantwoorden door ouders en schoolbesturen tegen elkaar uit te spelen. Zeker voor wat het bijzonder onderwijs betreft is dat een vreemde, om niet te zeggen dwaze zaak.

Uitgaande van de vrijheid van onderwijs zoals die voor het bijzonder onderwijs geldt, moet in de eerste plaats bedacht worden, dat deze in de eerste plaats een vrijheid van richting is. Achter het bijzonder onderwijs staat een gemeenschap die een bepaalde richtingsovertuiging is toegedaan. Die gemeenschap mag niet verefigd worden tot de ouders. Evengoed moet de kerk bijvoorbeeld daartoe gerekend worden.

Het schoolbestuur vertegenwoordigt de gemeenschap waarvoor de bijzondere school functioneert en dus niet de ouders alleen. Nu komt het aan die gemeenschap toe uit te maken op welke wijze de vertegenwoordiging door het schoolbestuur wordt geregeld. Dat moet noodzakelijkerwijs ook, omdat die regeling in overeenstemming moet zijn met de binnen die gemeenschap geldende opvattingen.

Door hier aan het bijzonder onderwijs verplichtingen op te leggen, kan de overheid die gemeenschap schromelijk onrecht aandoen.

Klaarblijkelijk is dat, wanneer die verplichtingen indruisen tegen de opvattingen van de gemeenschap waarvoor de bijzondere school werkzaam is.

Maar al zou dat niet het geval zijn, de overheid komt op zich al door het stellen van dergelijke voorwaarden in strijd met de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van onderwijs, die paal en perk be-

doelt te stellen aan de overheidsbemoeienis met het bijzonder onderwijs. De aanhoudende zorg van de overheid die zich ook over het bijzonder onderwijs uitstrekt is immers niet ongelimiteerd. Er wordt inderdaad een groot aantal voorwaarden gesteld aan het bijzonder onderwijs. Deze voorwaarden mogen evenwel de inhoud van het onderwijs niet aantasten. In de grond der zaak mogen zij alleen betrekking hebben op de deugdelijkheid van het onderwijs, waarbij de inhoud van het onderwijs tot uitgangspunt genomen dient te worden. Verder worden er door de wetgever voorwaarden gesteld van financiële aard, die tot doel hebben de gelijkheid van het openbaar-en bijzonder onderwijs te garanderen. Ten laatste worden aan het bijzonder onderwijs voorwaarden van administratieve aard gesteld, die een doelmatig beheer beogen.

Voorwaarden die aan het bijzonder onderwijs in andere zin worden gesteld, zoals die met betrekking tot de vertegenwoordiging van de desbetreffende gemeenschap door het schoolbestuur, hoe acceptabel zij verder ook zouden mogen zijn, kunnen niet anders bevonden worden dan in strijd met de grondwet.

Democratisering van het basisonderwijs II

Dat geldt dan ook voor het wetsontwerp op het basisonderwijs, onder meer waar dat het voorschrift bevat, dat tenminste een derde van het totaal aantal leden van het schoolbestuur van een bijzondere school door de ouders, en tenminste één lid door het personeel moet kunnen worden gekozen. Let wel: moet kunnen worden gekozen.

In het concept-wetsontwerp van 1976 was er zelfs gesteld: wordt gekozen. Blijkbaar is het de minister toch niet ontgaan dat hier moeilijkheden liggen die onoverkomelijk zijn.

Welnu, er is geen sprake meer van een noodzakelijk kiezen door ouders en personeel, maar van de voorwaarde dat zij kunnen kiezen. De pijn is daarmee verzacht, het gezwel overigens niet weggenomen. Zou het hier trouwens niet precies zo gaan als met de schoolcommissie?

Democratisering van het basisonderwijs III

In het recente verleden werd het noodzakelijk geacht aan de bijzondere scholen oudercommissies verplicht voor te schrijven. Ook toen werd dit voorstel bezien in het licht van de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van onderwijs.

