Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dyslexie: reëel onder ogen zien (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dyslexie: reëel onder ogen zien (1)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dyslexie kan volgens Bakker (1984/1987) omschreven worden als "een bleke ster aan een heldere hemel". Hij bezigde deze beeldspraak tijdens het eerste grote dyslexiecongres in Nederland op 20 juni 1984 te Nijmegen. Opmerkelijk dat een hoogleraar, die zich niet onverdienstelijk heeft gemaakt met dyslexie-onderzoek. niet komt met een waterdichte definitie, maar met dergelijke beeldspraak. Bakker gebruikt deze beeldspraak bij gebrek aan wetenschappelijke overeenstemming over de definiëring van dyslexie. Wat bedoelt hij nu met deze poëtische uitdrukking? Het antwoord is eenvoudig te geven. Met de heldere hemel worden de prestaties van een persoon met dyslexie bedoeld, waarmee aangegeven wordt dat deze overwegend goed zijn. maar er staat aan die heldere hemel een bleke ster. Het zal vast al duidelijk zijn wat er met die ster wordt bedoeld. De ster symboliseert de lees-en spellingsprestaties van de persoon in kwestie. We zouden kunnen spreken van leesstoornissen tegen de verwachtingen in. De uitdrukking "tegen de verwachting in" komt van Dumont. Dumont, de bekende hoogleraar in de orthopedagogiek uit Nijmegen, is voorzitter van de Stichting Dyslexie. Deze stichting is in november 1983 opgericht te Nijmegen en heeft zich ten doel gesteld "Het bevorderen van kennisoverdracht van wetenschap naar praktijk over het verschijnsel dyslexie, onder andere door middel van het organiseren van congressen en studiedagen". We mogen van de voorzitter van deze stichting toch wel verwachten dat hij weet waarover hij praat, als het gaat om dyslexie. Hij zegt van leergestoorde kindern dat hun prestatie op tests voor technisch en begrijpend lezen meer dan twee jaar achter liggen bij de prestaties van kinderen met eenzelfde intelligentie (Dumont. 1984, pag. 30). Daarmee wordt dan ook gezegd, dat het niet een intelligentietekort is waar het aan schort bij dyslectici. Dus de hemel is helder, maar toch die bleke ster. Hieruit blijkt, dat we het leesgestoorde kind goed moeten onderscheiden van het leeszwakke kind, oftewel kinderen met leesmoeilijkheden. De laatstgenoemde categorie omvat kinderen met een iets beneden het gemiddelde liggende intelligentie, die naast leesmoeilijkheden meestal ook moeite hebben met rekenen en 30% van hen heeft ook taal-en/of spraakstoornissen, terwijl 10% problemen heeft met grove en fijne motoriek. Nogmaals gezegd, bij dyslectici is er geen sprake van een intelligentietekort.

In dit verband willen we een anekdote vertellen over een jongeman die niet kon lezen en schrijven. Hij solliciteerde naar de functie van koster van de plaatselijke kerk. maar werd niet aangenomen vanwege het feit dat hij analfabeet was. De bedoelde jongeman emigreerde enige tijd later naar de Verenigde Staten en werd daar een fortuinlijk zakenman. Toen hij na vele jaren, hij was inmiddels miljonair, weer terugkwam naar zijn Hollandse geboorteplaats om een erfenis te regelen, vroeg de notaris hem de akte door te lezen en te tekenen. Hij antwoordde: 'Het spijt me meneer, maar ik kan noch lezen, noch schrijven". De dorpsnotaris riep verbaasd uit: "Man, wat zou je geweest zijn als je wel kon lezen en schrijven: vast president van de Verenigde Staten". Koeltjes zei de ander: "Nee meneer, dan was ik koster geweest hier in de Hervormde Kerk". Deze anekdote laat in ieder geval zien dat deze man. behalve een handicap, kennelijk ook talenten had, waarmee hij letterlijk en figuurlijk gewoekerd heeft. Hij heeft leren leven met de bleke ster.

Dumont somt puntsgewijs een aantal zaken op die kenmerkend zijn voor mensen met leesstoornissen (Dumont, 1984. pag. 105). We geven deze punten hierna vrij vertaald weer.

1. Ze verwarren vaak b/d en p/q.

2. Ze hebben in de regel geen problemen met het onthouden van de weg in de stad en ze kunnen meestal ook wel goed kaartlezen, maar ze kunnen vaak niet uit de voeten met de aanduidingen "links/rechts".

