LOM-ONDERWIJS
Het is mijn bedoeling om u enige informatie te verstrekken over de volgende zaken:
- Voor welke leerlingen is het LOM-onderwijs bedoeld?
- Welke mogelijkheden zijn er voor deze leerlingen aan het einde van hun schoolloopbaan?
- Hoe verloopt de aanmeldingsprocedure voor:
- leerlingen afkomstig uit het bao.
- leerlingen afkomstig van een andere LOM-school.
- leerlingen afkomstig van een andere SO-school?
Ten overvloede zij hier vermeld dat het hier alleen de onderwijskundige kant van de aanmelding betreft en niet de principiële kant. (Op de aanmeldingsformulieren staat een aantal punten die wij essentieel vinden voor de identiteit van onze school.)
We sluiten af met enkele opmerkingen over het vervoer.
Zoals u weet gaan niet alle leerlingen naar de basisschool of blijven niet alle leerlingen naar de basisschool gaan. Voor een groeiende groep kinderen kan de gewone basisschool niet de hulp bieden die deze leerlingen gezien hun leer-en/of gedragsproblemen behoeven. Deze groep leerlingen is aangewezen op het SO In het begin van deze eeuw werden 300 leerlingen per jaar verwezen naar het SO De laatste jaren zijn dat 1500 leerlingen geweest met een uitschieter van 3500 leerlingen in 1986. Ter illustratie van de grote groei van het LOM-onderwijs nog enkele cijfers: In 1949 werden vier scholen voor LOM-onderwijs gesticht. In 1988 waren er in ons land 326 scholen. Aan een LOM-school kunnen drie afdelingen verbonden zijn:
de kleuterafdeling voor 4 - 7-jarigen
de kernafdeling voor 6 - 12/13-jarigen
een afdeling voor Voortgezet Speciaal Onderwijs, kortweg een VSO-afdeling.
Onze school kent alleen een kernafdeling.
Welke leerlingen worden verwezen naar het SO of LOM?
Het zal u duidelijk zijn dat het geven van een profielschets van de LOM-leerling een riskante zaak is. De LOM-leerling bestaat niet. Ieder mens is door de Schepper met zijn eigen mogelijkheden geschapen en is dus uniek. Toch wil ik proberen wat dingen op te noemen die in de literatuur als kenmerkend worden genoemd voor het kind met leer-en opvoedingsproblemen. Ik ben daarin absoluut niet compleet.
Vooraf nog deze opmerking. Kinderen die LOM-onderwijs nodig
hebben, onderscheiden zich qua uiterlijk niet van hun klasgenoten. Daardoor worden ze vaak te laat opgemerkt in het basisonderwijs. Hun 'anders-zijn' is dus niet duidelijk herkenbaar.
Wanneer we toch een poging wagen om aan te geven welke kinderen bij LOM-onderwijs gebaat zijn, kunnen we heel algemeen zeggen, dat het gaat om een groep kinderen, van wie de leerprestaties niet overeenkomstig de verwachtingen zijn; verwachtingen die je op grond van hun intelligentie zou mogen hebben. Het gaat dus om kinderen met een gemiddelde intelligentie.
Blijkbaar zijn er meer factoren bij het leren in het spel. Zoals: concentratie, spanningsgevoeligheid, taakbesef en werkhouding. Kinderen kunnen hiermee problemen hebben, waardoor er op de basisschool niet uitkomt wat erin lijkt te zitten. Zo doen hun best, maar het lukt niet. Er zal zich dan een achterstand in verschillende vakken voordoen. Het is ook mogelijk dat zich een achterstand voordoet in één vak. Er doen zich bijvoorbeeld grote problemen voor bij het onder de knie krijgen van lees-, spelling en/of rekenvaardigheden tegen alle verwachtingen in. We noemen dit een "partieel defect".
Onderzoekers hebben gezocht naar allerlei mogelijke factoren die van invloed (kunnen) zijn op dit afwijkende leergedrag. Wilhelmina Bladergroen heeft het bijvoorbeeld gezocht in de "basis-functietrainingsmodellen". Het woord "basis" geeft al aan dat bepaalde leervoorwaarden volgens haar ontbraken. Ze ging nadruk leggen op de motoriek, de lichaamsschema - ontwikkeling en de taalontwikkeling.
