Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ENGELEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ENGELEN

44 minuten leestijd Arcering uitzetten

Referaat voor de algemene voorjaarsvergadering van de KLS, 11 mei 1985 te Gouda

Inleiding

De engelen - moet u daar een referaat over houden? Dat is toch niet nodig? Wat kun je daar nu over zeggen? Daar is toch heel geen strijd over?

De engelen - mag je daar wel een referaat over houden? Dat zijn toch de heilige troongeesten die dag en nacht in Gods onmiddellijke nabijheid verkeren in de hemelse heerlijkheid?

Vragen die op mij afgekomen zijn, zodra het onderwerp dat ons deze middag zal bezighouden, bekend werd. Zij geven in ieder geval - hoe ook het antwoord zal uitvallen - te kennen, dat er in de keuze van dit onderwerp iets verrassends ligt.

Inderdaad, over de engelen wordt onder ons weinig gesproken. In de dogmatische handboek is het gebruikelijk dat over de engelen gehandeld wordt in een aanhangsel aan het hoofdstuk over de schepping. Wie ze raadpleegt, constateert dat daarin - behoudens enkele opmerkingen in de richting van Rome - ook geen noodzaak gevoeld wordt om de zuivere waarheid te verdedigen tegen afwijkende opvattingen, zoals dat op menig ander punt in de dogmatiek het geval is.

Met uitzondering van het geval van ds. Balthasar Bekker, de Amsterdamse dominee die in 1692 veroordeeld werd omdat hij als een typisch vroege rationalist het bestaan van duivelen en engelen weliswaar niet loochende, maar het wel ondenkbaar achtte dat zij zouden kunnen inwerken op de stoffelijke wereld, en die daarom de bijbelse gegevens dienaangaande als beeldspraak probeerde te verklaren, is het mij niet bekend, dat er in kerken van gereformeerde belijdenis ooit meningsverschillen zijn geweest met betrekking tot de engelen. De leer van de engelen heeft nooit geleid tot een kerkscheuring.

Het zou echter een heel slechte zaak zijn, wanneer wij in vergaderingen als deze ons alleen maar zouden bezighouden met onderwerpen waarover meningsverschillen bestaan. De vraag mag gesteld worden, of het goed is, dat wij zo weinig aan de engelen denken.

Plaats van satan

Het is heel opmerkelijk, dat er in deze jaren een grote belangstelling is voor de satan, zowel in christelijke als in niet-christelijke kringen. Boeken over satanisme, over demonen, over exorcisme, over wat men met één woord "het occulte" noemt, vinden gretig aftrek. Er is een grote interesse, nu, in deze jaren tachtig van de twintigste eeuw, die schijnbaar zo vermaterialiseerd, zo clean verwetenschappelijkt was, voor onderwerpen als "de invloeden van het satanisme in de popmuziek", "het occultisme in bepaalde methoden van natuurgeneeswijze". Ik spreek hier nu geen waardeoordeel uit over déze discussies, maar wil wel déze vraag in uw midden neerleggen. Waarom is er onder ons volk, en ook in onze eigen kring, zoveel meer aandacht voor de duivelen, dan voor de engelen? Hoe komt dat? Want in de Schrift nemen de engelen een veel belangrijk plaats in dan de duivelen.

Misschien dat wij aan het einde van deze vergadering op deze vraag een antwoord kunnen geven - ik bedoel niet gezamenlijk, maar een ieder voor zich.

Naar de Schrift vervullen de engelen een uiterst gewichtige taak in de wereldgeschiedenis, in de grote zich toespitsende volkerenstrijd. Naar de Schrift worden de engelen door God gebruikt om Zijn oordelen te voltrekken over mensen afzonderlijk, en ook over gehele volken.

Naar de Schrift zijn de engelen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen, tot leiding en onderwijzing, maar ook tot bijstand en vertroosting van het volk van God op aarde.

Zou het dan, met het oog op de zware tijden die aanstaande zijn, te midden van grote wereldweeën waarvan Gods Woord spreekt, niet alleszins betamelijk zijn, de plaats en het werk van de engelen met elkander te overdenken?

Calvijns visie

Wanneer Calvijn in zijn Institutie over de engelen gaat handelen, begint hij zijn uiteenzetting met een waarschuwing. Ik meen dat het ook vanmiddag goed is, diezelfde waarschuwing te laten horen alvorens op ons onderwerp zelf in te gaan. Hij schrijft:

Ongetwijfeld, daar de Geest ons altijd op nuttige wijze onderwijst, maar in dingen die van weinig gewicht zijn tot opbouwing öf geheel zwijgt, öf ze slechts even en terloops aanroert, is het ook onze plicht,

gaarne onwetend te zijn van wat het niet past te weten.

Dat de engelen, daar ze Gods dienaars zijn, aangesteld om Zijn bevelen uit te voeren, ook Zijn schepselen zijn, moet voorzeker buiten kijf zijn. Strijd gaande te maken over de tijd waarop of de orde waarin zij geschapen zijn, getuigt dat niet meer van stijfkoppigheid dan van ijver? Mozes verhaalt, dat de aarde en de hemel volbracht waren met al hun heir (Gen. 2 : I). Waartoe dient het, om angstig na te speuren op de hoeveelste dag, behalve de sterren en de planeten ook de andere meer verborgen hemelse heirscharen geschapen zijn?

Kortom, laat ons bedenken, dat hier, evenals in de gehele leer van de godsdienst, één regel van bescheidenheid en matigheid moet in acht genomen worden, namelijk deze, dat wij over duistere zaken niet anders moeten spreken of gevoelen, of ook begeren te weten, dan wat in Gods Woord ons meegedeeld is.

In de tweede plaats, dat wij bij het lezen der Schrift ons voortdurend bezighouden met het zoeken en overdenken van die dingen, die tot opbouwing dienen en niet toegeven aan nieuwsgierigheid of het najagen van onnutte dingen. En omdat de Heere ons heeft willen onderwijzen niet in onbeduidende kwesties, maar in de waarachtige vroomheid, in de vreze Zijns Naams, in waar vertrouwen, en in de plichten der heiligheid, zo laat ons in die kennis berusten.

En daarom, indien wij op de rechte wijze wijs willen zijn, moeten wij die onbeduidende dingen achterwege laten, die ook door onbeduidende mensen buiten Gods Woord om geleerd worden aangaande de natuur, orde en veelheid der engelen.

Ik weet, dat dit met meer gretigheid door velen aangegrepen wordt en hun groter genot bereidt dan de dingen die voor de hand liggen. Maar indien het ons niet ver-

driet discipelen van Christus te zijn, mag het ons ook niet verdrieten de leerregel te volgen die Hij Zelf ons heeft voorgeschreven. Zo zal het geschieden, dat wij, met Zijn onderricht tevreden, ons niet slechts onthouden van de onnutte bespiegelingen van welke Hij ons afroept, maar er zelfs een afschuw van hebben.

Niemand zal loochenen, dat die Dionysius, wie hij dan ook geweest zij, in zijn "Hemelse hiërarchie" veel nauwkeurige en scherpzinnige uiteenzettingen heeft gegeven. Maar wanneer men ze wat nader onderzoekt, zal men bevinden dat het grotendeels klinkklaar babbelarij is. Het is echter niet de taak van een godgeleerde om door babbelen de oren te strelen, maar om door het leren van ware, zekere en nuttige zaken de consciëntiën te versterken. Als men dat boek leest, zou men denken, dat men een man die uit de hemel gevallen is, hoort vertellen niet wat hij geleerd, maar wat hij met zijn ogen gezien heeft. En toch heeft Paulus, die boven cle derde hemel opgetrokken was geweest, niet slechts dergelijks meegedeeld, maar zelfs getuigd, dat het een mens niet geoorloofd is de verborgenheden die hij gezien had, uit te spreken.