3. Ze zijn meestal goed in praktisch-constructieve activiteiten die te maken hebben met dingen zien en onthouden in driedimensionele aspecten zoals: bouwen, perspectief-tekenen, constructiespelen. maquettebouw, enzovoorts.

4. Ze kiezen bij voorkeur beroepen als: monteur, constructietekenaar, loodgieter, timmerman, elektriciën, röntgenoloog, fysiotherapeut, chirurg. tandarts, fysicus, astronoom, chemicus, fotograaf, filmer, enzovoorts. Kortom, werkzaamheden waarbij het erom gaat vanuit tweedimensionele voorstellingen of afbeeldingen de werkelijkheid in drie dimensies voor te stellen.

5. Ze vermijden het mondeling of schriftelijk uitdrukken in taal en als ze kunnen lezen, is dat bepaald hun hobby niet.

6. Aangezien meisjes statistisch gezien meer aanleg voor taal hebben dan jongens, komt dyslexie bij jongens en mannen vaker voor dan bij meisjes en vrouwen; de verhouding is 4 : 1.

7. Sommige dyslectici zijn muzikaal, hoewel ze aanvankelijk wel problemen kunnen hebben met notenschrift.

Wat is er dan met deze kinderen aan de hand? Hebben ze visuele problemen? Soms wordt dyslexie toch ook wel 'woordblindheid' genoemd? Inderdaad, de term woordblindheid kom je soms nog tegen. Dat begrip werd vooral bekend door de bewerking van het proefschrift "Dyslexie bij begaafden", van Mevrouw Kuipers, die zij de naam "Woordblind" meegaf. Daarnaa heeft ze nog een publicatie het licht doen zien met de titel "Behandeling van woordblindheid". Ook mevrouw Ojeman heeft het begrip gebruikt in een titel van een boek namelijk: "Woordblindheid en Beelddenken" (Ojeman, 1987). De term woordblindheid sticht echter verwarring, of om met Dumont te spreken: de term "wijst de verkeerde kant uit". Hij bedoelt daarmee dat woordblindheid de kant van het zien uitwijst, terwijl allang duidelijk is dat dyslexie geen visueel probleem, maar een taalprobleem is. Dyslexie is namelijk een gevolg van stoornissen in de taalontwikkeling en de taalvaardigheden. Bakker noemt het een "talendeuk" in tegenstelling tot een "talenknobbel" (Bakker. 1984).

In het voorgaande hebben we het begrip dyslexie gereserveerd voor leesstoornissen. Vaak worden zowel lees-als schrijfstoornissen bedoeld met de term dyslexie. Helemaal terecht is dat. semantisch gezien, niet. Stoornissen in het zuiver schrijven van de taal gaan weliswaar meestal hand in hand met leesstoornissen, maar daarvoor dient toch een andere term gebruikt te worden. We doelen hier op het begrip dysorthografie. Voor het gemak wordt in de regel echter meestal gekozen voor een ruime begripshantering. Zo houdt de eerder genoemde Stichting Dyslexie zich bezig met ernstige lees-en schrijfstoornissen. Ook op de studiedagen van deze stichting wordt er zowel over lees-als over schrijfproblemen gesproken, terwijl deze dagen toch aangeduid worden met Studiedag Dyslexie. Bureau De Haan. dat gespecialiseerd is in behandeling van dyslexie, verstaat onder het begrip zowel lees-als schrijfproblemen.

Ten slotte, als we spreken over dyslexie, dan gaat het niet om één soort

stoornis, maar er zijn verschillende dyslexieën te onderscheiden. We komen hierop later nog terug.

Bestaat er een samenhang tussen leesstoornissen en bepaalde psychologische factoren? Anders gezegd, komen leesstoornissen meestal samen met bijvoorbeeld stoornissen in de motoriek voor? We willen met betrekking tot het samenhangen van verschijnselen een nadere verklaring te geven. We weten allemaal dat bepaalde verschijnselen kunnen samengaan, maar daarom nog niet oorzakelijk aan elkaar verbonden zijn. Zo kunnen veel slechtzienden bijvoorbeeld niet lezen en ook niet autorijden, Wanneer iemand gaat beweren dat slechtzienden niet kunnen lezen omdat ze niet kunnen autorijden, weet iedereen wel dat hier een denkfout gemaakt wordt. Een dergelijke denkfout maak je ook, als je zegt dat leesstoornissen veroorzaakt worden door bijvoorbeeld linkshandigheid. Mogelijk kan het samengaan van deze twee verschijnselen wel veroorzaakt worden door een ontwikkelingsvertraging. In dat geval zijn het twee gevolgen van deze vertraging, net zoals niet-lezen en niet-kunnen-

autorijden gevolgen zijn van slechtziendheid. Met dit voorbeeld zal duidelijk geworden zijn. wat wordt bedoeld met "samenhangen tussen verschijnselen". Overigens heeft het voorgaande nogal wat consequenties voor de praktijk. Immers, als het verband tussen bijvoorbeeld enerzijds voorkeur voor hand. voet of oog en lezen anderzijds, wetenschappelijk niet houdbaar is. dan zijn alle trainingen om kinderen met leesstoornissen van voorkeurshand te doen veranderen, niet aan te bevelen.

