DE LEER DER UITVERKIEZING IN DE PREDING
EEN BOEKBESPREKING
Juist nu binnen de Gereformeerde Gezindte steeds meer overeenstemming wordt bereikt om de leer van Gods souvereiniteit niet als het fundament en uitgangspunt van de prediking van het Evangelie te zien, daarmee te kennen gevend dat deze leer voor de prediking niet als het 'cor ecclesia' wordt beschouwd, verschijnt Graaflands boek Van Calvijn tot Barth over de oorsprong en ontwikkeling van de leer der verkiezing in het Gereformeerd Protestantisme. Een bespreking van zo'n omvangrijke studie brengt nogal wat gevaren met zich mee. Zo'n studie kan wel een waardevolle informatiebron zijn, doch ook kan de auteur ervan zijn subjectief oordeel zodanig meningsvormend door de geboden informatie vlechten, dat de argeloze lezer ongemerkt in een andere gedachtengang wordt meegevoerd. In het onderhavige werk wil Graafland vooral het resultaat van wetenschappelijk onderzoek aan het papier toevertrouwen. Toch kan hij er natuurlijk ook niet aan ontkomen om vanuit eigen subjectieve gevoelens meningsvormend te willen werken in de door hem gewenste richting. Dit laatste wil niet zeggen dat de resultaten van zijn onderzoek niet van belang zijn voor onze plaats binnen de kring van de Gereformeerde Gezindte. Enerzijds biedt dit werk een objectieve neerslag van de onderzoeksresultaten, anderzijds heeft het dit nadeel, dat Graafland zich niet daadwerkelijk voluit wenst te zien in de ontwikkeling van de Calvinistische leeropvatting, maar pogingen in het werk stelt om duidelijk te maken dat de kerkgeschiedenis een steeds sterkere radicalisering van Calvijns verkiezingsleer toont. Het is ondoenlijk het gehele voor ons liggende werk te bespreken. Deze boekbespreking, in artikelvorm, concentreren wij voornamelijk rond de leer der verkiezing in de prediking, waarbij Graafland ons de bouwstenen aanreikt.
De Gereformeerde Orthodoxie
Calvijn ziet in tegenstelling tot Luther de souvereiniteit van God in Diens
eeuwige besluiten als het cor ecclesia, het hart der kerk. De calvinistische leer ziet dan ook "de particuliere verkiezing" door de souvereine God als een noodzakelijk leerstuk, wil de leer der genade niet worden bedreigd, omdat de mens "dan een rol gaat spelen, in het al of niet willen aanvaarden van dit heil". In navolging van Calvijn beli jdt de Gereformeerde Orthodoxie een particuliere verkiezing, wat tegelijk een persoonlijke verwerping door God van andere mensen inhoudt. De souvereine God verkiest in een eeuwig besluit tot vaten der barmhartigheid en verwerpt tot vaten des toorns tot betoning van Zijn rechtvaardigheid. Volgens Graafland wordt in de latere Gereformeerde Orthodoxie veel meer aandacht aan het verkoren zijn "in Christus" gegeven. Theologisch is dit bezwaar mijns inziens niet zozeer van belang, daar Calvijn de Drieënheid Gods belijdt en deze God het eeuwig besluit der predestinatie toekent. Graafland constateert ook op een andere plaats dat Calvijn de verkiezing toch wel ziet als gegrond in Gods onverdiende barmhartigheid, en concludeert hieruit dat de inhoudelijke betekenis bij Calvijn is het in Christus' verkoren zijn. Liever zou ik daarom juist meer willen benadrukken, dat Calvijn hierdoor een wezenlijk theologisch kader aan de Gereformeerde Orthodoxie biedt, wat tot op de dag van heden van waarde is gebleken. Daarom acht ik in de eerste plaats het zogenaamde "nestoriaans element", wat Graafland in Calvijns predestinatieleer meent te ontdekken, wat ver gezocht. Calvijn zou ten onrechte stellen dat "hoewel wij in Christus worden uitverkoren, Gods verkiezing van ons tot de Zijnen in orde voorafgaat aan het maken van ons tot leden van Christus" (pag. 38). Ook Ds. G.H. Kersten maakt onder andere dit onderscheid in zijn dogmatiek. In het theologisch denken gaat de verkiezing immers aan de raad des vredes vooraf, waarin Christus Zich als de Knecht des Vaders presenteert. In de tweede plaats lijkt mij dat Graaflands beschuldiging aan het adres van Calvijn voornamelijk ingegeven wordt door de consequentie welke Beza uit dit gegeven trekt. In de derde plaats kan alleen zo een "predestiniaans" getinte preek waarlijk christologisch zijn.
