Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De statenvertaling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De statenvertaling

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het LüQS 6 september jl. 50 jaar geleden dat ds. G.H. Kersten stierf en na een moeitevol leven het loon van een getrouwe dienstknecht ontving. In verschillende publicaties is hieraan aandacht geschonken. De redactie wil ter gedachtenis van ds. Kersten een artikel van zijn hand plaatsen dat handelt over de totstandkoming van de Statenvertaling. Het is in 1937 door hem in drie afleveringen in 'De Saambinder' geplaatst, driehonderd jaar na de verschijning van de Statenvertaling. De actualiteit van dit artikel heeft niet aan waarde ingeboet. gezien het verlangen van verschillenden binnen de gereformeerde gezindte om tot een volledig nieuwe vertaling van de Bijbel te komen. We hebben de hedendaagse spelling gebruikt, (red.)

Inleiding1

De Statenvertaling was niet maar het werk van een enkele dag; er zijn vele jaren over heengegaan eer deze vertaling tot stand kwam.

Reeds op de Synode van Emden in 1571 stelden de afgevaardigden van Keulen de vraag naar een rechte translatie van de Bijbel, waarop de broederen besloten dat men het zou verdagen tot op de Generale Synode.^

Walcheren bracht de zaak op de Synode van Dordt in 1574 ter sprake. Deze synode besloot met de vertaling in de Nederlandse taal te toeven tot de overzetting in de Franse en Latijnse spraak in het licht gekomen was.^

In 1578 kwam te Dordrecht weer de vertaling ter sprake. Aan Marnix van St.-Aldegonde en Petrus Dathenus werd opgedragen naar bekwame mannen uit te zien, die dit werk behoorlijk zullen kunnen uitvoeren.'^

Eerstgenoemde heeft de vertaling ter hand genomen en deze werd na diens dood in 1598, op last van de Synode van Zuid-Holland (1599) en met medewerking van de andere synoden voortgezet door de predikanten Wernerus Helmichius en Arnoldus Cornelius. Helmichius stond na de dood van

Cornelius alleen voor het ontzaglijk werk van de vertaling. Hij bood Synode van Noord-Holland in 1607 de overzetting van Genesis aan. Ook anderen waren aan het werk getogen. Hun particuliere arbeid had een goede zijde, maar bemoeilijkte toch ook Helmichius, die zich op genoemde synode dan ook daarover beklaagde. Na de dood van de getrouwe en geachte predikant Helmichius in 1608 bleef de overzetting rusten tot zij in 1618 weer ter sprake kwam in de grote Dordtse Synode.

Op de Synode van Dordt 1618-1619

Het was op maandag 19 november 1618 dat de preses, Johannes Bogerman, op verzoek van de synoden van Holland, Zeeland, Gelderland en Overijssel de vertaling van de Bijbel aanhangig maakte. Hij wees erop dat andere landen reeds een goede vertaling bezaten en op verscheidene synoden in deze gewesten op een betere vertaling was aangedrongen, die echter tot nog toe niet was tot stand gekomen, niettegenstaande deze zeer onmisbaar was. Zo oordeelde geheel de synode.

Het bezwaar van de zijde van de boekdrukkers ingebracht dat men nog wel 80.000 exemplaren van de oude overzetting voorhanden had en dus grote schade vreesde van een nieuwe uitgave, verhinderde de synode niet tot een nieuwe vertaling te besluiten. Van meer belang achtte zij terecht de zorg voor een goede vertaling.

Daartoe stelde zij enige regels vast, waaraan de vertalers zich zouden te binden hebben. Voorgeschreven werd dat men zich stipt moest houden aa oorspronkelijke tekst. Zelfs eigenaardige Hebreeuwse en Griekse uitdrukkin) liet. Wer gen moesten de vertalers overnemen, indien de duidelijkheid er niet onder leed en het Nederlandse taaleigen dit toeliet. Werd van dit

voorschrift afgeweken, dan moest dit op de kant worden aangetekend. Zo veel maar mogelijk was, moest toevoeging van woorden in de tekst worden gemeden. Zo woorden toch werden ingevoegd, moesten deze met een ander lettertype worden gedrukt en tussen haakjes geplaatst. Boven elk boek en elk hoofdstuk moesten korte inhoudsopgaven geplaatst worden, terwijl op de kant gelijkluidende teksten moesten vermeld worden en korte verklaringen konden gegeven worden ter verduidelijking van de gegeven vertaling. De synode achtte het onnodig en niet raadzaam strikt leerstellige opmerkingen te maken.

