Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Commentaar van de KLS op het voorontwerp Wet Gelijke Behandeling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Commentaar van de KLS op het voorontwerp Wet Gelijke Behandeling

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDSTUK I: INLEIDING

De Kontaktvereniging voor Leerkrachten en Studerenden op Gereformeerde Grondslag wil in de eerste plaats haar erkentelijkheid betuigen voor de mogelijkheid te reageren op het "Voorontwerp van een Wet gelijke behandeling". Ons commentaar is ontstaan uit een diepgaande verontrusting over de oorzaken, die tot dit Voorontwerp hebben geleid, en de gevolgen die het - bij opneming in ons Nederlands rechtsbestel - voor de christelijke onderdanen, verenigingen, stichtingen e.a. zal hebben, met name voor bovengenoemde vereniging.

Daar Nederland bijna geheel van haar historische wortels ontbloot wordt, achten wij het noodzakelijk de fundamenten van haar historische wording summier te omschrijven. Daarna volgt een toelichting op de hoofdgegevens van het onderhavige Voorontwerp.

HOOFDSTUK 2: GRONDSLAG EN UITGANGSPUNTEN VAN DIT COMMENTAAR

2.0. De grondslag van dit commentaar, vanwaaruit de normen en waarden voor alle samenlevingsverbanden - vroeger en nu - voortkomen, en waaraan leven, denken en handelen van Overheid en onderdaan dient getoetst te worden is de Heilige Schrift. De waarheid van Gods Woord is zuiver neergelegd in de belijdenisgeschriften, die de vaderlandse kerk tijdens de Nationale Synode te Dordrecht, gehouden in de jaren 1618-1619, vastgesteld heeft. Hiermee heeft de kerk rekenschap gegeven van haar belijdenis, overeenkomstig en gegrond op Gods Woord.

Deze belijdenis is het fundament van ons volksbestaan geweest en behoort het nog te zijn.

Dienovereenkomstig belijden wij in artikel 3 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, "dat dit Woord Gods niet is gezonden, noch voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben het gesproken, gelijk de heilige Petrus zegt. Daarna heeft God, dooreen bijzondere

zorg, die Hij voor ons en onze zaligheid draagt, Zijn knechten de profeten en apostelen geboden, Zijn geopenbaarde Woord bij geschrift te stellen.... Hierom noemen wij zulke geschriften: heilige en goddelijke Schriften.”

Dat deze Schrift geen geldigheid meer heeft in ons land, ligt niet aan haar autoriteit, die eeuwig geldend is, maar aan het moedwillig verlaten van Gods geboden en inzettingen.

2.1. Gods Woord in de samenleving

Alleen leven overeenkomstig de geboden van God biedt perspektief voor de huidige samenleving. Juist het verlaten van God en het nietachten van Zijn geboden zijn de oorzaken van de huidige desintegratie van de samenleving. Het steeds voortwoekerende secularisatieproces zorgde voor een loskoppeling van wat bijeenhoort. Dat niet alleen, maar juist onbijbelse leefwijzen worden openlijk gepropageerd en op velerlei manieren aangemoedigd. De laatste decennia heeft dit proces nieuwe inpulsen ontvangen door het neomarxistisch denken, waarin aangedrongen wordt de immer geldende normen en waarden te veranderen - langzamerhand - met het grote doel de mens te veranderen, zodat vernieuwingen en veranderingen het Bijbelse normbesef steeds meer uit het maatschappelijke leven en de samenleving trachten uit te bannen. In dit proces, waarin verschillende factoren een activerende rol speelden en nog spelen is geleidelijk aan met God en Zijn Woord afgedaan.

De eeuw van Verlichting drong de orthodox-denkende christenen aan tot verdraagzaamheid jegens anders-denkenden. In de eeuw daarna hebben allerlei denkstromingen de kans benut hun anti-en onbijbelse visies ingang te doen vinden in de kerken van Nederland, dit heeft, tesamen met de ontwikkelingen in de samenleving, ervoor gezorgd dat Nederland van een christelijk land tendeert naar een anti-christelijke natie.