Laat ons dus die beuzelachtige wijsheid vaarwel zeggen en uit de eenvoudige leer der Schrift nagaan, wat God gewild heeft, dat wij over Zijn engelen zouden weten.

Tot zover Calvijn(Institutie, I, XIV, 3-4). Op "die Dionysius, wie hij dan ook geweest zij" kom ik nog terug.

Voortdurend de raadgeving van Calvijn in gedachtenis houdende, willen wij nu nader op ons onderwerp ingaan, en daarbij een onderverdeling maken, voorzover dat mogelijk is, door eerst stil te staan bij aard en wezen van de engelen en ten tweede bij het werk van de engelen, om dan ten laatste uit een en ander enkele leringen te trekken voor de praktijk van ons leven.

Aard en wezen van de engelen

Het woord engel komt uit de Griekse taaien betekent gezondene, of bode. Wij mogen het hun ambtsnaam noemen. Zij zijn uitgezonden tot de dienst des Heeren.

Ook mensen zijn in de Schrift wel met deze ambtsnaam aangeduid. Johannes de Doper, de voorloper des Heeren, wordt meer dan eens Gods engel genoemd (Mal. 3:1. Matth. 11:10. Mark. 1 : 2. Luk. 7 : 27). Wij vinden deze benaming ook voor de leraars der kerk, zowel van het Oude als van het Nieuwe Verbond (Mal. 2 : 7; deengelen der zeven gemeenten Openb. 1 - 3).

Ja, de Zone Gods Zelf komt ons in het Oude Testament vele malen voor onder de benaming van de Engel des verbonds. de Engel des Heeren, als de Gezondene Zijns Vaders (Gen. 16; 22. Richt. 6; 13. Zach. 1 - 6 en vele andere plaatsen).

Andere namen waarmee de engelen in de Bijbel genoemd worden, zijn o.m.

kinderen Gods (Job 1 : 6; 2 : 1; 38 : 7); morgensterren (Job 38 : 7); geesten (Job 4 : 15. Ps. 104 : 4. Hebr. 1 : 7, 14); goden (Ps. 95 : 3; 97 : 7); krachtige helden (Ps. 103 : 20); hemelse heirscharen (Ps. 103 : 21; 148 : 2); heiligen (Job 15 : 15. Zach. 14 : 5. 1 Thess. 3 : 13. Jud. vs. 14); vorsten (Dan. 10 : 13, 21; 12 : I); heilige wachters (Dan. 4 : 13, 23). Deze namen weerspiegelen reeds hun grootheid.

In Hebreeën I : 14 worden zij genoemd gedienstige geesten. Het is jammer, dat deze en zo ontzaglijk veel meer uitdrukkingen uit de volle, rijke taal des Bijbels zo misbruikt zijn in ons spreken over profane zaken, dat wij alleen daardoor al niet meer in staat zijn om de taal der Schriften te verstaan. Als wij over een gedienstige geest spreken, denken wij aan een onderdanige dienstbode, want dienstboden pleegt ons volk gekscherend gedienstige geesten te noemen. Maar in de grondtekst staat het geweldige woord leitourgikos. Letterlijk staat er dus eigenlijk: iturgische geesten. Denk aan ons woord "liturgie" en aan de dienst van de priesters en de Levieten in de tempel. Wanneer de engelen gedienstige geesten genoemd worden, wordt daarmede gedoeld op de heilige dienst waarin zij staan. Aan het hof eens konings heeft ieder in de hofhouding zijn of haar eigen taak of dienst, van de hofmaarschalk tot de laagste lakei. Zo heeft iedere engel zijn eigen dienst aan het hof van de Koning aller koningen.

Van de engelen spreekt onze Nederlandse Geloofsbelijdenis in Artikel 12, als volgt:

Hij heeft ook de engelen goed geschapen, om Zijn zendboden te zijn en Zijn uitverkorenen te dienen; van welke sommigen van die uitnemendheid, in dewelke hen God geschapen had, in het eeuwig verderf vervallen zijn, en de anderen door de genade Gods in hun eerste staat volhard hebben en staande gebleven zijn. De duivelen en boze geesten zijn alzo verdorven, dat zij vijanden Gods en alles goeds zijn; naar al hun vermogen als moordenaars loerende op de Kerk en een ieder lidmaat van die, om alles te verderven en te verwoesten door hun bedriegerijen; en zijn daarom door hun eigen boosheid veroordeeld tot de eeuwige verdoemenis, dagelijks verwachtende hun schrikkelijke pijnigingen. Zo verwerpen en verfoeien wij dan hierin de dwaling der Sadduceeën, welke loochenen dat er geesten en engelen zijn; en ook de dwaling der manicheeën, die zeggen dat de duivelen hun oorsprong uit zichzelven hebben, zijnde uit hun eigen natuur kwaad, zonder dat zij verdorven zijn geworden.

De engelen zijn geschapen geesten (Ps. 104 : 4. Kol. 1 : 16. Hebr. 1 : 7). Er is een tijd geweest, waarin zij er nog niet waren. God heeft hen geschapen, in ieder geval vóór de zevende dag (Gen. 2 : 1 "en al hun heir"). De meeste godgeleerden leiden uit Job 38 : 6 en 7 af, dat zij op de eerste scheppingsdag geschapen zijn.

Zij zijn geesten, hebben geen vlees en bloed (Luk. 24 : 39). Een geest is onzichtbaar. Toch zijn engelen meermalen op aarde aan mensen

verschenen in een menselijke gedaante, waarbij zij ook het voedsel aten dat hun voorgezet werd (Gen. 18:8). Wij hebben dan niet aan een visioen of aan een schijnlichaam te denken. Hun werd bij zulk een bijzondere gelegenheid een stoffelijk lichaam geformeerd, hetwelk zij weder aflegden als zij ten hemel voeren en dat dan tot stof wederkeerde. Deze lichamen behoren dus niet tot de natuur der engelen. Ds. Kersten schrijft: Zij waren gelijk onze klederen, die kunnen aangedaan en afgelegd worden naar welgevallen" (Geref. Dogm. I 216). Zij zijn geesten, en hebben dus geen met het oog waarneembare gedaante.

Zij zijn persoonlijke wezens. Er zijn wel theologen geweest, b.v. in de ethische richting, die zich de engelen voorstelden als "goddelijke krachten", "openbaringen van Gods eigenschappen" als Zijn goedertierenheid of een ander Zijn rechtvaardigheid. Maar zulk spreken doet aan wat de Schrift ons leert geen recht. Elke engel is een individuele persoonlijkheid.

Zij denken, zij voelen, zij hebben een wil, begeren (1 Petr. 1 : 12), gehoorzamen gewillig (Ps. 103 : 20. Matth. 6 : 10), kennen emoties (Luk. 15 : 10). Uit alles blijkt, dat deze geesten redelijk-zedelijke schepselen zijn met eigen denken en willen.