De apocriefe boeken wilden sommigen geheel weglaten, omdat zij tot de Bijbel niet behoren. Daar echter van oude tijden af een plaats aan die boeken in de Bijbel gegeven was, besloot de synode hiervan niet af te wijken, doch de apocriefe boeken achter het Nieuwe Testament op te nemen. Dus niet tussen het Oude en Nieuwe Testament in, maar achter het laatste. De gemeente moest weten dat de apocriefe boeken niet van Goddelijke oorsprong zijn, gelijk Rome deze naar eigen willekeur er voor erkende. In een kostelijke voorrede wordt de lezer dan ook gewaarschuwd.

De vertalers

Nu moesten de vertalers worden gezocht. Daartoe waren bekwame mannen nodig. De synode zocht echter niet bloot menselijke wetenschap. Zij zag om ods naar mensen in wie de vreze Gods woonde en besloot aan een zestal theologen dit grootse werk op te dragen. Drie van hen zouden het Oude, de drie anderen het Nieuwe Testament vertalen en de apocriefen. Men schatte de tijd voor dit werk op vier jaren en achtte het noodzakelijk, dat de vertalers gedurende die tijd van ander werk ontslagen zouden worden. Zij zouden zich in een academiestad moeten vestigen om gebruik te kunnen maken van de bibliotheek en de professoren te kunnen raadplegen. Elke drie maanden zouden de vertalers hun werk aan de Staten-Generaal moeten tonen, ten bewijze van hun ijver.

Nadat de preses nog eens de leden van de synode ernstig vermaand had om niet alleen op bekwaamheid, doch ook op de godvruchtigheid van de te benoemen vertalers te letten, werd tot de verkiezing overgegaan.

Voor het Oude Testament werden gekozen: Johannes Bogerman van Leeuwarden;

Baudartius van Zutphen;

Gerson Bucerus van Veere.

En voor het Nieuwe Testament:

Jacobus Rolandus van Amsterdam;

Herman Faukelius van Middelburg; 5

Petrus Cornelisz. van Enkhuizen.

Voor elk van deze verkorenen werd een plaatsvervanger aangewezen en te-

vens uit elke Particuliere Synode (behalv Drenthe dat vrijgesteld wilde worden) ee revisor.

Reeds acht dagen nadat de vertaling was aanhangig gemaakt, kwam op 27 november 1618 de synode met hare besluiten gereed. Doch tot de volvoering was de hulp van de Staten-Generaal onmisbaar. Om die medewerking te verzoeken werden 27 Mei 1619 Bogerman, Faukelius en Hommius met prof. Polyander naar de Staten-Generaal afgevaardigd.

Bogerman en Faukelius werden vervangen door Arnoldi en Rosaeus, de man die door Oldenbarnevelt van zijn ambt was on zet. De dag na de sluiting van de synode d den deze leraren het verzoek bij Hoogmogende Heren Staten-Generaal r

Tegenslag

Men had gehoopt drie maanden na het besluit van de synode reeds aan de arbeid te kunnen gaan. Dit echter is wel bitter tegengevallen. Het zou acht jaren worden.

De Generale Staten hadden het te druk met de politieke aangelegenheden van het land. De remonstrantse predikanten die waren afgezet, en het hervatten van de oorlog met Spanje nu het Bestand ten einde liep, vorderden hun aandacht meer dan de Bijbelvertaling. De synoden echter bleven bij de te Dordrecht benoemde deputaten aanhouden de voor geheel het volk zo belangrijke zaak te behartigen.