Immers, de onderhavige anti-discriminatiewet geeft er toch blijk van, dat christelijk denken niet meer in praktijk gebracht mag worden. Dit voorontwerp is dan ook een aanzet - het is ons niet mogelijk dit anders te bezien - om de orthodoxe christenen in de samenleving te verhinderen hun Bijbelse leer gestalten te geven. Zij worden hierin met grote onverdraagzaamheid benaderd; zij wordt geacht een onderliggende minderheid te zijn.

Dit doet ons pijn - en dat niet alleen omdat deze christenen

historisch gezien de oudste rechten in ons vaderland hebben vooral omdat hiermee tot uiting komt dat de God van onze vaderen dood verklaard wordt.

Voor ons zijn dan ook de maatschappelijke denkbeelden niet in die mate relevant, dat zij norm voor ons denken en handelen zijn. God leert ons in Zijn Woord, dat die Hem verlaat, smarten, ja rampen en onheilen te vrezen heeft.

Daarom is het een dringende zaak voor onze samenleving terug te keren naar een leven overeenkomstig de geboden Gods.

2.2. De taak der Overheid met betrekking tot de samenleving

In artikel 36 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis doen wij belijdenis van de taak die de Overheid bezit en dient te betrachten tot welzijn van land en volk.

Onze God wil, "dat de wereld geregeerd worde door wetten, opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde en dat het alles met goede ordinantie onder de mensen toega”.

In eerste instantie is de Overheid verplicht van elke onderdaan te verlangen zich overeenkomstig de wetten van het land te gedragen. Echter, met de restrictie dat deze wetten niet in strijd mogen zijn met de door ons vermelde grondslag. Daar de Overheid een goddelijk recht heeft te regeren over haar onderdanen is het haar plicht haar regering overeenkomstig de rechten Gods uit te oefenen

Wordt "de wenselijkheid, de maatschappelijke aanvaardbaarheid en de effektiviteit" norm voor Overheidshandelen, dan zal de regering van ons land ontaarden in grote willekeur. Een bepaald deel van het volk, dat van een atheistische minderheid haar impulsen ontvangt, bepaalt wat de Overheid verplicht is. De Overheid welke hieraan gehoor geeft vraagt om chaos en anarchie.

Evenwel is de Overheid verplicht een constructief beleid te voeren. Zolang dit beleid Gods Woord niet tot uitgangspunt van beleid maakt, dient zij echter zoveel mogelijk rekening te houden met het gereformeerd (orthodox) volksdeel. Zij behoort in ieder geval de grondrechten van haar onderdanen te waarborgen, opdat de christelijke levenspraktijk, als verlengde van de christelijke leer, in alle opzichten plaats kan vinden.

Dit gebeurt niet als de Overheid bepaalde moderne slogans van een vaag-genormeerde inhoud gaat voorzien, en haar deze tot norm van handelen verplichtend oplegt. En wel in die mate, dat deze begrippen-vulling als enig juiste geacht móet worden. Hier worden

elementaire vrijheden beknot en wordt de persoonlijke levensovertuiging van ons christelijk volksdeel geweld aangedaan.

2.3. Grondrechten van ons volk

Hiervoor werd door ons al terloops opgemerkt, dat wij onze nationale grondrechten ondergeschikt achten aan de geboden Gods. Zolang Gods Woord en de daaruitvoortvloeiende geboden en verboden voor het leven van de mens niet als dè Norm voor overheidshandelen gehanteerd wordt, doen wij een beroep op de grondrechten van ons volk, verankerd in de Grondwet.

Bij de interpretatie van deze grondrechten mogen we nooit voorbijgaan aan de historische gebondenheid en geladenheid ervan. Immers, de historie geeft licht op de verklaring van deze grondrechten. Daarom mogen we ze nooit in het licht van het hedendaagse vademecum verklaren. Juist deze tendens menen we steeds meer te bespeuren.