Zij hebben een taal. Zij kunnen spreken en zingen (Luk. 2:13, 14. 1 Kor. 13 : 1. Openb. 5:11).

Zij hebben een geweldige kracht en macht. Denk aan de engel die in

één nacht alle eerstgeborenen in Egypte doodde, of aan hem die in één nacht 185.000 Assyriërs verdierf.

Zij weten ontzaglijk veel, meer dan de mensen. Zij hebben inzonderheid een rijke kennis van God en Zijn werken. Maar zij weten niet alles. Vermeerdering van hun kennis is mogelijk. Petrus spreekt van heilgeheimen in welke de Engelen begerig zijn in te zien (1 Petr. 1 : 2). Ook zegt Christus, dat zij onkundig zijn van de dag van Zijn wederkomst (Matth. 24 : 36), maar dat Hij zo nadrukkelijk daar zegt "ook niet de engelen der hemelen", houdt toch wel in, dat zij zeer veel weten. Trouwens, uit alles blijkt dat ook de satan een ontzaglijk grote kennis bezit.

Zij zijn niet alomtegenwoordig, maar aan één plaats gebonden, zodat zij zich als het nodig is, verplaatsen van hier naar daar, maar zij kunnen dat wel ongelooflijk snel, "als een bliksemstraal", zegt Calvijn (Inst. I, XIV, 8).

Bij de engelen kan niet gesproken worden van mannelijk en vrouwelijk. Zij trouwen niet. Er worden dan ook geen nieuwe engelen geboren. Als geestelijke wezens zijn zij niet "uit enen bloede", zoals wij mensen, voortgekomen, maar ineens allen tegelijk geschapen. Zij sterven ook niet (Mark. 12 : 25. Luk. 20 : 35, 36). Onder hen is ook geen sprake van veroudering of ziekte, zoals onder ons mensen, bij wie als gevolg van de zondeval alles aan de ellende onderworpen is geworden.

Hun getal, dat dus sinds de schepping niet meer af-of toeneemt, moet ontzaglijk groot zijn. Het is wel een eindig getal, maar zeker een schare die niemand der mensenkinderen tellen kan. Denk aan wat de Heere in de hof tot Zijn discipelen zeide: f meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten? (Matth. 26 : 53).

De psalmdichter spreekt van Gods wagens als tweemaal tienduizend, de duizenden verdubbeld (Ps. 68 : 18). Daniël zag in een gezicht dat hem gans zeer verschrikte, hoe de Heere Zich in de hemel op Zijn troon zette, en zegt dan: uizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem. (Dan. 7 : 10; zo ook Johannes in Openb. 5 : 11). En ik geloof dat wij dan nog met Job moeten spreken: ie, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en w at een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord! Wie zou dan de donder Zijner mogendheden verstaan? (Job 26 : 14).

Wat zijn wij toch blind in hemelse zaken, ook al heeft de Heere ze ons klaarlijk geopenbaard in Zijn Woord. Denk eens aan die

miljoenen in de hemelse troonzaal en dan aan die ene van al die miljoenen, die in één nacht 185.000 Assyriërs doodde. Wat is er dan in de hemel een heilig lachen om de hovaardij van de mensenkinderen!

Denk eens aan de wetgeving op de Sinaï. Wat moet dat ontzaglijk geweest zijn voor het volkje Israëls, toen een engel Gods nederdaalde op de berg met het geluid ener zeer sterke bazuin, die al maar gaande bleef en steeds sterker werd, en dat toen de Heere nederdaalde met vele duizenden engelen met Hem (Exodus 19. Hebr. 12 : 19-22), waardoor ook Mozes zelf gans bevreesd en bevende werd.

Waarom leven wij dan, in de praktijk van ons leven, alsof er geen engelen rondom ons zijn?

Van twee engelen is ons geopenbaard hoe zij heten. Dat wil uiteraard niet zeggen, dat de anderen geen namen hebben! Maar bij name kennen wij alleen Michaël en Gabriël.

Michaël ("wie is als God? ") is aan Daniël geopenbaard (10 : 13, 21; 12 : 1) als "een van de eerste vorsten", "die grote vorst die voor de kinderen uws volks staat". Hij is de vorst en aanvoerder van de hemelse heirscharen in de geweldige kampstrijd tegen de satan en zijn engelen. Zo vinden wij hem ook in Openbaring 12. Van Michaël lezen wij ook, dat hij met de duivel twistte en handelde van het lichaam van Mozes (Jud. vs. 9).

Gabriël wordt eveneens het eerst genoemd in Daniël. Hij is degene die in Dan. 8:16 Daniël het gezicht doet verstaan dat hij gezien heeft en in 9 : 21 bij vernieuwing tot hem komt, nu om hem te onderwijzen aangaande de profetie van de zeventig weken en de komst van de Messias. Hij maakt dus de openbaring Gods bekend. Deze zelfde Gabriël ("man Gods") is verschenen aan Zacharias in de tempel en aan Maria in Nazareth (Luk. 1 : 26), om de geboorte van de voorloper van de Christus en van de Christus Zelf te verkondigen. Men lette erop, dat deze engel daarbij tot Zacharias zeide: Ik ben Gabriël die voor God sta." Dat is zijn plaats, een zeer hoge plaats. Hij staat voor God.

Duidelijk zien wij de onderscheiden aard en de onderscheiden dienst van deze twee engelen. In Michaël zien wij het koninklijke engelenambt, in Gabriël het profetische.

Vele schrijvers rekenen Michaël en Gabriël tot de aartsengelen. Wij hebben daar toch enige moeite mee. De Schrift spreekt namelijk nergens over aartsengelen (of: archangelen) in het meervoud, als een bepaalde groep van engelen. Tweemaal komt dit woord voor, beide

malen in het enkelvoud met het bepalend lidwoord "de"ervoor. In Judas vers 9 wordt gesproken over "Michaël, de archangel". En in 1 Thess. 4:16 kunnen wij lezen, dat de Heere op de jongste dag van de hemel zal nederdalen "met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin". Ligt het dan niet voor de hand, dat hier ook Michaël bedoeld is? Michaël, de grote vorst, de archangel, de overste van de staande gebleven engelen, zoals de satan de overste is van de gevallen engelen.

De Schrift spreekt voorts van bepaalde groepen van engelen. Veelvuldig worden de cherubs genoemd. Zij komen ons voor als bewakers van Gods heiligheid. Na de zondeval stelde de Heere cherubs met een vlammig lemmer eens zwaards bij de toegang tot het paradijs (Gen. 3 : 24). Cherubs moesten ook worden afgebeeld in de tabernakel en later in de tempel, op het voorhangsel en op de wanden van het heilige der heiligen. (Zie met name 1 Kon. 6 : 29 e.v. 2Kron. 3 : 14). Wij vinden hen inzonderheid beschreven boven de ark, waar zij het verzoendeksel bedekten met hun vleugels (Ex. 25 : 18 e.v. 1 Kon. 6 : 23 e.v. 2 Kron. 3 : 10 e.v.). De ark was Gods troon, waarop de Heere op een bijzondere wijze woonde, in een wolk (Lev. 16:2. 1 Kon. 8 : 10, 11). Wij kunnen ons van die heerlijkheid des Heeren geen voorstelling maken. Maar zo kan er op menige plaats in de Schrift gezegd worden, dat de Heere "tussen de cherubs woont" (1 Sam. 4:4.2 Sam. 6:2.2 Kon. 19:15. 1 Kron. 13:6. Jes. 37 : 16), "tussen de cherubs zit" (Ps. 80 : 2; 99 : 1).