Dumont bespreekt in zijn boek "Lees-en spellingsproblemen" mogelijke samenhangen tussen tien psychologische factoren en leesproblemen. Samenvattend kunnen we stellen dat motorische en visuele voorwaarden niet of nauwelijks van betekenis zijn bij het ontstaan van leesproblemen. Dyslectici zijn verder in ruimtelijk opzicht vaak sterker dan kinderen zonder leesproblemen.

Wanneer het echter aankomt op taal. zijn leesgestoorde en leeszwakke kinderen duidelijk de mindere. Er blijkt dus een samenhang te bestaan tussen dyslexie en taalproblemen. Dat houdt dus in dat alle verhalen over samenhangen, of sterker nog. over oorzakelijke verbanden tussen leesstoornissen enerzijds en anderzijds motoriek, visuele leesvoorwaarden, voorkeur voor linkerhand of - oor en ruimtelijke oriëntatie niet op wetenschappelijke gronden berusten. Voor een schematisch overzicht verwijzen we naar het hierbij afgedrukte "Overzicht van psychologische voorwaarden en functies van het lezen en spellen".

In de vorige paragraaf hebben we gesteld dat het falen bij lezen en spellen vooral blijkt samen te hangen met een vertraagde of verstoorde taalontwikkeling. Het probleem zit hem vooral in het oproepen van woorden uit het woordgeheugen. Maar waardoor komt dat. wat zijn de oorzaken van deze taalontwikkelingsproblemen? In de literatuur worden vier hoofdoorzaken genoemd. We zullen deze hierna bespreken, om na te gaan of het echte oorzaken zijn.

In de eerste plaats worden wel milieu-invloeden genoemd. Het gezin waaruit dyslectici komen, zou gemiddeld problematischer zijn dan dat van andere kinderen. Voor deze bewering bestaat echter geen wetenschappelijke grond.

In de tweede plaats wordt erfelijkheid genoemd als oorzaak. Onderzoek heeft uitgewezen dat dyslexie inderdaad een erfelijk bepaald kenmerk is maar veel meer kan er niet van gezegd worden. In dit verband kan ook de verhouding tussen jongens en meisjes genoemd worden. In het begin hebben we al gesteld dat de jongens in de meerderheid zijn; de verhouding is 4 : 1 (Dumont, 1984. pag. 128). Verder is gebleken dat eeneiïge tweelingen vrijwel altijd beide dyslectisch zijn, althans, als er sprake is van dyslexie. Dus het komt bijna niet voor dat één van beiden eraan lijdt.

In de derde plaats noemen we hersenbeschadigingen als vermeende

Psychologische voorwaarden en functies

Grote motoriek Kleine motoriek, sensomotoriek Visuele waarneming - discriminatie - analyse - synthese - herkenning, waarnemingssnelheid - scanning, oogbeweging

Lateraliteit - linkshandigheid - ambidextriteit - kruisdominantie Benoeming van links en rechts Ruimtelijke oriëntatie - aan figuren in het platte vak - aan driedimensionele figuren - in de (voorgestelde) ruimte Temporele orde waarneming - intramodaal V-*-«-V non-verbaal V-*—'V verbaal - intramodaal non-verbaal verbaal - intermodaal A - »V non-verbaal A - »V verbaal - intermodaal V - »A non-verbaal V-»A verbaal

Fonologisch aspect Auditieve voorwaarden - herkennen, identificeren - vergelijken, discrimineren - analyse, segmenteren - temporele ordening A-»—A - synthese, sound blending - combinatie van analyse en synthese - woordherkenning, closure - geheugen - concentratie en attentie

Morfologisch aspect, woordvorming Syntaxis, zinsbouw Semantisch systeem en lexicon - opbouw van woordenschat - beschikbaarheid van woordenschat - omvang van woordenschat

oorzaak van dyslexie. Dumont concludeert dat hersenbeschadigingen weliswaar lees-en spellingsproblemen tot gevolg kunnen hebben, maar dan is er ook meer met het kind aan de hand. Hij stelt kort en bondig: ' Lees-en spellingsstoornissen zijn echter, zeker als ze zonder andere bijkomstige problemen optreden, niet het gevolg van hersenbeschadigingen" (Dumont, 1984. pag. 123).