De particuliere verkiezing heeft voor Calvijn consequenties in de prediking. De leer der predestinatie behoeft voor de gemeente niet te worden
verzwegen. Onder druk van de argumentatie van tegenstanders werkt Calvijn steeds meer deze leer uit. "En dan zegt hij, dat zij volkomen Bijbels is en dus ook vrijmoedig in de prediking geleerd mag en moet worden. Maar in werkelijkheid blijft ze in zijn prediking op de achtergrond staan." Ditzelfde vinden we ook bij Beza terug, volgens Graafland. Ook deze is evenals Calvijn toch meer christologisch dan predestiniaans in zijn prediking dan zijn dogmatische uiteenzettingen zouden doen vermoeden. Dit mag mijns inziens niet als tegenstelling worden ervaren, daar verkiezing altijd verkiezing in Christus is. Met betrekking tol de beloften leert Calvijn dat de particuliere verkiezing een algemene aanbieding van de beloften uitsluit. Graafland toont aan dat Calvijn hiermee wezenlijk niet anders bedoelt, dan dat de beloften alleen bestemd zijn voor allen die verkoren zijn (pag. 45). Door middel va de vocatio universalis (algemene roeping) zijn de verworpenen ook bij de prediking betrokken; de vocatio specialis voltrekt zich echter alleen in de uitverkorenen, omdat zij daadwerkelijk leren geloven. Het ook door Graafland gebruikte citaat uit Inst. III, 24, 17 laat zien dat "er tussen de verkorenen en de verworpenen geen verschil bestaat, als het om het adres van de verkondiging gaat". Bij Calvijn bestaat er alleen "een relatie tussen belofte en geloof' (pag. 42). Daarom zegt Calvijn, dat God "het getuigenis Zijner genade.... de gelovige aanbiedt". Graafland concludeert dan ook , dat "er geen inhoudelijke, algemene, universele aanbieding van Christus aan allen, zonder meer" bestaat, doordat Christus niet voor allen gestorven is. Christus is wel genoegzaam voor allen gestorven, maar daadwerkelijk alleen voor de uitverkorenen. "Want omdat de mens in zichzelf onmachtig is het Evangelie te verstaan en aan te nemen en een aparte bovennatuurlijke werking van de Geest daarbij nodig is, is het af te wijzen, dat het Evangelie zo in het algemeen wordt aangeboden, dat het ieder vrij staat om het door het geloof tot zaligheid aan te nemen." (pag. 46, citaat uit Calvijns commentaar op 1 Cor. 2 vers 14).
Tijdgenoot en opvolger van Calvijn was Theodorus Beza. Deze heeft, gebruikmakend van de door Calvijn vanuit Gods Woord voorgestelde theologische kaders de Gereformeerde leer meer systematisch ontwikkeld ter bestrijding van hen, die de Gereformeerden aanvielen op hun Bijbelse
leer. Graafland maakt dit duidelijk met behulp van de Tabel, welke Beza ontwikkeld heeft met betrekking tot de leer der predestinatie. Ik wil hier Graaflands visie op Beza's verwoording van de heilsorde, die God met zijn uitverkorenen houdt, noemen. Graafland constateert, dat hoewel Beza de leer der predestinatie veel systematischer beschrijft dan Calvijn, hij wezenlijk niets anders leert dan Calvijn. Calvijn heeft mijns inziens dan ook een voor alle tijden bruikbaar theologisch kader gegeven, gebaseerd op Gods Woord. Graafland ziet nu in Beza's opzet een benadrukking van het "in Christus" verkoren zijn. Volgens hem ontkomt Beza daarom niet aan het ontwikkelen van een chronologische heilsorde. Het gevolg van een "predestiniaans gestructureerde heilsvisie moet zijn dat men de uitvoering van het voornemen van God ziet voltrekken op de wijze van de heilsorde, waarin successievelijk de verschillende componenten van het heil worden gerealiseerd in een oorzakelijke, logische en (steeds meer) chronologische orde". Graafland is hiermee niet gelukkig: de theologische kaders ziet hij liever niet logisch en systematisch ingevuld.
