Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De mogelijkheden van de kanttekeningen in het onderwijs (1)*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De mogelijkheden van de kanttekeningen in het onderwijs (1)*

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat de Dordtse Synode in haar achtste zitting - op 20 november 1618 - me algemene stemmen besloten had, dat er een geheel nieuwe Bijbelvertaling zou moeten komen, heeft deze synode diezelfde middag nog vier regels geformuleerd, volgens welke de vertalers, die nog aangewezen moesten worden, zouden moeten werken.

ls Ik citeer de regels letterlijk uit de Acta:

I Dat zij altijd bij de oorspronkelijke tekst zorgvuldig blijven, en de manier van spreken der oorspronkelijke talen zoveel de duidelijkheid en eigenschap der Nederlandse spraak kan toelaten, behouden. Maar indien ergens een Hebreeuwse of Griekse wijze van spreken voorviel, die harder zou zijn dan dat ze wel in de tekst gehouden zal kunnen worden, dat zij deze aan de kant naarstig aantekenen.

II Dat zij, om de zin van de tekst die niet ten volle uitgedrukt is, te vervullen, zo weinig woorden daarbij doen als mogelijk is, en deze in de tekst met een andere letter en tussen haakjes besluiten, opdat ze van de woorden van de tekst onderscheiden kunnen worden.

III Dat zij voor ieder boek en hoofdstuk een korte en duidelijke inhoud stellen, en alleszins aan de kant de gelijkluidende plaatsen der Heilige Schrift aantekenen.

IV Dat zij enige korte verklaringen erbij voegen, waarmede reden gegeven wordt van de overzetting in duistere plaatsen; maar de waarnemingen der leerpunten daarbij te voegen, is geoordeeld noch nodig, noch raadzaam te zijn.

Gedurende de volgende dagen zijn blijkens de Acta nog verschillende bijkomende zaken besproken, zoals hoe te handelen met de apocriefe boeken, of men ten aanzien van God het woord 'du' of 'gij' zou gebruiken, en hoe men in het Oude Testament de naam Jehovah zou weergeven. Maar die vier gestelde regels zijn de gewichtigste. Zij karakteriseren geheel het karakter van de Statenvertaling.

Ik herhaal ze nog even in mijn eigen woorden:

I. Zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst en bij de manier van spreken van de oorspronkelijke talen blijven, dus zo letterlijk mogelijk. Wanneer dat echt niet mogelijk is, dan de letterlijke vertaling vermelden in een kanttekening.

II. Wanneer het nodig is, in de vertaling een of meer woorden in te voegen, dan in een afwijkend lettertype en tussen haakjes, opdat deze ingevoegde woorden duidelijk onderscheiden blijven van de echte tekstwoorden.

III. Ieder bijbelboek en hoofdstuk van een korte inleiding voorzien en aan de kant de gelijkluidende Schriftplaatsen aantekenen.

IV. Waar nodig, in de kant korte verklaringen bijvoegen, 'waarmede reden gegeven wordt van de overzetting in duistere plaatsen', waarbij het niet moet gaan om een behandeling van dogmatische geschilpunten. Naast een woordelijke, wetenschappelijk-objectieve overzetting ook een objectieve exegetische toelichting.

Karakter van de Statenvertaling

Daarmee is de Statenoverzetting een unieke vertaling. Ik ken maar weinig bijbelvertalingen in de wereld, die met haar te vergelijken zijn, voor wat betreft haar grote getrouwheid aan de oorspronkelijke tekst. Zij is zo letterlijk als maar mogelijk is. En nu weet ik wel, dat daarop, puur vertaaltechnisch bezien, af te dingen is. Taalkundigen - onverschillig of het nu om de Bijbel gaat, dan kst wel om welk ander geschrift ook - zullen zeggen: wezenlijk voor verta ook, dat je de tekst begrijpelijk maakt; wie zich beperkt tot het letterlijk overzetten van woorden, is juist niet getrouw aan de grondtekst, want tot die getrouwheid behoort, dat de lezer van de vertaling ook begrijpt wat de bedoeling van de oorspronkelijke tekst is; belangrijker dan een letterlijke vertaling is, dat de bedoeling van de tekst goed overkomt, en dan zul je weieens heel vrij moeten vertalen.