Andere zochten het weer in een motorische component met daaraan gekoppeld een lichte hersendysfunctie.
In de jaren '70 ging men er vanuit dat bij leerlingen met een leer-en/ of gedragsprobleem vooral neurologische ontwikkelingsstoornissen de oorzaak waren.
Een nieuwe tendens is het gegeven dat niet het kind een partiële stoornis heeft maar dat de onderwijsaanpak en de lesprogramma's een 'partieel defect' zouden vertonen. (Dr. K. Doornbos, 1987).
Langzamerhand gaat een kind lijden onder een situatie van 'niet kunnen'. Het kan gedragsvormen gaan vertonen die door het falen op school beïnvloed zijn. Zij raken bijvoorbeeld ontmoedigd, trekken zich terug, worden ongezeglijk of agressief, druk, aanhalig, in bepaalde opzichten taakschuw, onverschillig en angstig.
Hoe het ook zij, thuis merken de ouders dat hun kind niet meer zichzelf is. Omdat het niet goed gaat met hun kind, kan dat bij ouders gevoelens van schuld en onzekerheid oproepen. Ouders kunnen ten opzichte van hun kind nerveus en geprikkeld raken. In een aantal
gevallen is het niet uit te maken of de leerproblemen de gedragsproblemen hebben veroorzaakt of andersom. Het kan ook gebeuren, dat de problemen zich uitsluitend beperken tot het leren.
De LOM-school is er in ieder geval èn voor de kinderen met leermoeilijkheden èn voor de kinderen met gedragsmoeilijkheden.
Deze leerlingen zijn gebaat bij een leerstofverdeling in zeer kleine stapjes. Zodat ze niet gebukt gaan onder een draaglast die hun draagkracht te boven gaat. Bovendien moet voortdurend bekeken worden langs welke andere routes hetzelfde doel bereikt kan worden. Het lokaal moet zodanig ingericht worden dat de leerlingen niet met een chaos van prikkels geconfronteerd worden. Dit betekent concreet dat voorin de klas geen werkstukken van handvaardigheid worden neergezet en dat er geen lijnen met tekeningen door het lokaal hangen.
Toch is dit niet het meest eigene van het speciaal onderwijs. Dat zit meer in het klimaat, de manier van omgaan met de leerlingen: het kind voelt zich veilig, mag falen, de betrokkenheid van de leerlingen bij hun vorderingen is groter, enz.
Wat kan een leerling worden na de LOM-school?
Deze vraag stellen ouders en leerkrachten als hun kind/leerling verwezen wordt naar het LOM-onderwijs. Je kunt als directeur dan natuurlijk niet voorspellen wat er van dit ene kind zal worden. Wel valt er iets te zeggen over oud-LOM-leerlingen.
Bij een onderzoek van 33 oud-leerlingen tussen 18 en 27 jaar kwam het volgende boven tafel: Alle kozen na het LOM-onderwijs een vorm van voortgezet onderwijs.
Aantal onderwijsvorm 3 IBO 14 LBO 6 LHNO 3 LAS 2 VSO-LEAO 5 VSO-MAVO
10 personen studeerden verder op een vorm van middelbaar onderwijs.
Tijdens hun middelbare opleiding stopten er twee personen. Van de acht anderen studeren er nog vijf. Drie personen behaalden hun diploma MBO of HAVO. Na school kwamen ze terecht in verschil-
lende beroepen, zo is men werkzaam in een tuincentrum, een autofabriek, het A.B.P., een bedrijf voor technische installatie, isolatiebedrijf, een bedrijf voor luchtbehandeling enz.
Hoe komt een leerling, die na allerlei hulpprogramma's nog niet mee kan komen op een school voor SO? M.a.w. hoe verloopt de toelatingsprocedure?
Ouders of plaatsvervangers melden hun kind aan bij de school voor SO, direct of indirect, via een directeur of een arts. Voorwaarde voor de indirecte weg is wel dat de ouders er van weten. Dat ten overvloede. Zodra het kind is aangemeld, begint het onderzoek. De hoofdvraag is: is dit kind gebaat bij een plaatsing op een LOM-school?
Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Commissie van onderzoek, die bestaat uit een arts, een orthopedagoog of psycholoog, een maatschappelijk werker en de directeur van de school.
Ieder onderzoekt het kind vanuit zijn eigen werkgebied. De arts gaat na of er een lichamelijke oorzaak is voor de problemen van het kind. Zijn de oren en ogen in orde? Is de motoriek voldoende ontwikkeld? Is er een afwijking, dan geeft de arts informatie over de gevolgen hiervan voor de aanpak op school.
De orthopedagoog of psycholoog probeert door onderzoek de vraag te beantwoorden: Wat is er precies met dit kind aan de hand? Er wordt nagegaan wat de verstandelijke mogelijkheden van dit kind zijn. Door het kind te observeren probeert genoemd commissielid een beeld te krijgen van hoe het kind zich voelt, hoe het zijn omgeving ervaart e.d.
De maatschappelijk werker voert een gesprek met de ouders over de ontwikkeling van het kind, van de plaats van het kind in het gezin, hobby's e.d. Ook gaat hij/zij wat dieper in op de aanmelding:
Hoe staan ouders tegenover de aanmelding? Hoe kijken ze tegen de SO-school aan? e.d.
De directeur neemt een pedagogisch-didactisch onderzoek af. Hij gaat na hoe het staat met de leervorderingen van het kind. Ook probeert hij na te gaan waar de moeilijkheden op terug zijn te voeren.
De commissieleden leggen hun ervaringen met het kind naast elkaar en komen tot een advies: plaatsing of geen plaatsing.
In het laatste geval wordt er in een gesprek met ouders/school nagegaan welke mogelijkheden er zijn om te komen tot een oplossing van de problemen.
Om te komen tot een verantwoorde beslissing hanteert de commissie een aantal criteria.
Belangrijkste is:
- komt de plaatsing het kind ten goede? Verder:
- minimum leeftijd voor LOM is 6 jaar.
- leerling moet lichamelijk in staat zijn de school te bezoeken.
- er moet sprake zijn van een gemiddelde intelligentie (IQ zeker niet beneden de 80).
- er moet een redelijke verwachting tot het komen van leerresultaten zijn.
- is er plaats voor het kind?
- wat zijn de mogelijkheden van de toeleverende school?
Plaatsing van een leerling van een andere LOM-school kan eenvoudiger verlopen mits de gegevens niet ouder zijn dan 2 jaar. Zijn de gegevens ouder, dan moet door middel van een psychologisch onderzoek worden vastgesteld, dat de leerling is aangewezen op LOMonderwijs. Redenen om te veranderen van een LOM-school kunnen de afstand tot, of de identiteit van de nu bezochte school zijn.
De plaatsing van een leerling van een andere soort SO-schooI is ongeveer gelijk aan de plaatsing van een leerling uit het basisonderwijs. Het bestuur streeft er naar zoveel mogelijk leerlingen, die aangewezen zijn op SO een plaats te bieden op onze school. U begrijpt dat het in het belang van het kind is als we dat op verantwoorde wijze proberen te doen. Bovendien zijn we gehouden aan de marges, die de wet ons in dezen biedt.
Tenslotte enkele opmerkingen over het vervoer
de wet regelt dat kinderen t/m 9 jaar gebruik kunnen maken van aangepast vervoer. Oudere kinderen hebben in dit geval een verklaring nodig van de Commissie van Onderzoek. Deze verklaring zal - indien noodzakelijk - worden overhandigd aan de ouders.
gemeenten kunnen een eigen bijdrage van de ouders vragen in de vervoerskosten (f 200, - ).
vervoer gebeurt van deur tot deur. De reistijd wordt zo kort mogelijk gehouden.
ouders moeten zelf de vergoeding aanvragen bij de gemeente.
Tijdschrift voor orthopedagogiek; december 1989 J.J. Dumont, Leerstoornissen 3, controversen en perspectieven.
Lezing gehouden....
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991
Criterium | 68 Pagina's