Graafland ziet hierbij over het hoofd, dat aan een doorgaande systematisering niet kan en mag worden ontkomen, daar de dwalingen bestreden dienen te worden. Het bestrijden van de dwaling zorgt immers altijd voor een bepaalde toespitsing , , , • . van een bepaald dogma in het kader van de leer van de waarheid. Behartigenswaard in Graaflands studie is overigens wel zijn conclusie dat Beza, hoewel hij de leer systematischer beschrijft en het accent verlegt naar een logische chronologische heilsorde, niet wezenlijk anders denkt dan Calvijn.
Het Remonstrantisme
Bijzonder interessant is Graaflands beschrijving van Arminius. Deze kantte zich sterk tegen het in zijn ogen deterministisch systeem van de Gereformeerde predestinatieleer, waarin volgens hem de vrijheid en ver-
antwoordelijkheid van de mens in de knel komt. Graafland behandelt Arminius vrij uitgebreid om tweeërlei redenen: de echte Arminius wordt volgens hem in orthodox-Nederland slecht gekend, maar vooral omdat we bij de studie van Arminius kunnen letten op de fijne nuances in zijn denken, die soms vérstrekkende gevolgen hebben. Juist die tweede reden maakt deze studie erg interessant: het Remonstrantisme is veel genuanceerder en veelvuldiger verweven in het huidig theologisch denken dan we vaak beseffen.
Arminius wil zich voornamelijk gronden op de uitspraken der Schrift; zijn afwijkende gevoelens zijn echter wel vrijwel altijd een gevolg van het feit, dat zijn exegese van de Schriftuitspraken afwijkend is van de gangbare (pag. 90).
De hoofddwaling bij Arminius is wel dat God, hoewel Hij de eerste oorzaak is en als zodanig de oorzaak van alle oorzaken, toch zo beweeglijk zou zijn, dat Hij uit de tweede oorzaken en wat daardoor tot stand wordt gebracht, de gelegenheid (occasie) neemt om daarna een besluit te nemen, dat daarbij aansluit. De consequentie in de arminiaanse predestinatieleer is dan ook dat aan het Goddelijk besluit van eeuwigheid inachtneming door God van de toekomstige vrijwillige daad van de redelijke schepselen voorafgaat. Alleen als de vrije wil van de mens van beslissende betekenis is, is de mens volgens Arminius verantwoordelijk te stellen en wordt God niet verdacht de Auteur der zonde te zijn. De gehele genadeleer berust bij Arminius op de samenwerking van de mens en God, waarbij de Godsdaden afhankelijk gesteld worden van de daden van de mens. Het geloof van de mens zelf is in zijn theologie een beslissende schakel. Zijn rechtvaardigingsleer voert daarom terug naar Rome, waarbij de goede werken zijn ingeruild voor de daden des geloofs.
Arminius heeft in zijn gehele theologie de kaders, welke de reformatoren vanuit Gods Woord theologisch stelden, overboord gezet. Graafland geeft een duidelijk uitgewerkte theologie van Arminius en overtuigt ons dat ogenschijnlijk geringe verschillen in de leer grote gevolgen kunnen hebben. Was het trouwens niet logisch om de werken van Gomarus bij deze studie te betrekken?
De Dordtse Leerregels
Graafland is al diverse malen beschuldigd als zou hij de Dordtse Leerregels op hetzelfde niveau als de geschriften van Calvijn, Perkins en anderen besproken hebben. Prof. Kamphuis heeft mijns inziens wel gelijk als hij stelt dat Graatland ten onrechte de Dordtse Synode verwijt dat zij Arminius' dwaling ten aanzien van de leer de rechtvaardiging in dit belijdenisgeschrift niet van repliek gediend hebben. Graafland valt hier in het zwaard van eigen vooronderstelling. Hij weigert namelijk de rechtvaardigmaking van eeuwigheid (door Comrie zo zorgvuldig omschreven) identiek te zien aan
de verzoening van eeuwigheid, waarvan de Leerregels spreken (Dordtse Leerregels, artikel 1 en 7). Hierin is toch geen wezenlijk verschil. Graafland erkent wel dat Comrie in de omschrijving van de leer (van de rechtvaardigmaking van eeuwigheid) niet wezenlijk iets anders leert dan Calvijn en de Dordtse Leerregels, maar ziet ten aanzien van de prediking toch een accentverschuiving welke kwade gevolgen zou hebben in latere eeuwen. Misschien moeten we in dit licht ook zijn opmerking zien, dat de Leerregels teveel gericht zouden zijn op de leer der verkiezing. Kamphuis trekt hieruit de conclusie dat Graafland de Dordtse Synode eigenlijk verwijt in een soort verkiezingsfatalisme terecht te zijn gekomen.