Ook trachtte men door de Provinciale Staten de Generale te bewerken. Toch luwde de ijver van de kerken. Een poging van de synode in 1622 te Amsterdam gehouden, ten doel hebbend dat alle provinciale synoden afgevaardigden zouden benoemen, die de vertaling van de Bijbel bij de Generale Staten zouden bepleiten, mislukte.

Velen wilden zich maar met de bestaande vertaling vergenoegen en de tegenstanders sliepen ook niet. De hoogleraar aan de Franeker universiteit, Sixtinus Amama poogde nieuwe gloed te verwekken. Hij ondervond echter weinig medewerking voor de uitgave van zijn in 1623 verschenen boek Bijbelsche Conferentie.

Een hernieuwde aandrang van de Dordtse deputaten, op verzoek van de Synode te Brielle van 1623, had ten gevolge dat de Staten-Generaal in 1624

ordineerden dat elke benoemde vertaler zelfstandig zou werken. Tweemaal per jaar kon men dan samenkomen en het werk vergelijken.

Dit besluit voldeed echter niet aan het te Dordrecht bepaalde. De overzetters oordeelden dan ook 'dat zij het werk niet zouden kunnen behoorlijk aanvangen en volbrengen, of zij zouden moeten in één plaats bij elkander zijn en besoigneren'.

De deputaten brachten dit oordeel van de vertalers aan de Staten-Generaal

over en eindelijk, de 18e Juli 1625, willigde de overheid het verzoek in. Met grote blijdschap werd het besluit der Staten-Generaal vernomen. Geen wonder! De tegenstand was groot geweest; de overwinning te heerlijker. Leiden werd de meest geschikte plaats voor de samenkomst geacht. Daar woonden reeds Festus Hommius en Antonius Walaeus, die in het college der overzetters zitting verkregen hadden, doordat Petrus Cornelisz. en Hermanus Faukelius de tijd met de eeuwigheid verwisseld hadden.

Zo kon dus met de gewichtvolle arbeid een aanvang worden gemaakt. Over die arbeid hopen wij nu iets mee te delen.

Het begin van de vertaalarbeid

Het Oude Testament

Eindelijk dan, acht jaren na de beslissing van de Dordtse Synode, ving 13 november 1626 het grote werk van de overzetting van de Bijbel in de Nederlandse taal aan. Op die datum waren de drie mannen te Leiden samengekomen, aan wie de vertaling van het Oude Testament uit het Hebreeuws was toebetrouwd, nl.: Johannes Bogerman, de bekende voorzitter van de Synode van 1618-1619, Willem Baudartius, die zich reeds geruime tijd met de vertaling particulier had bezig gehouden en Gerson Bucerus, predikant te Veere.

Aan dit drietal predikanten hebben de respectieve kerkenraden, hoe ongaarne zij hun diensten ook misten, vrijheid gegeven om zich te Leiden te vestigen, zo lange tijd de overzetting van de Bijbel dit vereiste. Die kerkenraden hebben het grote belang dat geheel het Nederlandse volk bij een goede Bijbel in de eigen taal had. laten gelden boven het privaat belang van hun gemeenten.

Zo konden dan 3 november 1626 de drie verkoren predikanten zich te 's-Gravenhage tot de Staten-Generaal wenden tot nadere bepaling van het grote werk. Besloten werd dat het Oude Testament in vier delen zou vertaald worden. Het gereedgekomen deel zou door de 'overzieners' gecontroleerd worden en daarvan zou dan daarna in een gezamenlijke vergadering de eindredactie vastgesteld worden. Men ging alzo uiterst voorzichtig en accura werk. Nu, dat was nodig. Het gold hier het Woord des Heeren Heeren!

Ook werd besloten dat voor al hun moeite deze predikanten een vergoeding zouden ontvangen. Boven hun gewone traktementen werd hun toegezegd een jaarwedde van f 600, - vermeerderd met f 300, - voor huishuur en f 200, voor een afschrijver, ongerekend nog de vergoedingen voor boeken en vuur en licht en kantoorkosten. Dat was niet zo weinig, omdat de gulden in die dagen heel wat meer waard was dan in onze tijd.