Als vierde oorzaak komt ontwikkelingsvertraging nogal eens voor in de literatuur. Dumont vindt het voor de hand liggend dat dyslexie een gevolg is van ontwikkelingsvertraging, maar stelt daarbij gelijk met klem. dat dit niet inhoudt, dat het vanzelf wel goed komt met deze kinderen. Het komt namelijk nogal eens voor. dat geadviseerd wordt de ontwikkeling nog maar eens een poosje aan te zien. Dumont noemt dit "jammerlijke adviezen". Hij stelt onomwonden: "Hoe ernstig de dyslexie ook is. met de juiste aanpak en training kan elk kind leren lezen en tot op zekere hoogte leren spellen" (Dumont, 1984. pag. 123). De ontwikkelingsvertraging heeft in de regel geen betrekking op de sociaal-emotionele ontwikkeling, maar. zoals gezegd, op de taalontwikkeling. Sommige onderzoekers hebben de ontwikkelingsproblemen van de taal van dyslectici in verband gebracht met de specialisatie van de hemisferen. In het voorgaande hebben we het daar reeds over gehad. Wat dit betreft doen er drie theorieën opgeld. In de eerste plaats is er de linkerhemisfeertheorie die dyslexie ziet als een gevolg van een vertraagde ontwikkeling van de linkerhemisfeer. Daarnaast is er de rechterhemisfeertheorie die stelt dat dyslexie wordt veroorzaakt door een "te sterk, te goed functioneren van de rechterhemisfeer (...)" (Dumont. 1984. pag. 124). Ten derde is er het zogenaamde balansmodel. In ons land is met name Bakker een verdediger van deze theorie. Bakker heeft in ons land zijn standpunt vooral bekendheid gegeven door de uitgave van het boek 'Zijdelings'. Daarin vinden we mijns inziens een interessante theorie over dyslexie, vandaar dat we er een speciale paragraaf aan wijden.

Bakker heeft zijn theorie zoals gezegd beschreven in "Zijdelings". Ook tijdens de dyslexiecongressen wordt er altijd wel aandacht besteed aan de neuropsychologische benadering (Dyslexie. 1984, 1985. 1986). Tijdens het bedoelde congres in 1984 heeft Bakker gesteld dat er bij leesproblemen sprake kan zijn van een niet goed functioneren van allerlei steunprocessen. Hij noemt dan drie steunprocessen. die ook op elkaar inwerken, Het zijn de volgende:

a. psychologische steunprocessen;

b. neuropsychologische steunprocessen;

c. neurologische steunprocessen.

Volgens Bakker zijn er aanwijzingen dat dyslectici bij het lezen problemen hebben met de overschakeling van ruimte (letters nemen immers ruimte

in beslag) naar tijd (uitgesproken woorden vragen tijd en de spraakklanken moeten ook in de juiste tijdsvolgorde achter elkaar komen). Verder zouden er problemen kunnen ontstaan bij een andere overschakeling, namelijk die van het zien naar het horen. Bij een dictee is dat omgekeerd, want een woord wordt gehoord en als het opgeschreven is. gezien.

Ten aanzien van de neurologische steunprocessen merkt hij op dat er volgens onderzoek al heel vroeg in de prenatale fase iets mis kan gaan met de vestiging van zenuwcellen in de hersenschors. Of er een verband met dyslexie gelegd mag worden is echter nog niet zeker.