Anderzijds kan ik niet aan de indruk ontkomen, dat degenen die Graafland beschuldigen de Dordtse Leerregels teveel in het menselijke vlak te trekken, dit doen omdat zij niet zo tevreden zijn met sommige uitkomsten van diens studie. Zij zouden zodoende een reden hebben om de resultaten van Graatlands onderzoek voor wat die onderdelen betreft in discrediet te brengen.
Graafland bewijst overtuigend, evenals Ds. G.H. Kersten en Dr. Steenblok dat doen in hun dogmatiek, dat de Leerregels niet zijn geschreven in de geest van de infralapsaristen en ook niet in de die van de supralapsaristen.
De formulering van de Dordtse Leerregels is meer infralapsarisch, maar zij doen dit om de Remonstranten de wind uit de zeilen te nemen (pag. 138). Ik denk dat hij hier meer de spijker op de kop slaat dan in zijn bewering dat er op zijn minst sprake is van een verschuiving, vergeleken met Beza, e.a. Hier zou meer de wens de vader van de gedachte kunnen zijn. Anderzijds - in tegenstelling tot de eerdere bewering - stelt hij dat de Dordtse Leerregels
veelal ook meer supralapsarisch te interpreteren zijn. De reden hiervan is, dat "inhoudelijk de supralapsarische structuur in Calvijns definitie van de predestinatie duidelijk besloten" ligt. "En het is juist deze definitie die later rondom Dordt krachtig heeft doorgewerkt" (pag. 133). Waarvan acte!
Graafland stelt in dit verband dat "men elkaar dus vanuit strategisch oogpunt erin heeft kunnen vinden om tegenover de Remonstranten het infralapsarische standpunt te vertolken, waarschijnlijk mede ook met het oog op de gemeente, die zei, dat zij beter in de school geleerd kon worden, omdat zij vooral een strict theologische doordenking wil zijn" (pag. 135). Ik vraag me af of dit de belangrijkste reden is. De Gereformeerden zagen toch allen de souvereiniteit Gods als de grondzuil van de Gereformeerde leer. ook in de leer der verkiezing. Arminius daarentegen stelde zich buiten de grenzen van deze Gereformeerde leer. Het supralapsarisme wil - in tegenstelling tot wat Graafland stelt - niet alleen een strikt theologische doordenking zijn, maar zij beoogt op het hoogst de ere Gods te verheerlijken door juist ook in de prediking de eenzijdigheid van het Goddelijke werk der genade in zondaren de benadrukken. Graafland heeft ook hier niet los kunnen komen van een bepaalde vooringenomenheid: het supra-standpunt werkt de lijdelijkheid van de toehoorders in de hand.
Meer naar waarheid acht ik Graaflands visie op de prediking der beloften, verwoord in de Leerregels.
De Arminianen leerden een algemene verkiezing in Christus als het fundament van de predestinatie, waardoor zij Gods liefde de oorzaak achten van de verkiezing, in tegenstelling tot de Leerregels, die met "in Christus" volgens Graafland bedoelen te zeggen, dat "in Christus" het heil is waartoe de uitverkorenen zijn verkoren. Dr. Steenblok en Ds. Kersten benadrukken dan ook, dat bij de verkiezing tevens de middelen tot het heil in Christus zijn besloten. God verkiest dus souverein de uitverkorenen in Christus tot de zaligheid.
Hierdoor wordt tevens de heilsordelijke weg gegeven, waarin de uitverkorenen de weldaden deelachtig worden. De bestemming van het heil is dus gebonden aan de uitverkorenen.