Cherubs dienen Hem ook als wagenen (2 Sam. 22 : 11. Ps. 18 : 11). Hoe ontzaglijk is dan ook het gezicht dat Ezechiël zag, toen de cherubs die de troon des Heeren droegen, zich omhoog begonnen te verheffen, als een zeker teken dat de Heere de tempel en de stad ging verlaten (Ezechiël 10; vergelijk ook hoofdstuk 1; 9 : 3 en 11 : 22 e.v.). Het is in woorden niet uit te drukken, maar mochten wij verwaardigd worden met rechte indrukken van Gods ontzaglijke majesteit, kracht en heiligheid, die spreken uit de aanwezigheid van cherubs rondom Zijn troon!

Zij waakten over Gods heilige wet, in de ark, totdat Christus als de Middelaar des Nieuwen Testaments Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft (Hebr. 9 : 5, 14) en de wet van haar vloek heeft ontwapend, zodat het voorhangsel met de cherubs scheurde en de toegang tot het hemels paradijs werd ontsloten. Nu zijn de cherubs niet meer in het aardse heiligdom. Johannes mocht hen zien rondom de troon in de hemel, en, o eeuwig wonder, tezamen met de 24 ouderlingen, representerende de verloste Kerk.

Van de serafs lezen wij alleen in de beschrijving van de roeping van Jesaja (Jes. 6). Ook zij omringen de troon Gods. Worden de cherubs ons beschreven met twee vleugels, in de tempel bij Ezechiël is het weer anders, de serafs hebben er zes: twee om het aangezicht te bedekken, twee om de voeten te bedekken en twee om te vliegen. Het is zinnebeeldig, om Jesaja iets te doen beseffen van het wezen van de serafs, want ook zij zijn geesten. Maar dat maakt ons weer te meer duidelijk, dat wij niet moeten proberen ons een stoffelijke voorstelling van de engelen te maken.

Ook de serafs waken voor de heiligheid Gods. Hun naam hangt samen met een werkwoord dat "verbranden" betekent. Zo lezen wij dan ook, dat een van de serafs een kool van het altaar nam om Jesaja de zonde van de lippen te branden. Zo bedienen de serafs het altaar der verzoening om de zonden van Gods volk uit te branden.

In de apostolische brieven komen we verschillende malen opsommingen van benamingen tegen, wanneer over engelen wordt gesproken. Zo lezen wij van overheden, machten, krachten, heerschappijen, tronen. (Zie met name Ef. 1 : 21. Kol. 1 : 16. Zie ook Rom. 8 : 38'. 1 Kor. 15 : 24. Ef. 3 : 10; 6 : 12. Kol. 2 : 10. 15. 1 Petr. 3 : 22.)

In de vroege middeleeuwen dook een boekje op. getiteld "De hemelse hiërarchie", waarin de schrijver een gedetailleerde ordening der engelen gaf. Er zouden negen soorten van engelen bestaan. En deze negen "koren" zouden weer nader gegroepeerd kunnen worden in drie klassen van drie. Het hoogste waren de serafs, cherubs en tronen. Dan volgden de heerschappijen, krachten en machten, en tenslotte de overheden, aartsengelen en engelen. Dit boekje heeft een geweldige invloed gehad in de Middeleeuwen en de grondslag gelegd voor de engelenleer en - verering in de Rooms-Katholieke Kerk. Die invloed kon vooral zo groot zijn, omdat de schrijver zich Dionysius de Areopagiet noemde. Maar historisch wetenschappelijk onderzoek, onder andere door Erasmus, heeft onmiskenbaar uitgewezen dat het boekje op zijn vroegst eind vijfde eeuw geschreven kan zijn, en dus zeker niet van de Dionysius van Hand. 17 : 34 afkomstig kan zijn.

Van dit soort speculaties hebben de theologen der Reformatie zich verre gehouden. Het past en betaamt ons, niet verder te gaan dan een: wij weten niet wat Paulus bedoeld heeft wanneer hij onderscheidenlijk sprak van overheden, machten, krachten, heerschappijen en tronen. Wel heeft het er alle schijn van, dat hij daar inderdaad spreekt van verschillende groepen van engelen.

Maar welke en hoevele groepen er zijn en hoe hun onderlinge rangorde is, is ons niet geopenbaard. E^aar toch over speculeren, zoals de pseudo-Dionysius deed, zou een intreden zijn in de dienst der engelen en in wat wij niet gezien hebben, wat de apostel uitdrukkelijk veroordeelt als een opgeblazenheid door vleselijk verstand (Kol. 2 : 18).

Wel mogen wij op grond van de Schriftgegevens zeggen, dat de engelen geen ongeordende hoop zijn. Er is onder hen orde, en verscheidenheid in rang, een verhouding van hoger en lager. Zelfs in deze wereld die geen zonde kent, zijn overheden. De benamingen die de apostel gebruikt, openbaren ons, dat de engelen een machtig, majestueus, wel toegerust leger vormen, waaraan de Heere vaste ordening heeft gegeven. En wat zal het zijn, wanneer ons de inhoud van al die namen eens geopenbaard zal worden!

De engelen zijn goed geschapen, maar hun goedheid was niet onverliesbaar. Zij konden vallen. En wij weten dat velen niet in waarheid staande zijn gebleven. Satan, de vader der leugenen, heeft vele engelen met hem doen vallen, zodat zij duivelen geworden zijn. Dat moet geschied zijn in ieder geval vóór de val van de mens, en gelijk de meeste theologen aannemen, na de zesde scheppingsdag (op grond van Gen. 1 : 31).

Wat is de zonde van satan en zijn engelen geweest? In Judas vers 6 staat, dat zij hun beginsel niet hebben bewaard. Alweer, het is hier zo nodig om precies te weten wat er staat. Er staat in het Grieks het woord "archè". Dat is een hiërarchisch woord, van grote betekenis in Gods scheppingshiërarchie. Christus wordt genoemd de Archè (het Begin) van de schepping Gods (Openb. 3 : 14). De aardse overheden heten in het Grieks archai. Ook onder de benamingen van engelen die wij bij Paulus zagen, hoorden wij van deze overheden. En Michaël wordt genoemd de arch'dngel. Wanneer Judas dus schrijft, dat de gevallen engelen hun beginsel, hun archè niet bewaard hebben, wil dat zeggen dat zij niet tevreden zijn geweest met de plaats, die God hun in Zijn scheppingshiërarchie gegeven had. Zo zijn zij in opstand gekomen tegen hun Schepper.

Dat komt overeen met wat Paulus schrijft, als hij vermaant om geen nieuweling tot ouderling te kiezen, "opdat hij niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle"(l Tim. 3 : 6). De zonde van de satan was opgeblazenheid.

Zo is hij met de zijnen van goed kwaad geworden en nu kunnen zij niet anders meer dan kwaad zijn. Maar over de gevallen engelen willen wij hier vanmiddag nu verder niet spreken.