Dat is de gedachtengang die ten grondslag ligt aan vertalingen zoals de Groot Nieuws Bijbel en Het Boek. Deze mensen kunnen zich met enig rec pen op Luther en de manier waarop hij de Bijbel in het Duits heeft vertaald. De Statenvertalers zijn hierin bewust van Luther afgeweken, en zij staan daarin niet alleen. Anderen gingen hen daarin voor. Ik noem in het Frans de Geneefse Bijbel waarvoor Olivetan, een neef van Calvijn, de grondslag legde (1540), de gereformeerde tegenhanger in Duitsland van de Lutherbijbel, die van Piscator (1602), en de Engelse Bijbel, die zijn grondslag vindt in de arbeid van William Tyndale en zijn voltooiing in de Authorised Version die gereed kwam in 1611.

Drie grote bezwaren kleven aan het vóór alles begrijpelijk willen vertalen.

1. Er sluipt een groot subjectief element in. De lezer neemt kennis van de bedoeling van de oorspronkelijke tekst? ... neen, van wat volgens de vertaler(s) de bedoeling is. Men leest de tekst door de bril van de vertaler.

Het is niet moeilijk, om in de Groot Nieuws Bijbel de modern-theol sche opvattingen van de vertalers te vinden, en in Het Boek het arminianisme der zg. evangelischen. Het is, dat Luther zo begenadigd is geweest, dat hij, verlicht door Gods Geest, zo congeniaal was aan de Schrift dat de zin en mening des Geestes toch nog duidelijk in zijn vertaling doorklinken. Maar methodisch heeft hij langs de rand van de afgrond gewandeld.

2. Bovendien moeten wij de vraag stellen: is het wel de taak van de vertaler om de bedoeling begrijpelijk te maken voor de lezers? Is dat niet exclusief het werk van de Heilige Geest, Die de inhoud der Schriften toepast aan de harten van de lezers? De vertaler heeft slechts tot taak, het taalverschil weg te nemen.

3. Uitleg is nodig en ook geoorloofd. Het antwoord dat de Moorman gaf op de vraag van Filippus 'Verstaat gij ook hetgeen gij leest? ', is het antwoord van alle bijbellezers van alle tijden: Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht? Maar de lezer heeft er recht op, dat hij tekst en uideg kan onderscheiden. Dat de uitleg niet in de tekst verweven is, maar duidelijk gescheiden blijft van de blote tekst.

En dat is het unieke systeem, dat de synode van Dordrecht opdroeg aan de vertalers: de lezers een letterlijke tekst geven, en de uitleg daarvan streng gescheiden, er naast, in de kanttekeningen.

Zo bezien, maken de kanttekeningen een integraal onderdeel van de Statenvertaling uit. Zij kunnen niet gemist worden. Wat de Statenvertalers bewust nalieten, het begrijpelijk willen maken van de vertaling door de bedoeling, de uitleg in de vertaling te verwerken, compenseerden zij in de kanttekeningen, de inleidingen boven de Bijbelboeken en de hoofdstukken, alsmede het systeem van verwijsteksten.