Elk der predikanten bewerkte thuis éénderde gedeelte van een Bijbelboek, waarna men samen het verrichte werk overzag. Bij die bewerking kwam hun de arbeid van vroegere vertalers, als Marnix van St.-Aldegonde, Helmichius en Joos van Laren, goed te stade.

Het Nieuwe Testament

Ook de vertalers van het Nieuwe Testament togen, een jaar later, in oktober 1627, aan de arbeid. Hoewel, zo wij reeds opmerkten, twee van hen, nl. Festus Hommius en Antonius Walaeus te Leiden woonachtig waren, konden zij door de afwezigheid van Jacobus Rolandus zich niet eerder tot de vertaling zetten. Rolandus, sinds 1603 predikant te Amsterdam, kon van kerkenraad en magistraat niet eerder verlof krijgen naar Leiden te gaan. Toen dit eindelijk verkregen was, weigerde zijn vrouw met hem te gaan, die deswege kerkelijk behandeld is. Rolandus gaf echter, gelijk hem betaamde, meer gehoor aan de roeping der kerk dan aan zijn vrouw en vertrok mitsdien, hoe zwaar dit hem moet gevallen zijn, alleen naar Leiden. Dat was in oktober 1627. Toen zijn ook deze overzetters gezamenlijk aan het werk getogen. Ik zei, gezamenlijk, want reeds had elk van hen tevoren aan de opgedragen taak zijn krachten gegeven.

Voortgang en moeite

Toen van het Oude Verbond de vijf boeken van Mozes gereed waren en de vertalers van het Nieuwe Testament het Evangelie van Mattheüs voor een groot deel overgezet hadden, vergaderden de beide colleges van de overzetters om zich met elkaar te verstaan omtrent taal en spelling. Dat was een belangrijke zaak. De oorspronkelijke talen zijn zogenaamde 'dode' talen. Het Hebreeuws en Grieks, waaruit de Bijbelboeken vertaald moesten worden, verandert niet, maar de taal waarin overgezet wordt, is een 'levende', waarin de woorden dikwijls veranderen, vermeerderd worden en van betekenis wijzigen.

Onnodig moest men geen nieuwe woorden invoeren, opdat zoveel mogelijk

het gevoel van het volk ook werd ontzien bij het invoeren van de Staten-Bijbel. Bovenal was het noodzakelijk zoveel mogelijk letterlijk te vertalen. In vele gevallen kwam men tot een andere woordkeus, die inderdaad een verbetering van de overzetting was en waardoor de Staten-Bijbel van een ontzaglijke invloed geweest is op de Nederlandse taal.

Een zware slag werd aan het werk toegebracht door het verlies van Bucerus en Rolandus. De eerste stierf 7 augustus 1631. de andere op 70-jarige leeftijd in 1632. Bucerus werd. nadat de Leidse hoogleraar Ant. Thysius zich teruggetrokken had, niet door een ander vervangen. Bogerman en Baudartius hebben de vertaling van het Oude Testament toen voortgezet. En ook voor Rolandus werd geen ander benoemd. Op Hommius en Walaeus rustte nu ook de vertaling van het Nieuwe Testament met die van de apocriefe boeken. Met nauwkeurigheid waakte men er voor dat de vertalingen niet in andere handen kwamen, daar de vijand niet sliep en pogen zou het werk in verdenking te brengen. Alleen de revisoren moesten het inzien en hun werd geregeld ld gedeelte toegezonden. De kerken en ekwame predikanten toonden voortdud hun belangstelling en moedigden de verzetters aan in hun arbeid te volharden. Nu. zulke bemoedigingen waren wel nodig. Dat zal ieder kunnen verstaan, die ook maar enige kijk op dergelijk werk heeft. Gods knechten hebben in hun gemene arbeid bemoediging nodig; hoeveel temeer dan behoefden deze mannen blijken van waardering voor hun bijzonder zware arbeid.