De anderen zijn staande gebleven. Hoe zijn zij staande gebleven? Let goed op wat onze geloofsbelijdenis zegt: van welke sommigen van die uitnemendheid in dewelke hen God geschapen had, in het eeuwig verderf vervallen zijn, en de anderen door de genade Gods in hun eerste staat volhard hebben en staande gebleven zijn." Het is dus niet in eigen kracht, dat de goede engelen niet gevallen zijn, maar alleen door Gods genade. Doch die genade heeft Hij niet aan allen bewezen. Dus moet er ook een uitverkiezing van engelen zijn. Dat is wel ontkend. En inderdaad, de uitverkiezing der engelen verschilt in vele opzichten van die der mensen. Wij mensen hebben allen gezondigd en door de diepte van de val heen verheerlijkt God Zich in het oprapen van sommigen die Hij daartoe verkoren heeft, maar die evenzeer gezondigd hebben als al de anderen. De uitverkiezing der engelen geschiedde om hen te doen blijven in hun oorspronkelijke heerlijkheid. Maar daarmee blijft hun staandeblijven in de waarheid toch vrucht van verkiezing. Daarom kan de apostel de goede engelen ook wel "de uitverkoren engelen" noemen (1 T im. 5 : 21). Ook de engelen kunnen zingen: oor U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen. Gods volk wordt zalig uit vrije genade. De goede engelen zijn zalig gebleven uit vrije genade. (Zie ook Job 4 : 18 en 15 : 15, met de kanttekening.)

De gevallen engelen weten, dat er voor hen in eeuw igheid geen hoop meer kan zijn om in genade te worden aangenomen. Waarom wil de Heere wel gevallen Adamskinderen bekeren en weder met Zich verzoenen, maar niet gevallen engelen? Daarop zijn door de theologen diverse antwoorden gegeven. Ik noem er enkele:

- De duivelen vormen geen organisch geheel (uit enen bloede), zodat Christus dan voor elk afzonderlijk zou hebben moeten voldoen.

- Van het mensdom is niemand staande gebleven, zodat het mensdom dan tevergeefs zou zijn geschapen, maar van de engelen zijn er nog velen staande gebleven.

- God heeft minder medelijden gehad met de gevallen engelen dan met de gevallen mensen.

- De zonde van de gevallen engelen staat gelijk met de lastering tegen de Heilige Geest, zodat daarvan geen vergeving mogelijk is.

- De zonde van de mens is minder erg, want hij werd verleid, maar de satan werd door niemand verleid, maar zondigde geheel uit zichzelf.

Tegen elk van deze verklaringen kunnen stuk voor stuk bezwaren worden ingebracht. Wij moeten hier naar mijn mening niet

De mens is hoger geschapen dan de engelen. De mens is het pronkjuweel van de schepping, Gods hoogste schepsel.

curieuselijk willen onderzoeken. Hier past alleen een aanbidden van Gods vrijmacht. "Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? " (Rom. 8 : 20).

Wij willen het eerste deel van dit referaat (over aard en wezen van de engelen) afsluiten met een vergelijking tussen de engelen en de mensen. Wie staan er nu hoger in Gods scheppingshiërarchie?

De mens is hoger geschapen dan de engelen. De mens is het pronkjuweel van de schepping, Gods hoogste schepsel.

Als gevolg van de zonde is de mens vernederd, is hij onder de engelen gesteld, "een weinig minder gemaakt dan de engelen". Mag ik het zo zeggen: De kinderen zijn gevallen; de knechten zijn staande gebleven. De knechten zijn daardoor bij de Vader thuisgebleven, in Zijn nabijheid, terwijl de kinderen omzwerven, ver van het vaderhuis.

Maar dat is voor Gods uitverkorenen maar voor een tijd. Door Christus' verlossingswerk zal Gods volk eens weer hoger zijn dan de engelen. Wij lezen van de engelen, dat zij dichtbij de troon staan, dat zij zelfs de troon dragen. Maar wij lezen van de engelen nimmer wat wij van Gods uitverkorenen wel lezen, dat zij eens als koningen zullen heersen op de troon.

De engelen kunnen God niet hun Vader noemen. Wel in algemene zin krachtens schepping, zoals de Heere in Jakobus 1 : 17 de Vader der Lichten genoemd wordt. Maar Romeinen 8:16 "Dezelve Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn, en indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen", dat zullen de engelen nooit kunnen zeggen. Zij blijven knechten, geen erfgenamen.

De engelen hebben hun oorspronkelijke heerlijkheid nooit verloren. Maar zij zullen ook nooit in de rijkdom ingeleid worden die het deel zal zijn van het volk Gods. Zij weten wel, gelijk wij zagen, van vrije genade. Maar zij zullen nooit ten volle kunnen verstaan, wat het zeggen wil, verlost te zijn van de zonde; nooit ten volle kunnen bevatten de dierbaarheid van Christus' borgtochtelijk lijden voor Zijn gunstgenoten.

De knechten blijven knechten. Maar als de heerlijkheid van de knechten al zo onbeschrijfelijk groot is, gelijk wij er iets van hebben trachten te zeggen, hoe groot is dan de heerlijkheid, die Gods volk nog geopenbaard staat te worden!

Het werk van de engelen

Wij willen thans letten op de werken der engelen, waarbij overigens in veel verwezen kan worden naar wat reeds in het eerste deel is opgemerkt. Wij onderscheiden tien werken der engelen, vijf waarin zij God en Christus dienen, en vijf waarin zij Gods volk dienen.

1. God verheerlijken in de hemel

Onafgebroken brengen de engelen in de hemelse troonzaal God en het Lam lof en prijs, eer en aanbidding toe.

2. God dienen in de openbaring aan Zijn volk

Zie daarvoor de geschiedenis van de patriarchen en van oud-Israël. Denk inzonderheid aan de bijzondere plaats die engelen hebben ingenomen bij de wetgeving op de Sinaï (Hand. 7 : 53. Gal. 3 : 19. Hebr. 2 : 2).

3. God dienen in de uitvoering van Zijn gerichten

Cherubs bewaakten de toegang tot Edens hof na de val (Gen. 3 : 24). Engelen waren betrokken bij het oordeel over Sodom en Gomorra (Gen. 19). Wij noemen vol eerbied voorts de engel des verderfs, die alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg (Ex. 12 : 23), de engel die om Davids zonde zeventigduizend Israëlieten sloeg met pestilentie (2Sam. 24 : 15, 16), de engel die 185.000 Assyriërs in één nacht doodde (2 Kon. 19 : 35), de engel die het vonnis des doods aan koning Herodes voltrok (Hand. 12 : 23), de engelen die in de voleinding der eeuwen alle onbekeerden zullen werpen in de vurige oven (Matth. 13 : 41, 42, 49, 50).

4. Christus dienen

Opmerkelijk is, hoe de engelen inzonderheid Christus gediend hebben in Zijn menselijke natuur op aarde. Zij hebben Zijn komst aangekondigd en waren tijdens Zijn geboorte in Zijn onmiddellijke omgeving (Luk. 1 en 2), dienden Hem na de verzoeking in de woestijn (Matth. 4 : 11), versterkten Hem in Gethsémané (Luk. 22 : 43), waren bij Hem in Zijn opstanding (Matth. 28) en hemelvaart (Hand. 1), en zij zullen bij Hem zijn in Zijn wederkomst om te oordelen de levenden en de doden (Matth. 16 : 27; 25 : 31. 2Thess. I : 7. Jud. vs. 14).