Verval van de kanttekeningen

Het moet als een ernstige verarming worden beschouwd, dat in de negentiende eeuw de gewoonte algemeen werd om de Statenvertaling uit te geven

zonder kanttekeningen, in feite dus een geamputeerde Statenvertaling. Ik zie daarvoor twee oorzaken:

1. Een praktische oorzaak: de opkomst van kleiner formaat Bijbels en de wens om voor elke beurs betaalbare Bijbels beschikbaar te kunnen stellen:

2. Een principieel argument: het Nederlands Bijbelgenootschap, dat als gevolg van het verval van kerk en staat de verzorging van de uitgave van de Heilige Schrift had overgenomen, heeft vanaf zijn begin bewust boven de kerkelijke verschillen willen staan en had uitdrukkelijk in zijn statuten staan, geen Bijbels met kanttekeningen te mogen uitgeven, omdat de daarin gegeven uitleg toch onvermijdelijk kerkelijke en theologische positiekeuzen deed blijken. Dit beleid is naar mijn overtuiging een van de belangrijkste oorzaken geweest van de opkomende vraag naar een nieuwe vertaling. De klacht dat de Statenvertaling zo moeilijk te begrijpen is, had voor een belangrijk deel voorkomen kunnen worden, wanneer brede lagen van het kerkvolk niet vervreemd zouden zijn geraakt van de kanttekeningen.

Natuurlijk bleven er op kleine schaal Bijbels met kanttekeningen verkrijgbaar. Maar dat was dan het werk van particuliere uitgevers. Vaak kostbaar, maar - en dat is erger - meestal niet met de vereiste zorgvuldigheid.

In de negentiende eeuw is men namelijk ook begonnen met het overzetten van de Statenvertaling in de nieuwere spelling, terwijl ook grammatica en idioom, waar die als al te zeer verouderd werden beschouwd, aanpassing ondergingen. Dat is sindsdien doorgegaan tot op heden toe. Principieel behoeft daartegen geen bezwaar te bestaan, maar de vereiste zorgvuldigheid is niet altijd in acht genomen. Ging de bijbeltekst zelf daardoor nogal wat fouten vertonen. het gehalte in de nieuwere edities is toch nog in het algemeen behoorlijk te noemen. Maar de uitgaven van de kanttekeningen zijn in één woord treurig. Het aantal slordigheden, zetfouten, overschrijffouten, interpretatiefouten is werkelijk legio. Het Nederlands van de zeventiende eeuw is ook werkelijk erg moeilijk te interpreteren, juist omdat men meent te weten wat er staat; ik noem nu alleen maar het verschil tussen enkel-en meervoud. Maar ook tonen deze edities aan, dat de bewerkers het ingewikkelde systeem dat de Statenvertalers er in de kanttekeningen op nahouden, absoluut niet doorgrond hebben. Dat blijkt het duidelijkst in het gebruik van de leesteken de hoofdletters en de verschillende lettertypen in de kanttekeningen.

Ik noem nu maar één eenvoudig voorbeeld. Wie de kanttekeningen in een Statenbijbel uit de 17de of 18de eeuw beziet (of dat nu een Ravesteijn-bijbel, een Keurbijbel of welke andere dan ook is, dat doet er minder toe) kan daar onmiddellijk in zien, dat als er in de kanttekeningen verwezen wordt naar een andere Schriftplaats, dat op tweeërlei manier gebeurt. Er staat öf: Siet Psalm 56.5 (of:56 vs 5)' öf: Siet Psalm 56 op vs. 5'. Daartussen is een duidelijk verschil. In het eerste geval wordt verwezen naar het desbetreffende Bijbelvers, in het tweede (met het woordje 'op') naar de kanttekening op dat vers. Het is mij onbegrijpelijk, dat in alle nieuwere edities dit verschil totaal verwaarloosd is.

Het gevolg van dit gerommel - het spijt mij, maar ik kan er geen ander woord voor vinden - is, dat de kanttekeningen dikwijls onbegrijpelijk geworden zijn. Dat werkt voor de gebruikers dikwijls ontmoedigend en stimuleert niet bepaald tot intensief onderzoek.