In de derde plaats gaat hij in op de neuropsychologie. Hij heeft tijdens het congres van 1984 zijn neuropsychologische theorie maar heel summier weergegeven, maar in "Zijdelings" is deze nader uitgewerkt. We zullen proberen deze beknopt weer te geven. Zijn theorie heeft alles te maken met het onderscheid tussen de linker-en de rechterzijde van de hersenen. Het is algemeen aanvaard, dat de linkerhersenhelft oftewel de linkerhemisfeer gespecialiseerd is voor taal. Men noemt dat in wetenschappelijke termen "dominantie voor taal". De rechterhemisfeer is dominant voor het waarnemen van vorm en richting. We zijn het erover eens dat lezen taal is. We zouden daarom kunnen zeggen dat lezen een beroep doet op de linkerhemisfeer. Toch is daarmee niet alles over lezen gezegd, want lezen heeft duidelijk ook te maken met vorm en richting. Denk maar aan de lettervormen en aan de ordening van links naar rechts. Nu is het volgens Bakker zo dat het aanvankelijk lezen vooral een activiteit is van de rechter hemisfeer. Immers, dan is het kind nog bezig met het nauwkeurig waarnemen van lettervormen en het achtereenvolgens verklanken van de letters. Op een zeker moment is de vaardigheid in lezen zodanig dat er sprake is van een omslag. Het spellend lezen verandert in meer herkennend lezen. Bakker zegt daarvan dat de balans gaat overhellen naar de linkerhemisfeer. Het alledaagse lezen van de gevorderde lezer is volgens zijn theorie een activiteit van de linkerhemisfeer, waar ook de taaicentra gevestigd zijn. Wanneer we als gevorderde lezer typografisch een moeilijke tekst onder ogen krijgen, bijvoorbeeld we krijgen plotseling oude druk voor ons, dan wordt er een beroep gedaan op de rechterhemisfeer om de afwijkende vorm te identificeren.

Bakker onderscheidt twee vormen van dyslexie, namelijk de L-dyslecticus en de P-dyslecticus. De eerste zouden we de radende lezer, of. zoals Bakker hen noemt, de LOM-haaster kunnen noemen en de tweede de hardnekkige speller, of, om met Bakker te spreken: de LOM-speller. Het leren lezen vergelijkt Bakker met paardrijden. Als het goed is. begint de lezer op het paard R dat een langzaam dier is. maar een scherp waarnemer. We zullen een gedeelte van de beeldspraak van Bakker citeren.

“R is bedaard, een goed waarnemer ook: het zal rijden en omzien naar

hobbels en obstakels. Dat zadel is veilig, er worden weinig rijfouten gemaakt." Heb je het paardrijden op R onder de knie en je wilt snel en stijlvol rijden, dan is een overstap op paard L noodzakelijk. De P-dyslectici blijven echter op paard R zitten, met als gevolg dat ze wel nauwkeurig lezen, maar ook traag en dat het leesbegrip bemoeilijkt wordt.

De L-dyslecticus daarentegen wedt op het verkeerde paard. Hij begint met paard L, hetgeen leidt tot valpartijen. L-dyslectici lezen verhoudingsgewijs snel, maar ook onnauwkeurig.

Er is volgens Bakker ook enige evidentie met betrekking tot de relatie L-dyslexie en rechtsorigheid. Duidelijk is in ieder geval dat mensen die een voorkeur hebben voor het rechteroor, gesproken taal sneller verwerken dan degenen die een voorkeur hebben voor het linkeroor, de linksorigen. Op zich zijn deze speculaties over oorvoorkeur vooral interessant voor de spelling. Veel meer dan speculaties zijn het echter niet.

De theorie van Bakker over de L-en P-dyslectici heeft ook geleid tot experimenten met betrekking tot behandeling van dyslectici. Daarop hopen we hierna nog in te gaan als we het gaan hebben over de diverse behandelingsaanpakken.

Verder wil ik nog zeer kort stilstaan bij de theorie omtrent dyslexie van het Instituut voor Woordblinheid en Andere Leermoeilijkheden (IWAL) te Amsterdam. Volgens het Iwal heeft dyslexie een neurologische achtergrond en wordt de stoornis veroorzaakt door het niet goed verwerken van spraakklanken. Dyslectici kunnen volgens het IWAL de taal wel auditief goed verwerken, maar krijgen problemen met het thuisbrengen van afzonderlijke spraakklanken. Dat komt doordat de afzonderlijke klank (bijvoorbeeld /b/) een abstractie is. De klank /b/ lijkt immers slechts gedeeltelijk op deze klank in het totale woord /been/. De herkenning wordt ondermeer bemoeilijkt door de u-klank achter de klank /b/. Ook moet het kind weten dat /b/ in /been/ dezelfde klank is als /b/ in /beer/ , ja en dat spreekt nog veel meer, dat /ee/ in /been/ dezelfde klank representeert als /ee/ in /beer/. Dyslectici hebben volgens het IWAL aantoonbaar moeite met het thuisbrengen van spraakklanken. Ook andere onderzoekers hebben dat aangetoond (Van Bon. 1985). Dat zou dan komen door neuro-anatomische afwijkingen in het hersengebied Planum Temporale.

Veenendaal

In het volgende nummer van dit blad verschijnt D. V. de tweede aflevering van dit artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1990

Criterium | 59 Pagina's

Dyslexie: reëel onder ogen zien (1)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1990

Criterium | 59 Pagina's