De eindfase van het Oude Testament

Met grote blijdschap ontving de Synode e Brielle in 1633 de mededeling dat het de Testament gereed was. En de 9e juli at jaar vergaderden ten huize van ds. man de beide vertalers met de deputaten rovinciën nl. Anth. Thysius, Johannes Polyander (beiden hoogleraar te Leiden), Ab. Widmar, predikant te Uitgeest, Am. Teeckmannus, predikant te Utrecht, Jac. Revius van Deventer, Franc. Gomarus, hoogleraar te Groningen. De afgevaardigden van Zeeland en Friesland, nl. Joos van Laren van Vlissingen en Bern. Fullenius van Leeuwarden, kwamen in augustus.

Het was weer de oude moeilijkheid, die hen zo lang ophield: zij konden schier f geen verlof krijgen van kerkenraad en overheid om naar Leiden te vertrek-

ken. Maar zij kwamen dan toch. Fullenius moest echter een jaar later weer naar Leeuwarden vertrekken, want de kerk kon hem niet langer missen. Dagelijks werd onder presidium van Bogerman vergaderd van 9 tot 12 uur en van 2 tot 4 uur. Telaatkomers moesten zes stuivers boete betalen ten bate van de armen. Had men gerekend zodoende na acht maanden gereed te zijn, het werd 1 september 1634 eer de revisoren de arbeid konden voleindigen. Nadat de 18e van die maand aan de Staten-Generaal rapport was uitgebracht, keerden de revisoren huiswaarts.

De eindfase van het Nieuwe Testament

De 16e november 1634 vergaderden ten huize van Walaeus de 'overzieners', die voor het Nieuwe Testament en de apocriefe boeken benoemd waren.

Op uitnodiging van de Staten-Generaal bevonden zich alzo op die datum te Leiden: Henricus Arnoldi van Delft; W. van Nieuwenhuizen van Haarlem; Car. Dematius van Middelburg; Luc. a Renesse van Maarssen en Casp. Sibelius van Deventer. H. Alting, hoogleraar te Groningen kwam eerst tegen december en Sebast. Damman moest eerst met grote moeite door de Staten van Gelderland uit zijn Spaanse gevangenschap worden losgekocht, eer hij zich naar Leiden kon begeven. Hij bevond zich 14 mei in de vergadering der revisoren en Fullenius, van wie wij reeds vernamen hoezeer kerkenraad en magistraat van Leeuwarden hem bemoeilijkten, omdat zij hem niet wilden missen, had pas in maart kunnen komen, terwijl hij 19 juli weer vertrekken moest.

De 31e augustus 1635 kwamen de revisoren van het Nieuwe Testament gereed. Toen kwamen de apocriefe boeken aan de beurt en 19 oktober van datzelfde jaar was ook dit werk volbracht. De volgende dag hebben Walaeus, Damman en Arnoldi aan de Staten-Generaal rapport uitgebracht.

Het drukken van de vertaling

Nu kon tot de druk worden overgegaan. Aan de vertalers was voor de tijd van 15 jaar octrooi voor de uitgave verleend. Dit octrooi hebben zij aan de burgemeesters van Leiden verkocht voor f 1500, - elk. Daarna heeft Pauwels Aertsz. van Ravesteyn opdracht voor de druk ontvangen, die daartoe van Amsterdam naar Leiden moest verhuizen. Had Bogerman gehoopt in oktober 1634 met de druk van het Oude Testament aan te vangen, een en ander gaf weer groot oponthoud. Bovendien kon door de felle winter de pers niet werken en kostte het grote moeite nieuwe lettertypen en goed papier te verkrijgen. Eindelijk werd in april 1635 begonnen met twee drukpersen en, nadat het Oude Testament was afgeleverd zelfs met drie persen. In de zomer van 1636 was men met het Oude, een jaar later met het Nieuwe Testament gereed gekomen.

Voorzien van een autorisatie van de Staten-Generaal, werd het eerste exemplaar van de nieuwe Bijbel, in paars fluweel gebonden en verguld op snee, de

Staten-Generaal aangeboden (nl. op 16 sept. 1637, red.). Zo was het grote werk voleindigd en een lang gekoesterde begeerte in vervulling gegaan.