Daarom, wie momenteel op werkelijk verantwoorde wijze de kanttekeningen wil gebruiken, is aangewezen op een oude Bijbel uit de 17de of 18de eeuw, óf op een facsimile-uitgave (zoals de facsimile-uitgave door De Banier van de Ravesteijn-editie van 1657) óf op de laatste druk in de originele spelling, maar wèl in onze (romeinse) letter (de Van Velzen-editie van 1868, die nog niet zo lang geleden ook nog in facsimile herdrukt is).

De kanttekeningen in hun historisch kader

Ik wil nu uitvoeriger ingaan op de aard en de opbouw van de kanttekeningen bij de Statenvertaling.

Het is daarbij goed, zich te realiseren, dat de kanttekeningen bij het verschijnen van de Statenbijbel niet eensklaps als iets totaal nieuws kwamen, integendeel.

Reeds in de Middeleeuwen waren kanttekeningen bij de Bijbel gebruikelijk. Wie zo'n Middeleeuwse bijbelfoliant - eerst in handschrift, later in druk - bekijkt, ziet dat vrijwel elke bladzijde bestaat uit slechts een klein gedeelte bijbeltekst - in grote letter - omringd door een groot aantal klein geschreven of gedrukte glossen, zoals zij genoemd werden, ook wel tussen de regels door, de zogenaamde interlineaire glossen.

De grondslag daarvoor zijn de 'Glossa Ordinaria', een verzameling glossen die in de twaalfde eeuw in Frankrijk is ontstaan. Deze kanttekeningen zijn

voor het grootste deel ontleend aan de werken van de kerkvaders, en verder woordverklaringen. De arbeid van het verzamelen en publiceren van kanttekeningen (annotaties, zoals ze ook genoemd werden, of scholiën, ook een gangbare benaming) geschiedde vooral in kloosterscho len. Een beroemde verzameling zijn nog de Postillen van Nicolaas van Lyra, een man uit de veertiende eeuw. Verder waren de bijbelboeken in de middeleeuwse Bijbels doorgaans voorzien van de voorredenen van Hieronymus uit de Vulgaat.

Ook Luther voorzag zijn bijbelvertaling van kanttekeningen, zij het veel beknopter, en van voorredenen, door hemzelf geheel opnieuw geschreven, actueel en afgestemd op de gewone man, volks van aard, en soms ook weer verbazend diep van inhoud.

De eerste reformatorische bijbeluitgaven in Nederland zijn overwegend vertalingen, dan wel vrije bewerkingen van het werk van Luther, en dikwijls ook voorzien van diens kanttekeningen en voorredenen. Sommige uitgaven geven blijk van een zekere onafhankelijkheid doordat zij in de kanttekeningen ook andere vertaalmogelijkheden gaven, bijvoorbeeld ontleend aan de Vulgata of aan het Griekse Nieuwe Testament van Erasmus. Eensdeels weerspiegelen deze variaties de complexiteit van de eerste periode van de Kerkhervorming in Nederland (de periode voor 1550), anderdeels laten zij ook zien, dat de bewerkers er soms terdege oog voor hadden, dat Luther nog al vrij vertaald had.

Het zijn vooral de kanttekeningen in die eerste reformatorische bijbelvertalingen in de Nederlanden geweest, die de toorn van de inquisitie opwekten. Zij hebben de Antwerpse bijbeluitgever Jacob van Liesvelt het leven gekost. Hij was de eerste, die complete Bijbels in de Nederlandse taal heeft uitgegeven. Hem is niet aangerekend, dat hij Bijbels uitgaf. Daar had hij zelfs privilege voor. Maar de onmiskenbaar reformatorische kanttekeningen wekten de ergernis van de ketterjagers. In zijn uitgave van 1542 had hij bij 1 Petrus 2:5 aangetekend: opten steen ghetimmert syn, is alle onse hope setten op cristum alleen'. En bij Kolossenzen 1:2: genade dats vergevinge der sonden door Cristum, vrede dat is dat in ons te weten dat wi seker gheloven door Cristum salich te zijn'. Daarom is hij in 1545 onthoofd.

