Graaf Jan van Nassau
Graaf Jan werd in 1536 geboren als tweede zoon van Graaf Willem de Rijke en Gravin Juliana van Stolberg op het kasteel De Dillenburg in het Duitse graafschap Nassau waar hij in 1606 ook is gestorven. Jan was drie jaar jonger dan Willem, Prins van Oranje; Jans jongere broers waren Lodewijk, Adolf en Hendrik. Zelden is een familie in de geschiedenis zó betrokken geweest bij een boven haar eigen belangen uitstijgende zaak als deze vijf broeders. Voor de vrijheidsstrijd der Nederlanden vonden drie broers de dood op het slagveld: Adolf bij Heiligerlee in 1568 op 28-jarige leeftijd, en Lodewijk en Hendrik in 1574 bij Mook, 38 respektievelijk 24 jaar oud zijnde. En ik behoef het u niet te vertellen, dat Prins Willem, de Vader des Vaderlands, in 1584 laaghartig te Delft werd vermoord, oud 51 jaar. Ook Graaf Jan liet bij Mook bijna het leven, maar door Gods voorzienig bestel, zo schrijft hij later, trof hem hetzelfde lot van zijn beide broers niet. Door enkele dagen verblijf te Keulen, teneinde de financiering van de veldtochten der Nassaus rond te krijgen, kon hij namelijk zelf de strijd niet aanvoeren.
Als voornaamste erfgenaam der familiegoederen heeft Graaf Jan grote sommen gelds gestoken in de Nederlandse zaak, waarbij hij steun ontving van de bekende Frederik de Vrome, de godvrezende gereformeerde keurvorst van de Paltz. Persoonlijke eigendommen verkocht hij; landgoederen werden door hem verpand; meerdere malen kwam in die jaren zijn bescheiden graafschap Nassau aan de rand van het bankroet, terwille van de vrijheidsstrijd der Nederlanden. Een strijd, waarbij Graaf Jan al vanaf het begin in 1567 was betrokken. Een strijd ook, die meer en meer het karakter kreeg van godsdienstoorlog, niet in het minst door de steil calvinistische politiek van Graaf Jan. Immers, Graaf Jan achtte - ik citeer - "het als zijn verschuldigde Christelijke plicht deze strijd te voeren”-.
Deze strijd - die een 80-jarige oorlog zou worden - is voor Graaf Jan dan ook een zaak van het geloof. Gaarne laat ik hem hierover aan het woord. Ik citeer: "Dewijl het van de aanvang der wereld af altijd en overal zo geweest is, en de Heere Christus en Zijn apostelen door niemand meer dan door hogepriesters, schriftgeleerden, en edelen des volks vervolgd zijn geworden, en echter God de Heere niettemin
Zijn kerken - hoe schrikkelijk en gruwelijk de duivel en de tirannie daartegen ook woedden en misbaar maakten - wonderlijk en krachtdadig heeft behouden, zo zal Hij ook zonder twijfel deze Zijn kerken en het verachte kleine hoopje in de Nederlanden bijstaan, en hen op Zijn tijd gestadig uitredden uit deze grote nood en gevaar, ongeacht dat zij van menigeen verlaten zijn en Gods menselijke werktuigen zeer gering en eenvoudig zijn". God de Heere kan alleen onze toevlucht zijn en blijven in deze strijd, zo voegt hij eraan toe. En wanneer later de Hertog van Parma met de Spanjaarden zijn triomfen viert in de Nederlanden, zodat velen vertwijfeld staan, roept Graaf Jan van Nassau innelijk overtuigd uit, dat "God Zelfde verwachtingen Zijner vijanden zal teleurstellen en uit de boze daad de goede gevolgen der vrijheid zal doen voortkomen". Het moge voor u duidelijk zijn, dat deze getuigenissen van Graaf Jan zélf tartend zijn voor de moderne seculariserende historici, die het godsdienstig aspect van onze vaderlandse vrijheidsstrijd (geveinsd) bedoelen te kleineren. Gereformeerde geschiedschrijving - als aan de Schrift genormeerde wetenschap - kan niet anders dan tot de erkenning komen, dat God door middel van een 80-jarige oorlog Zijn kerk hier te lande heeft willen uitleiden uit de duisternis van het Roomse on-en bijgeloof en haar tot bijzondere wasdom en bloei heeft willen brengen.