Gods zegen

Een der allerbeste overzettingen is in het licht gegeven en ons volk heeft deze Staten-Bijbel lief gekregen. Hij heeft onder de zegen des Heeren velen mogen dienen tot zaligheid en Gods Kerk is er op ongemene wijze door gebouwd. Kennelijk heeft des Heeren zegen op deze vertaling gerust en ons volk zal goed doen haar niet prijs te geven voor allerlei nieuwe en z.g. 'beschaafde' overzettingen. Het houde aan zijn Statenvertaling vast.

Ik kan niet nalaten nog op het bijzondere feit te wijzen dat tijdens de vertaling in 1635 in Leiden de pest woedde, die in een week 1500, totaal 20.000 mensen ten grave sleepte. Wat moesten de vertalers en revisoren doen? Aan hun werk blijven? Of de peststad verlaten?

Onder biddend opzien tot de Heere besloten zij voort te gaan. En het heeft de Heere behaagd hen en hun gezinnen te bewaren: er is van hen niet één gestorven.

Des Heeren gunst was over hen. Zij deze ook over ons. Laat ons dagelijks het Woord van God onderzoeken en stelle de Heere dit Woord ons tot een Woord des levens.

Bijbeluitgaven voor de invoering

De invoering van de Staten-Bijbel verliep niet zo vlot als menigeen wel zou verwachten. Deze kostelijke vertaling moest andere, reeds lang gebruikte Bijbels verdringen. Zij was toch immers niet de eerste Nederlandse overzetting.

Reeds in de Middeleeuwen zagen overzettingen in de Nederlandse taal het licht. Deze Bijbels waren echter meer vertelling, dan overzetting in de landstaal. Wij noemen de Rijm-Bijbel van Jacob van Maerlant en het O Testament van Jan Tay. In 1477 verscheen de Delftse BijbeL die van Tay meerderd met de Profeten, later ook de Psalmen, de Evangeliën en de Brieven.

Te Keulen gaf Jacob Koelhof een Bijbel uit, terwijl Johannes Pelt, gardiaan van 't klooster der Minrebroeders te Amsterdam, in 1522 een vertaling van Mattheüs bezorgde bij Doen Pietersoen. Te Antwerpen kwam bij Hans van Ruremunde het Nieuwe Testament uit. Tussen 1522 en 1525 verschenen niet minder dan 24 uitgaven van het Nieuwe Testament of gedeelten ervan. Rome zag deze uitgaven met lede ogen aan. Haar leugenleer werd er meer en meer door ontdekt, ook al waren vele van deze vertalingen zeer gebrekkig. De eerste volledige Nederlandse Bijbel werd gedrukt in 1526 door Jacob van Liesveldt te Antwerpen, die reeds eerder gedeelten van de Bijbel had uitge-

geven. Deze uitgave, en vooral de aantekeningen die hij maakte, waren oorzaak dat Van Liesveldt werd gevangen genomen en onthoofd (1545). De door hem uitgegeven Bijbel had echter zijn weg gevonden en liet zich niet uit de handen van het volk wringen.

Ook vermocht de uitgave van Jan Utenhove (in 1566) niet de Liesveldt-Bijbel te verdringen. Deze uitgave betrof het Nieuwe Testament en had dit voor, dat zij een vertaling was, niet van de (Latijnse) Vulgata maar uit het Grieks, waarin het Nieuwe Testament oorspronkelijk geschreven is. De overzetting won daardoor in zuiverheid. Maar Utenhove schreef niet in de toen gebruikelijke taal van het volk en dat was een ernstig bezwaar.

J.D., waarschijnlijk Johannes Dyrkinus, verstond deze kunst beter. Zijn ver taling werd opgenomen in de Deuxaes-Bijbel.^

Voor deze Bijbel moest Liesveldt het veld ruimen. Godfried van Wingen, predikant te Emden, verzorgde haar uitgave in 1562. Deze Bijbel was bij het verschijnen van de Statenvertaling nog algemeen in gebruik. Haar naam dankte zij aan een kanttekening op Neh. 3:5.