Gedurende een aantal jaren was de Liesveltbijbel de meest gebruikelijke onder de hervormingsgezinden in de Nederlanden.

De kanttekeningen in de Deux-Aesbijbel

Na 1550 zien we in de Nederlanden de snelle opkomst van de gereformeerden zich ook weerspiegelen in de bijbelvertaling. In 1561-1562 verscheen in Emden de Bijbel die bekend is geworden onder de naam van Deux-Aes. Deze is ontstaan op de grens. Het Oude Testament is nog typisch luthers. De vertaling van het Nieuwe Testament is van andere hand en draagt veel meer een gereformeerd karakter.

Het Oude Testament was een herziening van de Liesveltbijbel door nieuwe controle aan de hand van de Duitse Lutherbijbel, met de (zich nog steeds uitbreidende) kanttekeningen van Luther. De naam waaronder deze Bijbel bekend is geworden, is ook aan zo'n kanttekening te danken. De woorden van Nehemia 3:5 'Doch hun geweldigen brachten hun hals niet ten dienste hunner heren' werden toegelicht door deze kanttekening: De armen moeten het kruis dragen, de rijken geven niets. Deux aes heeft niet Six cinque geeft niet. Quater drij, die helpen vrij.' De vreemde woorden zijn termen die aan de dobbelsteen ontleend waren. Deux aes was de laagste worp, six cinque de hoogste, zodat de kanttekening betekende: e armen hebben niets, de rijken geven niets, de middenklasse, daar moet het van komen.

Het was een letterlijke vertaling van een kanttekening van Luther op deze plaats.

Men bemerkt in deze kanttekeningen helemaal de stijl van Luther, die een voudig het gewone volk wilde aanspreken. Bijvoorbeeld bij 1 Samuel 3:1: ij 'thewr' (duur): Es waren nicht Prediger noch Pfarher gnug / Die Bibel ist da vnter der Banck gelegen / hat niemand studirt / Samuel ist komen vnd hats wider erfur gezogen etc.' Ik kan niet nalaten er nog enkele te noemen, ze zijn typerend voor de direkte stijl die Luther in zijn kanttekeningen hanteerde, alle uit de Spreuken, ik geef ze hier uit de Deux-Aesbijbel: ij Spr. 12:11: Anders heet het: eertien handwerken, vijftien ongelukken'. Spr. 19:16 (van een ongehoorzaam kind): Dat is, hij komt meester Hans in de handen en aan de galg; want ongehoorzame kinderen ontlopen hem niet.' (Meester Hans was een volkse aanduiding voor de scherprechter.) Spr. 19:24: Gelijk als men spreekt: ij is zo lui, dat hij van luiheid niet eten kan, wanneer hij al de hand in de schotel of het eten voor zich heeft.' Spr. 20:11: Jong gewend, oud gedaan.’

Overigens zegt de drukker in de voorrede, dat de vertaler ook andere vertalingen heeft nagezien, o.a. de Duitse van Zürich (Zwingli) en de Franse van Genève, en de kanttekeningen van de Fransman François Vatable. Vertaalvarianten daaruit zijn ook in de kanttekeningen opgenomen.

Daarentegen is het Nieuwe Testament van de Deux-Aesbijbel rechtstreeks vertaald uit het Grieks en ook veel meer georiënteerd op Genève, wat ook blijkt uit de kanttekeningen. Zo is goed gebruik gemaakt van de Latijnse vertaling van het Nieuwe Testament door Beza.

Deze Deux-Aesvertaling is talloze malen herdrukt. Zij zou de Nederlandse standaardvertaling blijven tot de komst van de Statenvertaling.

Er waren overigens mensen die zich ergerden aan het volkse karakter van Luthers kanttekeningen. Zelfs Tijl Uilenspiegel kwam in een kanttekening voor, weliswaar bij een apocrief boek. Jezus Sirach 19:5, waar bij 'Wie zich verblijdt dat hij schalkheid kan bedrijven' in de Deux-Aes is aangetekend: Als Ulenspieghel’.