Eerst nadat het voorstel werd gereduceerd tot de verplichting aan de schoolbesturen om de ouders in de gelegenheid te stellen tot het vormen van oudercommissies, behaalde het de eindstreep. Aan het bijzonder onderwijs was een voorwaarde gesteld die, ondanks de re-

ductie, in strijd is met de grondwet. In het huidige wetsontwerp komt de oudercommissie niet meer voor. Daarvoor in de plaats doet de schoolcommissie zijn intrede, die voor de meerderheid ook uit ouders moet bestaan.

Wie nu zou verwachten dat het schoolbestuur van een bijzondere school de gemeenschap die het vertegenwoordigt in de gelegenheid moet stellen om tot de vorming van een schoolcommissie over te gaan, heeft het mis.

Blijkbaar is nu het tijdstip aangebroken dat de bepaling: "aan elke school is een schoolcommissie verbonden" wel haalbaar is. In ieder geval wordt het weer geprobeerd en dat typeert de wijze van werken van onze minister. Met hetzelfde gemak waarmee hij stappen onderneemt, neemt hij enkele daarvan terug, die tever gingen, om in een later stadium toch weer te proberen de plaats te bereiken, waar hij uiteindelijk wilde zijn.

Anderzijds toont dit zoveel te meer de wijze waarop in het parlement wordt gewaakt over de belangen van het bijzonder onderwijs, gezien het feit dat onze minister het de moeite waard vindt er een derdergelijke wijze van werken op na te houden. Wanneer die moeite onbeloond bleef, zou het onderwijsbeleid van de overheid een ander beeld te zien geven.

H.J. van Berkum.

Curriculum op schoolniveau.

Het wordt steeds duidelijker dat onze maatschappij zich beweegt in de richting van een onderwijs-maatschappij. Educatieve centra, de open school e.d. wijzen in de richting van een "education permanente".

De toenemende aandacht voor de structuur en inhoud van het onderwijs vloeit voort uit een veranderde gedachte over de relatie onderwijs-samenleving enerzijds ende functie van het onderwijs ten opzichte van de individuële leerling anderzijds.

In zijn beantwoording op de vragen van het ICM (Innovatie Commissie Middenschool) onderschrijft Van Kemenade zijn keuze voor onderwijs, dat "beoogt alle leerlingen mogelijkheden tot brede ontplooiing te geven, te leren tot zelfbepaling te komen, mondigheid te verkrijgen en verantwoord te handelen".

De mondigheidsgedachte die hierin naar voren komt, zal uiteraard verwerkt moeten worden door de SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling) wanneer zij een raamwerk zal geven voor een onderwijsleerplan betreffende het schoolsysteem, terwijl deze gedachte ook verwoord zal moeten worden door middel van een schoolwerkplan (swp) voor een bepaalde school, een curriculum op schoolniveau.

Met een curriculum bedoelen we dan een schriftelijk vastgelegd plan van actie.

Een inspecteur l.o. schreef: Hierbij zal met name aandacht moeten worden besteed aan die vormen van differentiatie, die met het behoud van het gekozen klassikale systeem, aan alle leerlingen recht doet wedergedeeltelijke loskoppeling van leerstof en leerjaar".

Nu al! Tevens wordt duidelijk, dat men uitgaat van nota's en ontwerpen van wet, die nog geen rechtsgeldigheid hebben. Hieruit blijkt voorts, dat Van Kemenade zijn mannen "in het veld" reeds heeft gemobiliseerd.

Op zich zal natuurlijk niemand onzer tegen het samenstellen van een "swp" zijn; misschien er wel tegenop zien, maar niet tegen...

Via deelgroepen binnen het schoolteam is het echter zinvol te komen tot bezinning, inventarisatie en communicatie over hetgeen waarmede wij bezig zijn. Wat doen we nu eigenlijk en waarom. Door dit proces zal ongetwijfeld de motivatie en betrokkenheid van het team op het gehele schoolgebeuren positief worden bei'nvloed. Daartegen richt ons bezwaar zich dus niet. Ons onderwijs moet praktisch-didaktisch gericht zijn, waarbij natuurlijk de levensbeschouwelijke vorming voorop moet staan.

Ons bezwaar richt zich op het indirect gaan bei'nvloeden van de bijzondere school door het meebepalen van de inhoud en het programma.