HOOFDSTUK 3: GODS WOORD IN DE SAMENLEVING

3.0. Het voorontwerp verbiedt onderscheid te maken op grond van geslacht, op grond van homofilie of op grond van huwelijkse staat of gezinsverantwoordelijkheid.

In dit hoofdstuk zullen we summier de Bijbelse visie weergeven over de relatie man-vrouw, de huwelijkse staat en de gezinsverantwoordelijkheid.

Tevens verwoorden we de Bijbelse visie op homofilie.

3.1. Man en vrouw

Het scheppingsverhaal in het eerste Bijbelboek, Genesis, laat duidelijk uitkomen, dat man en vrouw beiden naar Gods Beeld geschapen zijn. Beiden zijn schepsels Gods. In hun relatie tot de Schepper is er gelijkheid (naar Gods Beeld geschapen), maar gelijkheid bestaat niet in hun onderlinge relatie.

In deze laatste verhouding bestaat echter wel gelijkwaardigheid; deze impliceert geen gelijkheid.

Gods Woord geeft hiervan bewijs: de vrouw werd door de HEERE God als een "hulpe" uit de man geschapen.

In liefde zouden zij samen de hun toegewezen taak moeten vervullen. Door de zondeval is ook de verhouding man-vrouw aangetast. Dit blijkt veelvuldig in de geschiedenis: de man onderdrukt de vrouw, de man heeft meerdere vrouwen enz. Echter,

hiertoe bezit de man geen Bijbels recht.

Hun taak is different. De vrouw zou een hulpe moeten zijn van de man, d.w.z. zij zou innerlijk volkomen bereid moeten zijn tot zijn hulp en dienst. Hierin zal de vrouw tot volle rijping komen. Concreet gezegd:

- de man dient de aarde te bewaren en te bebouwen,

- de vrouw zorgt voor de instandhouding van het menselijk geslacht. Fysiek zijn beiden daarvoor toegerust.

Dit impliceert wel dat het maatschappelijk handelen merendeels een zaak der man is; en dat de taak van de vrouw via het huisgezin de maatschappij dient.

Hoewel een deel der vrouwen - we hebben vnl. ongehuwde vrouwen op het oog - ook een actieve plaats midden in de maatschappij mag vervullen, echter, nooit mag hierdoor haar eigenlijke taak verwaarloosd worden indien zij zich in de huwelijkse staat heeft begeven.

Niet alleen fysiek, maar ook psychisch is er veel verschil tussen de mannelijke en de vrouwelijke sexe. Het is dan ook een minachting van het wezen der vrouw, als men haar psychisch gelijk acht aan de man. Het voorontwerp geeft er blijk van geen oog hiervoor te hebben. Ja, er wordt zelfs een verplichting opgelegd deze ondeugdelijke visie in de praktijk gestalte te geven.

Het is voor ons begrijpelijk dat juist veel van de vrouwelijke sexe tegen onze voorstelling, zoals hierboven geschetst, ageren. We achten dit een blijk te zijn van de zondige aard van de mens, die de mens aangeboren is, waardoor hij geen gehoor wil geven aan de geboden van God. Het zal dan ook menige vrouw zwaar vallen zich als "hulpe" van de man te beschouwen. Alleen liefde, hoewel door de zonde onvolmaakt, geeft een harmonie in het leven van man en vrouw.

3.2. De huwelijkse staat

In het verlengde van de Bijbelse visie op man en vrouw ligt de verwoording van onze visie op de huwelijkse staat. God heeft Zelf het huwelijk ingesteld voordat de zonde in onze wereld intrede deed.

Krachtens zijn natuur is het huwelijk van zijn instelling af monogamisch: en echtverbintenis tussen één man en één vrouw. Het is een verbintenis voor het leven, want wat God samengevoegd heeft, scheide de mens niet (zie Mattheüs 19 : 6-8).

Sexueel verkeer buiten het huwelijk wordt nadrukkelijk door de Schrift verboden. Zij druist in tegen het zevende gebod van de Tien Geboden, die God Zijn volk Israël op de berg Sinaï gaf. Het huwelijk behoort dan ook de enig wettelijk toegestane vorm van samenleven van man en vrouw te zijn. Zij behoort de enig maatschappelijk aanvaardbare vorm te zijn om tot uitbreiding van het menselijk geslacht te komen.