Dat niet ieder zalig wordt, ligt niet aan de genoegzaamheid van de verzoening, maar aan de bestemming ervan (pag. 149). De prediking van de beloften is wel universeel, maar de inhoud is particulier. Als in de D.L.II, 5 wordt gesteld dat de belofte zonder onderscheid met bevel van geloof en bekering gepredikt moet worden, moet dit gerelateerd worden aan het voorafgaande, "waarin is beleden, dat dit geloof geschonken wordt krachtens Gods verkiezingsbesluit aan een zeker aantal mensen, hetgeen tot gevolg heeft, dat de invulling van Joh. 3 : 16 in de D.L. geheel door de voorafgaande verkiezing wordt beheerst" (pag. 149). Graafland toont dit nader aan met behulp van D.L.III/IV, 8: Maar de belofte van het heil wordt gericht tot "allen die tot God komen en geloven. Het allen zonder onderscheid is hier vervangen door het allen, die .... (verkoren zijn)". En z vervolgt hij: Het eerste allen is het adres van de verkondiging in het
algemeen, het tweede allen is het adres, aan wien de belofte van het heil wordt gedaan. De roeping en het bevel komen tot allen. De beloften komen alleen tot hen, die komen (= geloven)."
We zijn blij met deze conclusie. Het is Dr. C. Steenblok en Ds. G.H. Kersten diverse malen kwalijk genomen, dat zij zo de Leerregels durfden te interpreteren.
Het Amyraldisme
De Gereformeerden na de Synode onderscheidt Graafland in drie groepen. De eerste groep bestaat uit de volgelingen van Camero en Amyraut, professoren te Saumur. Zij achten de predestinatieleer van Dordt te beklemmend en tekort doende aan de verantwoordelijkheid van de mens. Tevens willen zij niet vervallen in de dwaling van de remonstranten. Zij proberen een synthese tussen Dordt en Arminius tot stand te brengen (pag. 184). Zij onderscheiden daarom tweeërlei wil in God. God besluit volgens Camero (voorloper van Amyraut) eerst "om de (= elke; v.d.D.) zondaar te verzoenen door Christus als Middelaar te stellen tot verlossing. Pas daarna neemt God het besluit van de verkiezing. Zij volgt op de verzoening, in deze zin, dat als de universele verzoening van Christus verkondigd wordt op voorwaarde van geloof, dit geloof dan alleen geschonken wordt aan hen, die God daartoe heeft uitverkoren" (pag. 183). Daartoe valt de predestinatie in twee delen uiteen. Het eerste is een algemene verkiezing in Christo, een besluit tot algemene verzoening in Christus. Daarna volgt de verkiezing ad Christum, welke een schenking van het geloof behelst, dat de voorwaarde is van het nieuwe verbond om daadwerkelijk in het heil in Christus te delen. "Het gevolg in de prediking hiervan is, dat gepredikt kan worden dat ieder kan en mag verkondigd worden, dat Christus zijn zonden heeft vergeven, en dat men op grond daarvan wordt opgeroepen om met zijn zonden tot Hem te gaan en in Hem te geloven tot behoud. Maar alleen zij, aan wie God de gave van het geloof schenkt, komen daadwerkelijk tot Christus en nemen Hem aan. En dat God die gave schenkt, doet Hij op grond van Zijn verkiezend welbehagen." De tussenweg is duidelijk. Evenals bij de remonstranten is er sprake van een algemene verzoening, maar ook is er sprake van een verkiezing tot geloof, de leer van Dordt. Amyraut heeft in dit kader zijn verbondsleer uitgewerkt, waarin het geloof steeds meer als de daad van de mens beschouwd en de werking van de Heilige Geest steeds meer veronachtzaamd wordt. De amyraldisten komen er dan ook niet onderuit een tweevoudig genadeverbond te leren. In principe zit iedereen in het genadeverbond, alleen door daadwerkelijk geloven wordt genade werkelijk genade. Daarom wil hij in de prediking principieel geen aandacht voor de verkiezing, maar voor het geloof, de vrucht der verkiezing.
Het behoeft ons niet te verbazen, dat de Gereformeerde vaderen de amyraldisten verweten hebben, dat zij op verkapte wijze het Remonstrantisme weer wensten in te voeren.