Artikel 12 van het ontwerp van wet "Wet op het basisonderwijs" tendeert in de richting van afschaffing van het leerstof-jaarklassensysteem en van het zittenblijven. Voor wie dan ook kiest voor het jaarklassensysteem zal in het "swp" complementaire voorzieningen moeten aangeven, teneinde het "ononderbroken leerproces" te ga-

randeren. Uiteraard is men dan aangewezen op de leerstofpakketten van uitgevers en de voorlichting van het SLO en de SBD's. Met andere woorden: "overgeleverd" aan hen die het gezag van Schrift en belijdenis verwerpen. Voor de scholen die werken vanuit de gereformeerde grondslag liggen bij de nieuwe wet vele voetangels en klemmen. Wat ook te denken van verplichte ouderparticipatie en medezeggenschap bij bestuursbeslissingen?

Het is daarom zinvol nu reeds aan te geven in het "swp" c.q. leerplan welke zaken voor ons principieel onaanvaardbaar zijn. Tenminste voor zover de nieuwe wet nog ruimte zal geven . . .

J. Haalboom.

Later of nooit.

Een van de zaken die het ontwerp Wet op het basisonderwijs op de helling zet, is de te volgen procedure bij stichting van scholen.

De Lager Onderwijswet 1920 stelt in het algemeen bij schoolstichting alleen als eis de aanwezigheid van een minimum aantal leerlingen.

Dankzij deze regeling is ons land met een dicht netwerk van scholen, waaronder ook onze eigen scholen, bedekt. De nieuwe wet wil de stichtingsprocedure evenwel ingrijpend wijzigen.

Wil men voor bekostiging van een te stichten school in aanmerking komen, dan dient men voor te komen op een zgn. scholenplan, een plan dat telkens voor drie jaar door gedeputeerde staten vastgesteld wordt. Slechts eenmaal per drie jaar is het mogelijk een verzoek tot opname op het scholenplan in te dienen.

Een en ander betekent dat schoolstichting een tijdrovende zaak wordt. In het gunstigste geval moet men op een wachttijd van 4 a 5 jaar rekenen.

Een bestuur, dat het ongeluk overkomt om een of andere reden een verzoek in eerste instantie te zien afgewezen, kan daar zo drie jaar ' of veelvouden daarvan bij optellen.

De filosofie achter deze hele opzet is te voorkomen dat bij een dalend aanbod van kinderen (geboortebeperking) een groot aantal schoolgebouwen leeg komt te staan. Opmerkelijk is evenwel dat de wet op het vereiste minimumaantal leerlingen - voor gemeenten met minder dan 50.000 inwoners 100, met meer dan 50.000 200-in artikel 57, tweede lid, een uitzondering maakt: "Een bijzondere school wordt in elk geval op het plan geplaatst indien noch in de gemeente van vestiging, noch in een aangrenzende gemeente een school van dezelfde richting aanwezig is en op grond van de gegevens van de aanvrager aannemelijk is dat zij zal worden bezocht door tenminste 50 leerlingen."

Blijkens de Memorie van Toelichting bedoelt dit lid minderheden een garantie te geven over onderwijsgelegenheid te kunnen beschikken.

De vraag is of dit artikel ongewijzigd de beide Kamers zal passeren. Zo ja, dan kan alsnog artikel 55, lid 2c: "Het vervallen van een in het plan opgenomen school kan geschieden, indien een school op andere gronden, dan vermeld in artikel 57 is opgenomen doch daardoor de grenzen van een doelmatig beleid van schoolstichting worden overschreden, " de uiteindelijke stichting van een school te niet doen. Wie nu of in de nabije toekomst plannen tot schoolstichting heeft, kiest als minderheid de veiligste weg zo snel mogelijk de stichtingsprocedure van de L.O. wet 1920 op gang te zetten.

Onder de nieuwe wet wordt het in ieder geval of later of nooit.

L.D. van Klinken.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1977

Criterium | 39 Pagina's

Democratisering van het basisonderwijs I

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1977

Criterium | 39 Pagina's