Kortom: huwelijk, sexueel verkeer en uitbreiding van het menselijk geslacht zijn een gouden trits, die onlosmakelijk bijeen-horen.

3.3. Het gezin

De consequenties van het huwelijk is het gezin. Het is dan ook niet bevreemdend dat hedentendage op beide diverse aanslagen gepleegd worden.

Het gezin is de eerste grondleggende levenskring, waarbij historisch gezien het leven van onze samenleving op aarde begint, voordat er sprake was van nog andere samenlevingsverbanden. Dat niet alleen, maar uit de gezinnen komt heel het brede volksleven naar zijn verschillende gemeenschapsaspecten op, zodat de geestelijke en zedelijke gezondheid van een volk in belangrijke mate van het geestelijk en zedelijk gezondheidspeil van de gezinnen afhankelijk is.

Kortom: het gezin is de hoeksteen van de samenleving. Binnen het gezin wordt geleerd wat gezag is (behoort te zijn), dat wettig gezag geëerbiedigd dient te worden. Het fundament wordt gelegd voor het leven binnen de ordeningen van de samenleving. Het verwondert ons dan ook niet, dat juist deze ordeningen hedentendage onderwerp van kritiek en veranderingsgezindheid zijn. Juist in het gezin leert men sociaal gedrag, leert men zijn grenzen kennen. Verwerping van de waarde van het gezin opent de weg naar de anarchie, naar de ondergang van een natie, waarin de inwoners in vrijheid mogen leven.

Als natie behoren we het gezin, nauw verwant met het huwelijk, als hoeksteen der samenleving te herstellen, zowel in de wetgeving als voor wat betreft de zedelijkheidsnormen.

Dit voorontwerp is wezensvreemd aan deze gegevens.

3.4. Gezinsverantwoordelijkheid

Het begrip gezin geven wij een andere inhoud dan de Memorie van Toelichting (blz. 55). Het gezin is niet "een leefeenheid van meer dan een persoon. Onder 'gezin' verstaan wij die samenlevingseenheid,

waarvan de basis het huwelijk is. Ontstaat een gezin buiten het huwelijk om, dan is daarmee ingegaan tegen de geboden Gods. Principieel gezien is de man het hoofd van het gezin en draagt in normale omstandigheden de verantwoordelijkheid voor dit gezin. Hoewel de vrouw ook een gezinsverantwoordelijkheid heeft, welke naar het gezin toegericht is, draagt de man deze verantwoordelijkheid meer voor zaken die buiten het gezin liggen.

Vandaar dat juridisch gezien de man in normale gevallen de gezinsverantwoordelijkheid betreft is derhalve gewettigd.

3.5. Homofilie

Onder homofilie verstaan we een gesteldheid, waarin men de natuurlijke geslachtsdrift ontbeert en zich overwegend of alleen tot sexegenoten aangetrokken voelt.

Daarnaast verstaan we onder homosexualiteit elke sexuele activiteit waarin deze met sexegenoten plaatsvindt.

Wij lezen de sexuele orde niet af uit een biologische stand van zaken, maar luisteren naar de Heilige Schrift als Norm van ons denken en handelen. In de Schrift wordt de sexualiteit niet losgemaakt uit de verbanden waarin zij beleefd mag worden.

God heeft het huwelijk ingesteld (z.ie 3.2.) als dè ordening, vanwaaruit sexueel verkeer op geoorloofde wijze kan plaatsvinden. Daartegenover verbiedt de Heilige Schrift de homosexualiteit. In Romeinen 1 vers 27 schrijft de apostel Paulus met Goddelijke autoriteit: "En insgelijks ook de mannen, nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw zijn verhit geworden in hun lust tegen elkander, mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende." In Genesis 19 lezen we dat Sodom en Gomorra mede hierdoor het oordeel van verderf over zich geroepen hebben.

