Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de bekering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de bekering

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag 1: Waarin bestaat de bekering?

Antw.: ierin, dat de overtuigde zondaar, door Gods Geest op een zalig kende wijze bewrocht. zich met hart en daad van het kwaad afkeert en (zich) tot het goede wendt. Jes. 1 vers 16. 17: aat af van kwaad te doen. Leert het goede te doen. Ps. 34:15; Jes. 55:7.

Vraag 2: oe keert de zondaar zich met hart en daad af Antw.: p deze wijze, dat hij het kwaad der zonde:1. kent en beschouwt; 2. betreurt; 3. zich daarover schaamt; 4. zichzelf even daarom verfoeit en veroordeelt:5. haat; 6. belijdt; 7. nalaat.

Vraag 3: oe kent of beschouwt hij het kwaad der zonde? Antw.; Hij kent of beschouwt de zonde bij ontdekkend licht van Gods W Rom. 3 : 20, en Geest, Jer. 31 : 19:

1. in hun menigte, zodat een geheel heerleger van zonden hem voorkomt;

2. in hun zwaarheid, de verzwarende omstandigheden zich voor hem opdoende;

3. in hun kracht, gewaarwordende het geweld en vermogen der zonde;

4. in hun lelijkheid, dat zij is een overtreding van Gods Wet en een kwetsing van Zijn Majesteit, en dat zij de gehele mens bezoedelt en verontreinigt;

5. in hun onbetamelijkheid, dat de mens niets minder past, dan zich tegen God te bezondigen:

6. in hun verdoemelijkheid en schadelijkheid. dat de zonde hem strafwaardig voor God maakt en alle kwaad der straf veroorzaakt. Ziet. aldus kent en beschouwt hij

de zonde. Jes. 59 vers 12: nze ongerechtigheden, die kennen we, Ps. 51:5. Jer. 3:13. en dat aanvankelijk, mits hem niet al zijn zonden op eenmaal voorkomen, opdat hij door droefenis niet verslonden moge worden.

Vraag 4: Hoe betreurt hij de zonde?

Antw.: ij wordt vanwege de zonde in zijn hart gewaar: ngenoegen, onrust en smart. Joël 2 vers 13: cheurt uw hart en niet uw klederen, Ps. 51:19; 2 Cor. 7:10.

1. Deze zijn smart ontstaat eigenlijk (wezenlijk, red.) uit aanmerking van het schadelijke dat er in de zonde steekt. Namelijk dat de zonde hem niet leen hel-en verdoemeniswaardig gemaakt heeft, maar vooral dat ze hem van God en Diens zalige gemeenschap heeft afgescheiden en van alle Goddelijke zegeningen ontbloot. Het gemis van God, door de zonde veroorzaakt, is de voornaamste oorzaak van zijn smart.

2. Zijn smart is groot en zwaar, ja groter dan enige andere droefheid over delijk verlies, Zach. 12:10. De zonde immers brengt hem het grootste verlies toe, te weten dat van Gods gemeenschap. Daarom is hij zijn leven lang over dezelve bedroefd. Zelfs nadat hij van de vergeving een gevoelige verzekering ontvangen heeft. Hij zou alles gaarne willen missen, was hij maar van de zonde verlost. Waarbij komt zijn bekommerdheid, dat zijn droefheid over de zonde niet groot genoeg is.

3. Zijn droefheid is naar God, 2 Cor. 7:10, naar Gods wil en drijft hem God toe. Hos. 6:1.

4. De droefheid des harten gaat min of meer vergezelt met een tochtelijke (sterk verlangende, red.) aandoening of ontsteltenis omdat lichaam en zie nauw verenigd zijn. In sommigen is deze groot en aanhoudend en wordt ze tastelijk bespeurd in hun gelaat, woorden, gebaren en tranen. Luk. 6:21 en 7:28. Hetzij dat zij grove zondaren geweest zijn, hetzij dat ze zeer vertrouwen op hun burgerlijke gerechtigheid, hetzij dat God iets groots door hen wil verrichten. In anderen is dezelve weinig of niet, zoals in Zacheüs, Luk. 19:5. 6 en in Lydia, Hand. 16:14, 15. Doch deze worden wel eens naderhand droevige navlagen gewaar, als zij in deze of gene grove zonde gevallen zijn, gelijk de voorbeelden van David en Petrus uitwijzen, Ps. 6:3, 4. 7, 8. Matth. 26:75. Het kome dan iemand niet vreemd voor als hij een overtuigd zondaar aantreft die zeer bedroefd is. Ook moet iemand noch zijn eigen staat noch die van een ander lichtvaardig verwerpen, schoon een grote of aanhoudende tochtelijke droefheid noch bij hem noch bij een ander gevonden wordt. Gods Geest handelt in dezen gans verscheiden naar Zijn wijsheid en vrijmachtig welbehagen.

Vraag 5: Hoe schaamt hij zich over de zonde?

Antw.: Hij wordt vanwege de zonde in zijn hart gewaar een gevoelige erkentenis van eigen lelijkheid, Gode-ongelijkheid en onwaardigheid om tot God te

naderen, voortvloeiende uit een gezicht van Gods zuivere heiligheid, van het schandelijke en Godonterende, dat er in de zonde steekt. En van zijn onreinheid, walgelijkheid en Gode-ongelijkheid door de zonde hem toegebracht, veroorzakende voorts in hem ongenoegen, onvrijmoedigheid en een walging van zichzelf. Dikwijls wordt van deze schaamte gewag gemaakt. Jer. 3 vers 25: ij liggen in onze schaamte. Zie Jer. 31:19, Ez. 43:10, 11, Rom. 6:21. En gelijk ze haar zitplaats in het hart heeft, zo openbaart ze zich naar buiten in het aangezicht, Dan. 9:7. en in de gebaren, Ez. 9:6. Mark. 14:72, Luk. 18:13.