Stadhouder van Gelderland
Ook Graaf Jan van Nassau was daartoe middel in Gods hand, vooral in de enkele jaren, die hij in ons land toefde. In 1578 werd hij door de Staten benoemd tot stadhouder van Gelre. Gelderland was het belangrijkste gewest in het oosten, doch nog goeddeels rooms. Hij spaarde de Gelderse overheden noch burgers zijn godsdienstige overtuiging niet. Niet zodra was hij gezeteld te Arnhem, of hij liet op zondag en in de week godsdienstoefeningen houden met open kerkdeuren - dat wil zeggen, dat er een ieder binnen mocht komen - hoewel de roomse religie de heersende was. En toen de stroom luisteraars groter werd, hield men - tot ergernis van vele roomsen - herhaaldelijk prediking in de open lucht. Het is ook Graaf Jan geweest, die tot Reformatie van Gelre de bekend geworden predikant Johannes Fontanus naar Arnhem riep, welke als veldprediker diende in Duitsland. (Fontanus werd de huisvriend van Graaf Jan). Het streven van beide mannen is onmiskenbaar de roomse hiërarchie te vernietigen en de gereformeerde godsdienst
alom tot openbaring en heerschappij te brengen. Tot groot ongenoegen van de Gelderse Staten - die hij wantrouwde - beschermt de stadhouder ook openlijk de gereformeerden, door hen te veroorloven kerken in bezit te nemen en deze te ontdoen van de roomse afgodische tooi - als heiligenbeelden, hostie e.d. - zoals dat geschiedde te Arnhem, Tiel en Nijmegen, waar ook monniken werden verjaagd zonder dat Graaf Jan ingreep. Waar hij kon, bevorderde hij de aanstelling van gereformeerde predikanten, veelal uit Duitse vorstendommen afkomstig. (Overigens: omgekeerd zette hij de reformatie van Luthers tot gereformeerd door in Nassau en voerde daar de Middelburgse kerkorde van 1581 in.) Nog geen jaar na zijn aankomst in Gelderland komen de gereformeerde kerken - mede door zijn toedoen - voor het eerst in provinciale synode bijeen. Deze vergadering verzoekt Graaf Jan het stichten van gereformeerde scholen.en zelfs een universiteit te bevorderen, voor welke zaak hij zich ook daadwerkelijk heeft ingezet.
Deze ijverige gezindheid moest Graaf Jan van Nassau bekopen met een verdere verwijdering van de Gelderse edelen. Zijn salaris, behorend bij zijn stadhouderschap, werd niet uitbetaald; het stadhoudershof werd slecht onderhouden. Eigen gelden had hij besteed ten dienste van zijn nieuwe vaderland, ja zelfs grote schulden gemaakt, zodat hij in armelijke omstandigheden geraakte. Bij gebrek aan voldoende brandstof leed hij koude in een kleine donkere kamer; bij gebrek aan voedselvoorraad leed hij letterlijk honger. Ging hier zijn calvinistisch streven niet ver boven persoonlijke idealen uit?