5. Strijd voeren tegen de hel

Toen we over Michaël spraken, wezen we reeds op de gedeelten in Daniël, waar ons iets geopenbaard wordt van de steeds voortdurende felle strijd in de hemelse gewesten. Van die heilige oorlog tussen Michaël en zijn engelen en de draak en die hem volgen, wordt ook gesproken in Openbaring 12. Van die geweldige strijd die alle oorlogen op aarde verre te boven gaat, is ons op deze en nog andere plaatsen maar een tipje van de sluier opgelicht. Geen aardse sterveling is in staat deze gebeurtenissen werkelijk te vatten. Maar dat is ook niet nodig.

Ons is voldoende geopenbaard om te weten, dat de strijdende kerk op aarde, ook te midden van de bangste wereldweeën, nooit alleen is. De engelen strijden mee. Elisa bad. of de ogen van zijn jongen geopend mochten worden, en toen mocht deze zien, dat zij omringd waren door heilige engelen; de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa. Rondom en boven Gods volk op aarde zijn

overal de gedienstige geesten, die strijden tegen de geestelijke boosheden in de lucht, en voor dat volk de overwinning behalen. En daarmee zijn we dan gekomen tot de vijf werken der engelen die we kunnen onderscheiden ten dienste van het volk Gods op aarde.

6. Gods volk bijstaan en beschermen

Het is ook heden een waarheid en het zal dat zijn tot de jongste dag, dat de engelen gedienstige geesten zijn, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen (Hebr. 1 : 14). In wat Jakob eens in een droom zag (Gen. 28 : 12), is afgebeeld wat alle uitverkorenen in alle eeuwen te beurt valt: ngelen klimmen zonder ophouden op en neder langs de ladder die hemel en aarde verbindt, waarbij de Heere bovenaan staat. In de Griekse grondtekst staat voor "uitgezonden worden" in Hebr. 1:14 een werkwoordsvorm, die ons duidelijk maakt dat dat maar niet eens een enkele maal gebeurt, af en toe, neen, onafgebroken.

Gedienstige geesten, uitgezonden tot dienst van degenen die de zaligheid beërven zullen, en dat met betrekking tot hun tijdelijk, hun geestelijk en hun eeuwig leven.

Engelen leiden Lot en zijn gezin uit Sodom(Gen. 19). Daniël en zijn vrienden ondervonden de bescherming van engelen in de vurige oven en in de leeuwekuil (Dan. 3 en 6). Een engel verloste Petrus uit de gevangenis (Hand. 12). Een engel bemoedigde Paulus tijdens de schipbreuk (Hand. 27). En geloof de mensen niet, die u vertellen dat dergelijke dingen tegenwoordig niet meer kunnen gebeuren.

U kent toch wel het verhaal van Smijtegelt, hoe op een nacht twee mannen hem langs een gracht stonden op te wachten om hem te vermoorden, en toen zij hem wilden grijpen, toen kónden zij niet, want om hem heen zagen zij engelen met vlammende zwaarden.

Van De Cock in Ulrum wordt een dergelijk verhaal verteld. Een jongeman, vervuld van haat, lag in het donker op hem te wachten met een mes, maar merkte op het laatste ogenblik tot zijn schrik, dat er iemand naast De Cock liep.

Maar zo las ik ook van een kind des Heeren uit Huizen, Wijgert de oude botboer genaamd, - het verhaal moet omstreeks 1875 gebeurd zijn, dat hij op een avond laat van Weesp naar Huizen lopend met een grote som geld op zak, merkte dat hij achtervolgd werd. Maar hij werd erbij bepaald: o God mijn schild en hulp wil wezen, wat zal een nietig mens mij doen? (Ps. 118:3 ber.). Hij liep gewoon door, en later vernam hij, dat de man achter hem inderdaad van plan was geweest om hem te overvallen, maar daarvan tot zijn grote

teleurstelling moest afzien, omdat er ineens twee mannen naast de oude botboer liepen, mannen die Wijgert zelf beslist niet had opgemerkt.

John Paton was zendeling op de Nieuwe Hebriden. Een grote groep vijandige bewoners omsingelden zijn woning. Paton en zijn vrouw riepen in hun benauwdheid de Heere aan. Na enige tijd zagen zij tot hun grote blijdschap de vijanden vertrekken. Een jaar later werd het stamhoofd bekeerd. Paton vroeg hem, waarom zij die nacht niet hadden doorgezet. Toen vertelde het stamhoofd dat dat geen wonder was, want wie zou niet bang worden van die honderden mannen in schitterende kleding met zwaarden in hun hand? En Paton besefte dat hij en zijn vrouw die nacht door engelen beschermd waren geweest.

Dergelijke verhalen hebben we te dikwijls gehoord of gelezen, dan dat wij aan zouden mogen nemen, dat ze allemaal verzonnen zouden zijn. In al deze genoemde gevallen zagen degenen die beschermd werden, zélf hun beschermers niet, maar de Heere opende de ogen van hun belagers, en een enkele blik was voldoende. En ook als we denken aan andere verhalen, van kennelijke uitreddingen en duidelijke en opmerkelijke leidingen des Heeren ten goede over Zijn gunstgenoten, hebben wij eraan te denken, hoe Hij ook daarin Zijn engelen gebruikt.

Ja, het is ook thans onverkort de waarheid: ant Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. De engel des Heeren legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit (Ps. 91:11; 34 : 8).

Rome leert, dat elk mens zijn eigen, bijzondere beschermengel heeft. Maar dat gevoelen heeft geen grond in de Schrift. Rome beroept zich op Matth. 18 : 10, waar Christus zegt: iet toe, dat gij niet één van deze kleinen veracht, want Ik zeg ulieden, dat hun engelen in de hemel altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is. Maar die tekst zegt hoogstens, dat de Heere de bescherming en bewaring van Gods volk aan een bepaalde groep van engelen speciaal heeft opgedragen, en wel diegenen die vlak voor Gods aangezicht staan in de hemel.

De gereformeerde theologen hebben erop gewezen, dat God machtig is om één engel te gebruiken ter bescherming van velen (Ps. 34 : 8), maar ook wel velen gebruikt ter bescherming van één (Gen. 32 : 1, 2; het heirleger Gods bij Jakob te Mahanaïm). Calvijn zegt: Zij die de zorg welke God voor een ieder onzer koestert, tot één engel beperken, doen zichzelf en alle leden der kerk groot

onrecht; alsof voor niets beloofd waren die te hulp komende scharen, door welke wij van alle zijden omringd en versterkt zijn, om zo met des te meer moed te strijden" (Institutie, I, XIV, 7).

Hoe rijk de hulp van de engelen ook is, het is Gods Geest Die wederbaart; dat kunnen de engelen niet. Gods Geest overtuigt van zonde en van gerechtigheid en van oordeel; dat kunnen de engelen niet. Gods Geest brengt tot de kennis van de persoon des Middelaars; dat kunnen de engelen niet. Gods Geest maakt woning in de harten; dat kunnen de engelen niet.

Wie dat beseft, zal nooit tot aanbidding van een engel kunnen komen, ook al zou men nog zoveel zegen en bescherming van een engel hebben ondervonden. Johannes op Patmos was zo overweldigd door de majesteit van de engelen, en dat ten goede van hem en al Gods volk op aarde, dat hij tweemaal nedergevallen is om een engel te aanbidden, maar in beide gevallen kreeg hij ten antwoord: ie, dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht (Openb. 19 : 10; 22 : 9).