Doordat het gedrag van een mens voortkomt uit zijn verdorven aard erkennen we ook niet het bestaan van homofilie als een geoorloofde zaak. Immers is alles in het menselijk bestaan, wat niet naar Gods Woord is, zonde. De consequentie van dit standpunt is tweeledig:

1. Homofilie mag in het licht van de Bijbel niet als geoorloofd gezien worden.

2. In deze zaak - voor wat de homosexualiteit betreft behoren we ons scherper op te stellen - moet naastenliefde betracht worden. Er zal gestreden moeten worden om deze zonde te onderdrukken, zowel door de homofiel als de naaste.

De plicht van de Overheid en kerk is dientengevolge:

1. het weren en bestrijden (bestraffen) van homosexuele daden;

2. de mogelijkheden tot bestrijding van homofilie niet alleen als wettige zaak aanmerken, maar zelfs doelmatig steunen;

3. de maatschappij dusdanig ordenen, dat er geen gunstige voedingsbodem voor homofilie ontstaat.

Bij de laatste plicht dient geaccentueerd te worden, dat de aard van de gezinsomstandigheden of het geheel ontbreken van een opgroeien in een gezin, de homofilie gunstig beïnvloedt.

Het is overbodig nog op te merken, dat wij de zienswijze welke hierbij tot dit voorontwerp geleid heeft, volledig afkeuren en verwerpen.

3.6. Conclusie

Het is duidelijk dat wij bovengenoemde principiële standpunten niet terugvinden bij de samenstellers van dit voorontwerp. Het tot stand komen van dit voorontwerp betreuren wij dan ook ten zeerste. Hoewel in dezen geen norm behoort te zijn voor overheidshandelen achten wij bovengenoemde zaken wel "relevante gegevens voor de uitoefening van enige functie in ons land.

Zie hiervoor de verwoording van de taak der overheid (2.2.).

HOOFDSTUK 4: ENKELE UITGANGSPUNTEN IN HET VOORONTWERP

4.0. Het voorontwerp Wet Gelijke Behandeling wordt de antidiscriminatiewet genoemd en dat niet ten onrechte. De samenstellers van dit voorontwerp stellen dat zij ijveren voor het uitbannen van enig onderscheid voor wat de huwelijkse staat, gezinsverantwoordelijkheid, man of vrouw of homofilie betreft in het praktisch handelen binnen de samenleving. Zij ijveren dus voor gelijke behandeling van dergelijke personen en zaken. Doet iemand dat dan niet dan discrimineert deze persoon op ongeoorloofde wijze.

4.1. Gelijkheid

Het wetsontwerp moet op bovenstaande non-discriminatiegronden "voor alle relevante gebieden van maatschappelijke leven" verbieden (M.v.T., blz. 50), dat er enig onderscheid gemaakt wordt. Er is dus sprake van gelijkheid als norm voor wetgeving.

We achten dit een ontoelaatbare zaak. Immers de normering ligt in de samenleving of in de samenstellers visionaire maatschappijstruktuur.

Daarom is een beroep op de gelijkheid van elk lid der samenleving ongegrond. Wie bepaalt wat gelijk is? Welke normen mag men daarbij hanteren?

Doordat de samenleving de vulling van het gelijkheidsbegrip - volgens het voorontwerp - dient te bepalen (men spreekt immers over de wenselijkheid, de maatschappelijke aanvaardbaarheid), is de hantering van het gelijkheidsbegrip tijdgebonden. De consequentie is: handelen met willekeur bij de wet geregeld.

Wij maken dan ook bezwaar dat deze concretisering van het gelijkheidsbegrip aan ieder onderdaan verplichtend wordt opgelegd. De overheid dwingt de enige Norm los te laten, en dat terwijl zij zelf de enige vaste Norm als grondslag van haar handelen dient te gebruiken.