Unie van Utrecht
Als laatste punt van betekenis moet ik nog stilstaan bij de stichting van de Unie van Utrecht, waarvan Graaf Jan van Nassau als de grondlegger moet worden beschouwd. Daarvoor even terug in de geschiedenis. In 1576 hadden alle 17 gewesten - dus zowel in het Noorden als in het Zuiden - zich verbonden in de strijd tegen Filips II van Spanje door de zgn. pacificatie van Gent. Overeenkomstig het ideaal van verdraagzaamheid van Prins Willen van Oranje was de basis van dit verbond: de religievrijheid. Zonder in details te treden hield dit in, dat zowel de roomse als gereformeerde godsdienst naast elkaar mochten bestaan. Inmiddels had Filips II duidelijk gemaakt, dat over de religie een dergelijke compromis met hem niet te sluiten was. Hij haatte de gereformeerden hartgrondig:
hij zag hen als de belangrijkste oorzaak van zijn voortdurend gezagsverlies. De roomse Zuidelijke Nederlanden hadden daarop de Unie van Atrecht gesloten, waarin zij zich niet alleen onderwierpen aan de Spaanse koning, maar waarin ook het behoud van de Katholieke godsdienst in hun gebied werd geproclameerd. Het Noorden raakte daardoor in een isolement. Graaf Jan verwierp met kracht de gedachte van Prins Willem om de hulp van het roomse Frankrijk in te winnen, teneinde gezamelijk op te trekken tegen het Spaanse geweld. Neen, Graaf Jan zag in, dat de Noordelijke Nederlanden - met het calvinistische Holland en Zeeland voorop - aaneengesmeed dienden te worden, om de zware strijd voort te zetten tegen het bondgenootschap van Spanje met de paus van Rome. En - zoals ik reeds heb gememoreerd - Graaf Jan zag de strijd als een godsdienststrijd, waarbij - in het licht van de bloedige Bartholomeüsnacht te Parijs - van de Fransen geen heil was te verwachten. Onvermoeibaar zet Graaf Jan zich dan ook in voor de bond van de noordelijke gewesten: de Unie van Utrecht - de grondwet van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden - die in 1579 tot stand komt.
Gewetensvrijheid
Duidelijk kwam hierbij verschil van opvatting aan het licht tussen Prins Willen en Graaf Jan. Zoals gezegd was Willem tolerant en stond godsdienstvrijheid voor; Jan daarentegen stelde zich op het voluit gereformeerde standpunt der gewetensvrijheid. Met andere woorden - conform art. 36 der Ned. Geloofsbel. - wenste hij de openbare uitoefening van de roomse godsdienst verboden te zien, zonder daarbij de individuele burger in zijn geweten te dwingen tot het aanhangen van de ware christelijke godsdienst. Evenwel werd in de Bepalingen van de Unie van Utrecht tegemoet gekomen aan de meer tolerante visie van Prins Willem; en wel zodanig, dat elk gewest mocht bepalen welke godsdienst openbaar beleden mocht worden (behalve Holland en Zeeland, die de roomse religie van meet af aan verboden); eraan toegevoegd werd, dat niemand om zijn geloof vervolgd mocht worden (art. 13). Terwijl Graaf Jan tot de eerste ondertekenaars van de Unie behoorde, aarzelde Prins Willem lange tijd. Hij voelde de onmiskenbare neiging van de voorstanders van deze Unie aan, om het punt van de godsdienst uiteindelijk te beslissen ten voordele van het calvinisme; daartoe liet het genoemde artikel 13 namelijk volop ruimte. Prins Willem heeft gelijk
gekregen. Reeds in 1583 werd er met algemeen goedvinden bij de wet bepaald, dat in de Zeven Provinciën alléén de gereformeerde godsdienst mocht worden beleden, zodat aan de praktische godsdienstvrijheid een einde kwam.
Zo werd de Unie van Utrecht een grondwet van gereformeerde signatuur, tot blijdschap van Graaf Jan. Voor de gereformeerden in ons land was de Unie dan ook het gebied, dat hun door God Zelf gegeven was, om de ware godsdienst in te planten en tot wasdom en vrucht te brengen onder Gods zegen. Aan de Unie van Utrecht kwam in 1795 een einde. Desondanks mogen wij er dankbaar voor zijn, dat er dankzij deze grondwet een tweetal eeuwen in onze vaderlandse geschiedenis is geweest, waarin de Reformatie zich verder kon uitbreiden en verdiepen en Gods kerk tot bloei mocht komen. En daarin mogen wij Graaf Jan van Nassau eren, als middel in Gods hand.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR:
A. en H. Algra "Dispereert niet".
P.J. Blok "Geschiedenis van het Nederlandse Volk".
R.H. Bremmer "Jan van Nassau een Duitse Calvinist in de Nederlanden (Prot. Ned.. 46, 11).
C. Huisman "De Unie van Utrecht" (Crit., 9/1).
H.Ch.G.J. van der Mandere "De Unie van Utrecht".
J. Reitsma: "Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982
Criterium | 67 Pagina's