Om aan deze bezwaren tegemoet te komen en tevens meer volgens gereformeerde principes te werken, kwam er in 1581 in Leiden een Deux-Aesbijbel uit, die door de Leidse predikant Petrus Hackius voorzien was van de uit het Frans vertaalde kanttekeningen van de Geneefse Bijbel. Deze waren samengesteld door Augustin Marlorat, een Franse martelaar.

Eén voorbeeld slechts. Bij 1 Joh. 2:2 (En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld) heeft de Deux-Aes geen toelichting, maar tekent Marlorat aan: Te weten, voor al degenen die het Evangelie door het geloof aannemen. Want hoewel deze verdienste van Christus voor de hele wereld genoegzaam is, zo zal ze nochtans niemand genieten, tenzij hij ze ontvangt. Nu is het geloof het middel van het ontvangen. Zo volgt dan hieruit dat deze weldaad voor de gelovigen alleen bereid is.' Aan zulke kanttekeningen herkent men onmiddellijk de gereformeerden.

Hackius was echter een omstreden figuur, onder meer door de steun die hij gaf aan de libertijnse predikant Coolhaes. Zodoende maakte zijn bijbeleditie minder opgang dan mocht worden verwacht. Het merkwaardige feit deed zich zelfs voor, dat juist de meer rechtzinnig-gereformeerden vast bleven houden aan de oude Deux-Aes. Het waren vooral de libertijnsgezinden, die de voorkeur gaven aan de Deux-Aes in de bewerking van Hackius. Dat moet van weerszijden puur om Hackius' naam zijn geweest, want het gereformeerd ge-

halte van de kanttekeningen is in zijn editie beslist veel meer aanwezig.

C. C. de Bruin vertelt (in De Statenbijbel en zijn voorgangers. 208), dat deze tegenstelling zelfs in de gevelstenen van boekhandelaars tot uiting is gekomen. In Utrecht had een libertijns boekverkoper zijn winkel aan de Ganzenmarkt 'inden Franschen Bybel', een gereformeerde vakgenoot de zijne aan de Vismarkt 'in den hochdeutschen vergulden bibel’...

Nog meer initiatieven met kanttekeningen

Het is onmogelijk, om alle initiatieven op dit gebied te vermelden. Dat de Deux-Aes gebrekkig was, daarvan was ieder die enige kennis van zaken had, wel overtuigd. Terwijl de pogingen om tot een nieuwe bijbelvertaling te komen via de officiële kerkelijke kanalen uiterst langzaam vorderden, bleven uitgevers actief.

Zo hebben wij in onze GBS-boekerij ook een zg. Doreslaerbijbel uit 1614. D is de Deux-Aes-vertaling. maar de Enkhuizer predikant Abraham a Doreslaer had voor een compleet nieuwe verzameling kanttekeningen gezorgd, waarvoor hij voor het Oude Testament de kanttekeningen had benut van de Latijnse vertaling van de bekeerde Jood Tremellius en diens schoonzoon Franciscus Junius en voor het Nieuwe Testament de Latijnse vertaling van Beza en de nieuwe Duitse bijbelvertaling van Piscator. Piscator, gereformeerd hoogleraar in Herborn, had gezorgd voor een gereformeerde Duitse bijbelvertaling, die in 1602 is verschenen. Ook deze vertaling was royaal voorzien van kanttekeningen. Toen de plannen voor een nieuwe Nederlandse vertaling helemaal vastgelopen leken te zijn, heeft Baudartius nog voorgesteld, om deze Piscatorbijbel maar in het Nederlands te vertalen.

Ik heb dit alles u willen mededelen, opdat u de plaats van de kanttekeningen der Statenvertaling beter zult kunnen begrijpen. Bijbels met kanttekeningen waren niets bijzonders. De roomse bijbeluitgaven uit de zestiende eeuw, die ik nu maar buiten beschouwing heb gelaten, hadden ze eveneens.