4.2. Het maken van onderscheid

Discriminatie is het maken van ongerechtvaardigd onderscheid. Echter wie bepaalt wat ongerechtvaardigd is? Dat dient genormeerd te zijn. Wij weigeren te accepteren dat we discriminatie wensen! Wij willen alleen onderscheid zien waar de Bijbel ons dit als een gebod oplegt. Een dergelijk onderscheid is niet ongerechtvaardigd. Want wat zijn wij, mensen, bij de hoge God vergeleken? Hij mag doen en ons opleggen al wat Hij wil.

Trouwens, ook het voorontwerp maakt zelf onderscheid. Dit is niet consequent, maar wel begrijpelijk. Immers, zichtbaar lichamelijk onderscheid valt niet te loochenen, ook niet door de wetgever. (Zie hiervoor artikel 11.)

We beschouwen het een teken van willekeur dat alleen zichtbare verschillen tot de uitzonderingsposities gerekend worden. Het lijkt een gebrek aan denkvermogen om te doorzien dat fysieke verschillen zeker psychische verschillen tot gevolg hebben.

Uitermate verwerpelijk is het als juist deze normale gedachte ridiculiserend wordt afgedaan: "mannen zijn dapperder, vrouwen reageren langzamer". Over zulke zaken gaat het immers NIET.

4.3. Een verplichting

Het voorontwerp geeft geen blijk van logisch denkvermogen. Vrij willekeurig worden enkele zaken opgesomd welke als uitzonderingsgevallen aangemerkt mogen worden.

Hoewel gesproken wordt van een afwegen van dit voorontwerp ten opzichte van bepaalde grondrechten, wordt nergens in de Memorie van Toelichting deze afweging verwoord.

Hoewel in het "Ten geleide" de term 'gerechtvaardigd onderscheid' gebruikt wordt, vindt men deze nergens in het voorontwerp terug. Dan zou de rechter immers nog kunnen beslissen wat in de huidige maatschappij gerechtvaardigd geacht wordt door dit voorontwerp af te wegen tegen de grondrechten.

En juist een dergelijk wetsontwerp moet elke onderdaan verplichten dit gelijkheidsideaal in het praktisch handelen buiten het privéleven te hanteren!

4.4. De Emancipatiecommissie

Hoewel een vergelijking met de K.G.B. in de Sovjet-Unie in wezen onjuist is, ontvangt deze commissie in diermate bevoegdheden dat de grondwettelijke vrijheden van de onderdaan aangetast worden. En dan noemen we nog niet de impulsen die de secularisatie hierdoor zal krijgen.

De commissie wordt niet alleen bij klachten ingeschakeld, maar kan "op eigen initiatief" onderzoek instellen. Daarbij kan "een ieder, zowel de gediscrimineerde en de discrimineerder, hetzij geheel los van de gediscrimineerde" de commissie verzoeken een onderzoek in te stellen.

Wij kunnen ons niet voorstellen dat dit het beeld van de ideale maatschappij is, die de Regering voor ogen heeft.

Mensen, die willen leven overeenkomstig Gods Woord, zullen omwille van hun godsdienstige overtuiging vervolgd worden! Is de Tachtig-jarige oorlog dan vergeefs geweest? Is de Schoolstrijd tevergeefs gestreden?

HOOFDSTUK 5: DE GRONDRECHTEN VAN ONS VOLK

5.0. Graag zouden wij onze regering aanspreken onder gezag van Gods Woord. Wij beseffen dat dit door haar niet relevant geacht wordt. Daarom zullen we tevens het belang van de handhaving van de grondrechten, waar de Overheid dient achter te staan, naar voren brengen.

5.1. Vrijheid van godsdienst

Blijkens de M.v.T. (blz. 69) huldigt de regering de opvatting, dat de vrijheid van godsdienst inhoudt, dat de overheid zich dient "te onthouden van bemoeiing met de interne zaken van kerkgenootschappen en van bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard." Hier wordt de aard van de belijdenis volstrekt niet

begrepen. Immers alleen de theoretische benadering van de godsdienst is wettig, deze mag nog in het gezin en binnen de kerkmuren gestalte krijgen, maar deze mag niet in het volle leven verwerkelijkt worden! De praktische toepassing van de kerkelijke belijdenis zou buiten de grondwettelijke vrijheid van godsdienst vallen. Dit is een ernstige zaak. Temeer, daar Gods Woord ons zegt, dat onze godsdienst een zaak van leer èn leven moet zijn. De belijdenis zal dan ook in de praktijk van dit leven uitgewerkt moeten worden. De Overheid dient ervan overtuigd te zijn, dat elke vorm van beperking om gestalte te geven aan de christelijke eenheid van leer en leven een natie tot ondergang veroordeelt.