Puntsgewijs de vier andere werken der engelen ten behoeve van de strijdende kerk op aarde:

7. Zij zijn in de gemeente tegenwoordig

Laat ik het maar simpel zeggen: ij wonen onze kerkdiensten bij (1 Kor. 11 : 10. Ef. 3 : 10). Ik heb weieens gehoord van een leraar, die als er weinig mensen in de kerk waren, zei: at geeft niet; op elke lege stoel zit een engel. Dat moge dan te sterk uitgedrukt zijn. maar het is wel zeker: aar de leer der Schriften gehoord wordt, daar zijn de engelen aanwezig. Ik kom er straks nog op terug.

8. Zij verblijden zich over de bekering van zondaren en de voortgang van het Koninkrijk Gods

Christus heeft het Zelf in twee gelijkenissen ons geopenbaard, welk een blijdschap er in de hemel onder de engelen is over één zondaar die zich bekeert (Luk. 15 : 7, 10. Ef. 3 : 10).

9. Zij dragen Gods kinderen hemelwaarts

Elk van Gods kinderen wordt bij het sterven door de engelen, gelijk Lazarus de bedelaar, opgenomen en naar de hemel gedragen (Luk. 16 : 22). Er zijn er geweest, die op hun sterfbed de engelen reeds hebben horen naderen, en ervan getuigd hebben aan de omstanders, hoe het lied der engelen hun reeds in de oren klonk. Vandaag wordt de paus met pracht en praal ontvangen in ons land. Ik zeg u, dat dat

niets is vergeleken met de luisterrijke ontvangst, die elk van Gods kinderen wacht van de engelen bij hun aankomst in heerlijkheid.

10. Zij vergaderen Gods uitverkorenen tot de bruiloft des Lams Op de jongste dag zal Christus Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve (Matth. 24 : 31).

Wij hebben u tien werken der engelen genoemd, waarvan vijf ten dienste van Gods Kerk op aarde, maar nu heeft de Kerk ook nog een speciaal werk te doen ten dienste van de engelen. Ook dat onderwijst ons Gods Woord. Efeze 3 : 10 leert ons, dat het tot de taak van de gemeente behoort, om aan de overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods bekend te maken.

De engelen stellen belang in het verlossingswerk van Christus. Zelf hebben zij daar geen deel in, want zij zijn niet gevallen. Maar zij zijn wel begerig om in die dingen in te zien (1 Petr. 1 : 12), om God Drieënig nog te meer te mogen verheerlijken. De Heere wil, dat de Kerk op aarde hen daarin onderwijs geeft. Dat is een van de redenen, waarom er zondags engelen in de kerk zijn.

Zij willen horen in de prediking van de veelvuldige wijsheid Gods. Zij begeren te zien de wondere wegen des Heeren. Zij willen uit de mond van Gods knechten beluisteren hoe God Zijn volk leidt, hoe Hij zondaren tot Zich trekt.

De engelen zien, wanneer zij uitgezonden worden als gedienstige geesten om te helpen, de kennelijke gebedsverhoringen van Gods kinderen. Zij horen toe, wanneer Gods volk in de binnenkamer worstelt aan de troon. En in een heilige blijdschap leren zij zo al meer van de veelvuldige wijsheid Gods.

Leringen voor de praktijk van ons leven

Wij zeiden ten laatste nog enkele leringen te willen trekken voor de praktijk van ons leven. Puntsgewijs.

1. Hoe past en betaamt het ons, om met heilige eerbied te spreken over de engelen om al het werk dat zij doen. Die eerbied brengt ook met zich, dat het naar mijn overtuiging niet gepast is, om engelen uit te beelden. Het kan ook niet, want zij zijn geesten. De beschrijvingen die bijvoorbeeld in de Schrift van de cherubs te vinden zijn, zijn zo zinnebeeldig van aard, dat wie probeert uit alle gegevens een tekening te vervaardigen, vast zou lopen in tegen-

strijdigheden. Geen wonder ook!

De bekende uitbeelding van engelen als jongelingen met grote vleugels is niet aan de Schrift ontleend, maar overgenomen van bepaalde Griekse godenbeelden. Het roomse bijgeloof leidde in de Middeleeuwen tot steeds groter verdwazing, vooral toen de gedachte postvatte, dat kleine kinderen die stierven, voort zouden leven als "engeltjes" in de hemel, zodat men engelen in kindergestalte ging afbeelden, "cherubijntjes" en "serafijntjes". Vergelijkt u die zoetelijke gevleugelde kindertjes eens met de cherubs zoals Gods Woord ze tekent! Welk een belediging voor die majesteitelijke engelen! Het is ook geen teken van bloei van de kerk der Reformatie geweest, dat men op de orgelkasten allerlei engelenbeelden is gaan plaatsen.

2. Laat ons veel meer aan de engelen denken en met hen en hun hulp rekenen. De Heere heeft hen gesteld tot steun en vertroosting in het strijdperk van dit leven. Geen enkele uitverkorene bereikt de zaligheid zonder de dienst der engelen. Mag ik nog eens Calvijn aanhalen:

Dit ene behoorde wel meer dan genoeg te zijn, dat de Heere verzekert dat Hij onze beschermer is. Maar wanneer wij ons omgeven zien door zoveel gevaren, door zoveel bedreigingen, door zoveel soorten van vijanden, zou het soms, zwak en broos als we zijn, kunnen gebeuren, dat wij door angst bevangen werden, of door wanhoop bezweken, indien de Heere niet naar de geringe mate van ons begrip ons de tegenwoordigheid van Zijn genade deed gevoelen. Hierom belooft Hij niet alleen, dat wij een voorwerp van Zijn zorg zullen zijn, maar ook dat Hij ontelbare trawanten heeft, aan wie Hij de zorg voor ons heil opgedragen heeft, en wat voor gevaar ons ook bedreigt, dat wij buiten alle kans op ramp gesteld zijn, zolang wij omgeven zijn door hun hulp en bescherming. Ik beken wel dat wij hierin verkeerd handelen, dat we, na die eenvoudige belofte aangaande de bescherming van de éne God, nog rondzien vanwaar onze hulp komen zal. Maar omdat de Heere, in Zijn onmetelijke goedertierenheid en vriendelijkheid aan deze fout van ons wil tegemoet komen, is er geen reden, dat wij Zijn zo grote weldaad veronachtzamen. (Institutie I, XIV, II)

In reactie op Rome is de dienst en het werk der engelen al te zeer door ons veronachtzaamd. Daarbij komt, dat in de moderne theologie algemeen de opvatting der Sadduceeën is gaan overheersen. Het geloof aan engelen wordt smalend afgedaan als primitief volksgeloof, dat als gevolg van de Verlichting verdwenen

is. Zijn wij in deze, naar ik vrees, ook niet besmet door het moderne levensklimaat?

Laat ons het bestaan der engelen toch niet langer praktisch loochenen, door nooit aan hun dienst en strijd te denken. De engelen denken wel aan ons. Er is bij hen blijdschap over elke zondaar die zich bekeert. De engelen zien ons ook. Paulus was zich dat goed bewust, toen hij schreef: ant wij zijn een schouwspel geworden der wereld en den engelen en den mensen (1 Kor. 4 : 9). Daar staat in het Grieks letterlijk het woord "theater". Paulus zal ongetwijfeld gedacht hebben aan die gruwelijke Romeinse amfitheaters, waar het sterven van mensen een schouwspel was geworden voor tienduizenden beluste toeschouwers, waar de gladiatorengevechten werden gehouden en de wildebeestenspelen, waar weldra de christenen voor de leeuwen werden geworpen. Zo wist de apostel, wat zijn léven was. Ik acht, zegt hij in hetzelfde vers, dat God ons ten toon heeft gesteld als tot de dood verwezen.