De fijne nuances in het amyraldisme, door Graafland in zijn werk duidelijk verwoord (met enige instemming? ), tonen ons dat men zich buiten de Gerefomeerde Orthodoxie begeeft, als de leer der verkiezing gevaarlijk voor de prediking wordt geacht en benadrukt wordt dat het Evangelie voor ieder is bestemd, maar dat het ontvangen van het beloofde goed afhangt van het al of niet geloven van de mens. (Ik bedoel de drie-verbonden-leer). Niet de Goddelijke daad, maar de menselijke daad is dan het meest wezenlijke.
Ds. G.H. Kersten en Dr. C. Steenblok
Graafland heeft de neiging om enig verschil tussen Ds. Kersten en Dr. Steenblok te creëren. De eerste heeft volgens hem meer oog voor het gegeven dat "het besluit der verwerping zoals door hem omschreven, niet met die ernstige en ongeveinsde nodiging des zondaars tot de zaligheid strijdt". De nodiging van God is waarachtig. Volgens Graafland kan Dr. Steenblok zich met evenveel recht op Ds. Kersten beroepen als Ds. Verhagen, daar Ds. Kersten tevens leert: "Zoo zal de bediening van het Evangelie mede strekken tot overvloediger verheerlijking van de rechtvaardigheid Gods in degenen, die verharden." Ook acht Graafland Dr. Steenblok in de lijn van de Dordtse Leerregels te zijn, als hij het begrip "aanbieden" invuld als "slechts voorstellen". In Graaflands visie blijft Dr. Steenblok hiermee wel in de geest van de Leerregels en in de calvinistische
lijn staan, maar is radicaler in verwoording en prediking. Natuurlijk, Graafland moest zonodig de Gereformeerde Orthodoxie via Comrie doen uitlopen in het Ultra-Gereformeerd van Ds. Kersten en Dr. Steenblok.
De waarde van Graaflands studie is wel, dat hij aantoont dat Dr. Steenblok staat in de lijn van onze Gereformeerde vaderen en de oude Kruisgemeenten. Anderzijds is negatief te beoordelen, dat Graafland er veel te weinig oog voor heeft, dat een ontwikkeling van de Gereformeerde leer möèst plaatsvinden met het oog op de te bestrijden dwalingen, welke alle de Ere Gods (het hart van de calvinistische leer) aantasten. Gods kerk is een strijdende kerk.
Steeds - en dat toont Graafland duidelijk aan - is hierbij binnen de kaders van de Gereformeerde leer, welke Calvijn op Gods Woord gegrond stelde, gebleven. Beschuldigingen, als zou Ds. Kersten en Dr. Steenblok de Gereformeerde leer tot een ultra-gereformeerde leer hebben doen verworden, zijn dan ook onjuist. Er is gereder aanleiding velen binnen de Gereformeerde Gezindte te verdenken de calvinistische kaders verlegd te hebben, in navolging van de amyraldisten. Zie hiervoor nader onder andere "De Schotse verbondsleer" van Ds. C. Harinck.
Dr. Steenblok bleef daarentegen getrouw aan Gods Woord, hij bewaarde voor het nageslacht als een middel in Gods hand de zuivere waarheid binnen de kaders, gegeven door de reformator Calvijn en de latere Gereformeerde Orthodoxie. Hij is daartoe niet genoeg te waarderen. Zijn strijd ging, evenals bij Ds. Kersten, tegen de amyraldisten in nieuw gewaad. Maar beiden hebben doorzien dat die dwalingen in hun consequentie een verkapt remonstrantisme inhielden.
Beoordeling
Ondanks vrij veel bezwaren, welke in Graaflands meningsvormende arbeid, te hespeuren zijn, is zijn studie op zichzelf van grote waarde voor het historische aspect van de leer der verkiezing en verwerping. Ze bezit toch wel een bepaalde mate van objectiviteit, die weldadig aandoet. Dat we de ontwikkeling van de Gereformeerde leer anders beoordelen, moge duidelijk zijn. Zijn veronderstelling, waarop dit boek gegrond is, namelijk de radicalisering van de calvinistische leer naar die der ultra-gereformeerden, is dan ook de onze niet.
Ik ben mij bewust, ondanks de ruime bespreking, het boek summier en "greeps"gewijze voor uw aandacht gebracht te hebben.
Naar aanleiding van "VAN CALVIJN TOT BARTH" door Dr. C. Graafland. Uitg. Boekencentrum B.V, Den Haag, 1987; 609 pagina's; prijs f. 89, 50
W. v.d. Dikken be
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1989
Criterium | 101 Pagina's