Niet alleen bepaalt onze Grondwet in artikel 181 dat een ieder zijn godsdienstige mening vrij belijdt, maar ook artikel 9 van het Europees Verdrag (4 nov. 1980).

Daarin staat ook, dat de praktische toepassing ervan niet verhinderd mag worden door de Overheid.

Ons beroep hierop is niet een gevolg, omdat wij nu volledig achter dit verdrag staan, maar wil niet meer dan een bewijs zijn dat de samenstellers van dit voorontwerp Europese verdragen willekeurig in hun M.v.T. naar voren halen met voorbijgaan van andere verdragen.

5.2. Vrijheid van onderwijs

Het christelijk onderwijs, gegrond op Schrift en Belijdenis is nooit los te maken van de kerkelijke belijdenis. Het christelijk onderwijs is het pedagogisch verlengde van het christelijk gezin, voor welk de kerk verantwoording draagt en tot toezicht verplicht is. Daarbij is de christelijke school veel met de kerkelijke gemeente(n) ter plaatse verweven.

Dit onderwijs is dan ook dermate met de kerkelijke gemeente(n) verbonden, dat zij in ieder geval binnen de "levensbeschouwelijke sfeer" valt (M.v.T., blz. 53) dat zij zeker een uitzonderingspositie behoort te ontvangen. Dit immers wordt het christelijk onderwijs (M.v.T., blz. 51) nadrukkelijk ontzegd. Uit de M.v.T. blijkt immers duidelijk dat rechtspersonen binnen het onderwijs geen enkele aanspraak krachtens dit voorontwerp mogen maken op uitzondering.

We doen dan ook een beroep om het christelijk onderwijs (zie 2.0.) onder de uitzonderingsposities (zie artikel 2) te laten vallen indien dit voorontwerp kracht van wet moet ontvangen.

Het christelijk onderwijs heeft hierop recht, omdat:

1. zij historisch gezien een rechtmatige plaats op Neêrlands bodem bezet;

2. zij Bijbels gezien het enig geoorloofde onderwijs is;

3. zij grondwettelijk gezien een verworven recht in de Nederlandse samenleving bezit.

De vrijheid van onderwijs is niet alleen een vrijheid van richting, maar ook een vrijheid van inrichting. Dit voorontwerp beknot beide vrijheden.

5.3. Vrijheid van vereniging

Onze Kontaktvereniging is een verlengde van de realiteit van de christelijke school. De praktijk van de kerkelijke belijdenis, welke in het christelijk onderwijs gerealiseerd wordt, vindt mede gestalte in het verenigingsleven.

Nauw verwant aan de grondwettelijke vrijheden van godsdienst en onderwijs is de vrijheid van vereniging. Voor wat de christelijke levenspraktijk betreft zijn deze drie een eenheid.

Onze Kontaktvereniging wordt in dit voorontwerp buiten de uitzonderingsposities gehouden. Toch vragen we aandacht voor het gegeven dat onze vereniging in de "levensbeschouwelijke sfeer"zich beweegt.

Binnen de vrijheid van vereniging behoort juist een dergelijke vereniging alle bestaansrecht te ontvangen.

Het voorgestelde bijstellen van Statuten is voor ons een onmogelijke zaak. We zouden in strijd met Gods Woord handelen. Kortom: Onze belijdenis dient in het verenigingsleven tot recht te komen. Geen Overheid heeft de bevoegdheid hierin in te grijpen.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

Criterium | 67 Pagina's

Commentaar van de KLS op het voorontwerp Wet Gelijke Behandeling

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

Criterium | 67 Pagina's