Wat was het hem dan een troost, dat hij niet alleen voor de wereld en de mensen, maar ook voor de engelen een schouwspel was! Neen, dan was hij toch niet alleen. Miljoenen engelen staan ten dienste van het volk van God.

3. Is dan het rekenen met de aanwezigheid der engelen alleen nodig voor het volk van God, tot hun vertroosting en bemoediging? In genen dele. Het betaamt alle mensen. Het besef van de tegenwoordigheid der heilige engelen, ook al zien we ze niet, moge ons aansporen om ons te allen tijde betamelijk te gedragen, ook wanneer geen mens ons ziet. Het is waar, het besef van Gods tegenwoordigheid en alwetendheid zou voor ons voldoende moeten zijn om altijd betamelijk te leven, maar vanwege de hardigheid van onze harten gebruikt de Heere de tegenwoordigheid van mensen om ons af te houden van zonden omdat we toch niet graag zouden willen, dat die mensen dat van ons zouden weten. Welnu, zo past het ons, ook wanneer geen mens ons ziet, eraan te denken dat de engelen ons wellicht wel zien, op dat ogenblik.

4. Wij hebben daar in de Schrift een heel bijzonder voorbeeld van. Paulus zegt, dat de vrouwen in de kerkdiensten een bedekking op het hoofd moeten hebben om der engelen wil (1 Kor. 11:10). Alweer een duidelijke aanwijzing, dat de engelen in onze kerkdiensten aanwezig zijn. Waarom moet de vrouw een bedekking op het hoofd hebben? Om daarmede te tonen, dat zij onder de man staat, dat de man het hoofd der vrouw is.

Let er in dit verband op. dat de apostel een opmerkelijk woord

gebruikt. Hij zegt niet gewoon dat de vrouw een hoed op moet hebben, maar hij gebruikt het woord "macht". De kanttekenaars wijzen op de sacramentele wijze van spreken. Het teken bedoelt de betekenende zaak. De macht op het hoofd is een teken, dat de vrouw zich onder de macht van de man stelt, zoals het water van de doop het teken is van de afwassing der zonden.

Daarom is het afleggen van dit zinnebeeld van zo grote betekenis. De vrouw die de macht op het hoofd in de kerk niet meer wil dragen, toont daarmede, Gods scheppingshiërarchie niet langer te erkennen. Nu kunnen wij begrijpen, waarom hier zo speciaal de engelen genoemd worden. Ditzelfde woord "macht" (in het Grieks exousia) is de benaming van een der engelengroepen. De zonde van het afleggen van de "macht" op het hoofd is in wezen dezelfde, als die van de engelen "die hun beginsel niet bewaard hebben" (Judas vs. 6). Hoe verrassend actueel is ds. Kersten als hij in het hoofdstuk over de engelen handelend over deze dingen schrijft: "De emancipatiegeest in het optreden der vrouw in deze tijden is hiermee in flagrante strijd" (Geref. Dogm. 1, 225). Dat schreef hij veertig jaar geleden!

Hoe actueel is de bezinning op het onderwerp van deze middag, de engelen met hun hiërarchische ordening, in deze tijd van emancipatie en demokratisering!

5. Wij kunnen nog wat van de heilige engelen leren. Wij hebben reeds gehoord, dat Michaël met de duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, en dan staat er iets heel opmerkelijks: Michaël, die heilige archangel Michaël, durfde geen oordeel van lastering tegen de satan voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u! (Judas vs. 9).

Waarom? Was Michaël bang voor de satan? Neen, bang voor de satan was hij zeker niet. Maar het oordeel over de satan uitspreken, dat durfde hij niet. Men zou zeggen: Als er ooit enig wezen geweest is, waarvan men zeker kan weten dat die verdoemd is, dan is dat toch wel de satan. En wie buiten de Drieënige God kon dat zo goed weten, dan uitgerekend juist Michaël. Ja, dat wist die heilige Michaël ook zeker heel goed. Maar toch - en ik denk zelfs: juist omdat hij het zo goed wist, liet hij het oordeel aan de Heere over. Vergelijk nu daarmee de dwaalleraars, wil Judas zeggen: zij verwerpen de heerschappij en lasteren de heerlijkheden; hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij. Zij durven rustig te verdoemen, ook al weten zij helemaal niet waarover zij spreken. Laat ons het voorbeeld van Michaël navolgen.

6. Wij hebben gehoord hoe de engelen zich inzetten voor het volk van God. Laat het ons een ernstige waarschuwing zijn, om de gekenden des Heeren nimmer aan te tasten, te beledigen, te verachten, of te bedroeven. Zij hebben heilige en machtige bewaarders (Matth. 18 : 10).

7. De engelen zijn de levende toonbeelden van Gods onbegrensde mogelijkheden, oneindig uitgestrekter dan wat voor ons door de natuurwetenschappen nog verder vervormd verstandje kenbaar is. Het zijn maar de uiterste einden van Gods wegen, die Hij ons in Zijn Woord geopenbaard heeft. Paulus, de grote Paulus die er zoveel van had mogen leren, moest bekennen: ij zien nu door een spiegel in een duistere rede. Er staat letterlijk volgens de kanttekening: n een raadsel. Maar, zo vervolgde hij: lsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben (1 Kor. 13 : 12). Dan mag Gods volk ook de engelen kennen, zoals de engelen nu hen kennen. Dan worden de raadselen opgelost. Dan zal men ten volle weten, wie de engelen zijn en hoe zij God dienen en hoe zij ook voor hen gezorgd hebben in hun leven. Daar verlangde de apostel naar.

8. En tenslotte, we hebben gezien dat de engelen onafgebroken, dag en nacht, God loven en prijzen. Hem aanbidden voor de troon. Dat gaat altijd door. En toch geloof ik - en ik weet, ik kan het nergens op grond van Gods Woord bewijzen; wie dan ook zegt dat het dwaas is, kan ik niet tegenspreken - maar toch geloof ik, dat het loflied der engelen eens een ogenblik zal verstommen. Als de laatste der uitverkorenen zal zijn ingezameld, als daar voor het eerst, voor de troon Gods en des Lams de ganse verloste schare de Heere het loflied zal toebrengen, dan stel ik mij voor, dat de engelen in heilige eerbied en heilige verwondering zullen toeluisteren. Zij weten dat zij nooit die vreugde en die blijdschap zullen kunnen ervaren, als waarmede de gezaligden dan zullen zingen. Zij weten dat nu ook het ogenblik daar is, dat de knechten weer beneden de kinderen zullen staan. Hun dienst ter wille van de uitverkorenen is nu ten einde. De strijd is gestreden, de overwinning behaald. Nu zullen zij hun dienst in de hemel voor de troon eeuwig voortzetten.

En dan vallen de engelen in, en mengen hun stemmen met de vrijgekochten des Lams, zeggende: Amen; de lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onze God in alle eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1985

Criterium | 60 Pagina's

DE ENGELEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1985

Criterium | 60 Pagina's