Zeker moet in dit verband nog melding gemaakt worden van de arbeid van de bekende Faukelius, die 1617 in Middelburg een vertaling van het Nieuwe Testament publiceerde, met een uitvoerig kanttekeningen-apparaat, waarvoor hij een groot aantal andere vertalingen had onderzocht. En ten laatste noem ik de Franeker hoogleraar Sixtinus

Amama, die het werk van Hackius herzag en voortzette en in 1625 met een editie kwam, waarin de kanttekeningen wederom verbeterd en uitgebreid waren. Hij had daartoe het werk van Faukelius benut en introduceerde - voorzover ik heb kunnen nagaan als eerste - in deze editie de kanttekeningen van de gereformeerde Italiaan Diodati (op de Dordtse Synode aanwezig als afgevaardigde van Genève). Voor deze kanttekeningen van Diodati bestond in de zeventiende eeuw alom in de gereformeerde wereld grote waardering. Zo hadden de Statenvertalers een rijke verzameling aan materiaal voor hun kanttekeningen, waarvan zij een zorgvuldig en weloverwogen gebruik hebben gemaakt. C. C. de Bruin (in De Statenbijbel en zijn voorgangers, 263) somt een lange rij op van vertalingen in vele talen, waarover zij de beschikking hadden en waarvan de sporen in de kanttekeningen terug te vinden zijn. Voorts woordenboeken, commentaren, ook verklaringen van rabbijnen, proeven van Nederlandse vertaling, zoals van Marnix en Helmichius en uiteraard de grondteksten, in diverse edities.

Zo kozen zij voor het Nieuwe Testament de grondtekst-editie van Beza uit 1588. Wij prijzen ons als GBS gelukkig van deze editie een exemplaar in onze bibliotheek te hebben. Met de Latijnse vertaling en kanttekeningen, beide van Beza's hand, ook een rijke bron.

Zij hebben wel het meest gebruik gemaakt van het werk van Tremellius en Junius, dat ik reeds noemde, van Diodati, de Geneefse Bijbel en Piscators Duitse Bijbel, waaruit talrijke kanttekeningen letterlijk zijn overgenomen. Zo hoge prijs stelden zij op diens arbeid, dat zij met toestemming van Piscators nabestaanden diens aantekeningen uit Herborn hebben laten komen, die hij gemaakt had voor een nieuwe, verbeterde druk.

Maar mij dunkt, we moeten wel bijzonder de Authorised Version noemen, de Engelse Bijbel, die in 1611 gereed was gekomen. Wanneer we in de kanttekeningen het woord 'Anders: ' tegenkomen, ter inleiding van een andere vertaalmogelijkheid, betreft dat in de meeste gevallen de Engelse vertaling. Blijkbaar hebben de Statenvertalers die van zo grote waarde geacht, dat zij zich gedrongen gevoelden, ook wanneer zij zelf tot een andere vertaalkeuze waren gekomen, daarvan op deze wijze rekenschap te geven.

(wordt vervolgd)


Eerste deel van het referaat, gehouden op de onderwijsdag van de VBSO te Gouda, d.d. 12 oktober 1994

C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse bijb Reformatie tot 1637. 2e druk. Haarlem, 1993.

A. van Heteren e.a.. Niets kan haar glans verdoven. 350 Jaar Bijbel in Statenver uitgave GBS, 1987.

A.W.G. Jaakke en E.W. Tuinstra (red.). Om een verstaanbare bijbel. Nederlandse bi gen na de Statenbijbel. 1990.

De Wachter Sions, nrs. 22 februari tot en met 29 maart 1990.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994

Criterium | 48 Pagina's

De mogelijkheden van de kanttekeningen in het onderwijs (1)*

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994

Criterium | 48 Pagina's