Die kanttekening luidde als volgt: 'de arme moeten het cru^ce dragê, de rijcke en geven niet, deux aes heeft niet. Six cincque en geeft niet, quarter dr^, die helpen uri^'.

Ter verklaring van deze wel wat zondedinge kanttekening diene de opmerking van Dr. L. van Langeraad^, nl. dat aes betekent: én; deux is twee. Dus 'deux aes' is 2x1, en ziet op degenen die niets in de wereld hebben. Six is zes; cinque vijf:6x5=30; dit zijn

1638 besloot tot invoering, zodra de nieuwe Bijbels in allerlei formaten gedrukt zouden zijn. Zelfs stelde men voor een Zeeuws drukker octrooi te verlenen. Het voorbeeld van Amsterdam vond geen navolging!

In 1641 brak de tegenstand van Amsterdam en werden de Staten-Bijbels op de kansels gebracht. Ook in Gelderland was in dat jaar, uitgenomen op enkele kleine plaatsen, de nieuwe vertaling algemeen ingevoerd. In Drenthe waren een jaar tevoren nog plaatsen waar n.b. elke Bijbel op de predikstoel ontbrak!

En gelijk in de kerken, ging het op de scholen en in de huisgezinnen. Het volk kreeg de Statenvertaling lief. Voortdurend werd aan het wegnemen van drukfouten gewerkt en in 1657 verliet bij van Ravesteyn een opnieuw met veel zorg gecorrigeerde Bijbel de pers.

De Remonstranten konden zich met de nieuwe uitgave slecht verenigen, doch hun tegenstand was van geen grote betekenis. En Rome moest natuurlijk op de 'Geuzen-Bijbel' schimpen. Er verschenen pamfletten van die zijde, die bedoelden het volk van de Zuidelijke Nederlanden te waarschuwen tegen de Staten-Bijbel. Want de nieuwe vertaling drong over onze grenzen heen, het tegenwoordige België binnen. De smaad kon echter de verdiende lof niet te niet doen. Algemeen wordt de Nederlandse vertaling van 1637 erkend een van de beste vertalingen te zijn.

Aanbeveling

Er is een geslacht opgestaan, dat de Bijbel wil fatsoeneren. Men wachte zich daarvoor. Ons volk houde aan de Statenvertaling vast.

Het was weleer een gewoonte aan huwenden een Staten-Bijbel mee te geven. Laat die gewoonte onder ons herleven. Hebt gij geen Staten-Bijbel in uw huis, schaf er u een aan. Lees er in, ook de kanttekeningen. Dat lezen zal u over vele teksten licht verschaffen. Het zal ook oefenen in de 'oude druk' en dit zal u zeer ten dienste komen bij het lezen van de oude schrijvers. De tedere zorg, die de Heere over Zijn Kerk in ons land gedragen heeft door deze uitnemende Bijbel-overzetting, moge meer en meer waardering vinden.


Noten:

1 Het artikel begon ds. Kersten als volgt: De Staten-Vertaling 1637 - 1937. Onder bovenstaande titel is door het Nederlands Bijbelgenootschap een lezenswaardig boekje uitgegeven ter gelegenheid van het driehonderdjarig bestaan der Statenvertaling. Ook is in Amsterdam een Bijbeltentoonstelling georganiseerd, waar de oudste uitgaven tot die op heden zijn verzameld. Het is goed de belangstelling voor onze nauwkeurige Statenvertaling levendig te houden.'

2 Part. Vr. Emden, vr. 3

3 Part. Vr. Dordrecht 1574, vr. 2

4 Part. Vr. Dordt 1578. vr. 18

5 De auteur van het Kort Begrip

6 In Een verborgen schat in den acker gaat dr. C.A. Tukker er zonder meer van uit da Emdense predikant de auteur is. (red.)

7 In a.w. wordt een andere verklaring gegeven, nl. sinds de Middeleeuwen werden arme mensen aangeduid als 'dues aes'. Luther noemt deze uitdrukking bij de gewone man in Duitsland gangbaar om aan te geven wat Duits is.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1998

Criterium | 76 Pagina's

De statenvertaling

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1998

Criterium | 76 Pagina's