Vraag 6: Hoe verfoeit en veroordeelt hij zichzelf vanw

Antw.: ij is gans ontevreden over zijn zondig gedrag en als met toorn en gramschap tegen zichzelf ontstoken, omdat hij de banden van verplichting, waardoor hij aan God en Zijn dienst verbonden was, zo schandelijk verscheurt en van zich verworpen heeft. Job 42 vers 6: aarom verfoeie ik mij, Ez. 20:43, 2 Cor. 7:11. Hij erkent zichzelf even daarom strafwaardig voor God, Hos. 5:15 en spreekt het wee over zichzelf uit, Klaagl. 5:16. Luk. 15:18, 19.

Vraag 7: Hoe haat hij de zonde?

Antw.:

1. Zijn haat tegen de zonde bestaat eigenlijk daarin dat hij de zonde niet wil en dus met zijn wil afkerig is van dezelve, Rom. 7:19.

2. Zij ontstaat uit het gezicht van de aard en natuur der zonde, als strijdende tegen Gods wil en wet, en van de schadelijke uitwerkingen van dezelve, mitsgaders uit het ontzag voor God en uit de liefde tot Zijn wil. Spr. 8:13.

3. Zij brengt teweeg een afkerigheid van zichzelf en van alles wat enige gemeenschap met de zonde heeft. Jud. 23, wat aanleiding ertoe gegeven heeft, Hand. 19:19, en nog geeft, gelijk de wereld. 1 Joh. 2:15, en goddeloze mensen, Ps. 139:21 en 22. Ook veroorzaakt ze een strijd of tegenkanting van de wil tegen de zonde. Gal. 5:17.

4. De eigenschappen van deze haat zijn dat ze is: artelijk, algemeen, bestendig en groot. Ps. 119:128.

Vraag 8. Hoe belijdt hij de zonde?

Antw.:

1. Hij bedekt ze niet, Spr. 28:13. Dat is. hij ontkent ze niet gelijk de Farize Luk. 18:11. Hij spreekt ze niet voor, Jes. 5:20. Hij verkleint ze niet. Hij verontschuldigt zichzelf niet, zodat hij de schuld op anderen zou leggen of zich op de vromen, op de bedorven natuur en op de gewoonte zou beroepen, Ez. 13:10.

2. Hij belijdt ze, 1 Joh. 1:9, en wel alle zonden, zover hij zich deze maar kan herinneren en te binnen brengen: rove en min-grove; openbare en verborgene; die hij onlangs begaan heeft of lange tijd geleden door hem be-

dreven zijn, Ps. 90:8 en 25:7. Hij vergenoegt zich niet met een algemene belijdenis, maar bekent de zonden in het particulier (persoonlijk), rondborstig en met al hun verzwarende omstandigheden.

3. Hij belijdt ze voor God, Die door de zonde beledigd is en over dezelve in Christus' bloed verzoening kan en wil doen. Het is: k heb gezondigd tegen den Heere. 2 Sam. 12:13, Ps. 32:5 en 51:6, Luk. 15:18, 1 Joh. 1:9. Weliswaar kent God de zonden, eer ze door hem beleden worden. Doch door die belijdenis wil Hij dat de zondaar nederiger en ootmoediger worde, temeer naar de vergeving reikhalze en Gods genade in Christus te hoger schatte en verheffe.

4. Hij bekent ze als de omstandigheden dat eisen ook voor de mensen en wel in de volgende gevallen:

a. als hij openbare ergenis gegeven heeft, zie de 51ste Psalm:

b. als hij de naasten beledigd heeft in zijn naam, goederen of anderszins, Matth. 5:23, 24.

c. als hij vanwege deze en gene verborgene zonden in zijn gemoed verlegen is, Jac. 5:16.

d. als hij makkers in het zondigen gehad heeft.

e. als zulks tot roem van Gods vrije genade, aan hem bewezen, dienen kan, Hand. 26:9-11

Vraag 9: Hoe laat hij ze na?

Antw.: Hij onthoudt zich van de zonde en doet ze niet meer gelijk voorheen.

Hij staat af van ongerechtigheid. 2 Tim. 2:19.

1. Dus laat hij aanvankelijk alle zonden na, Ps. 119:128. Ez. 18:21.

2. Hij hoedt zich voor alle schijn des kwaads. 1 Thess. 5:22.

3. Hij vliet alle gelegenheden tot de zonde. Job 36:21.

4. Hetgeen hij de naasten ontwend (afgenomen) mocht hebben, geeft hij weer, Jes. 33:15. Luk. 19:8. Nademaal dit nu hard en pijnlijk valt, alsmede langzaam toegaat en smaad bij de wereld veroorzaakt, zo noemt de Heilige Schrift het: anden en voeten afhouwen, ogen uittrekken, Matth. 18:8. 9, besnijden. Jer. 4:4, kruisigen. Gal. 5:24. doden. Col. 3:5.

Vraag 10: Hoe went de zondaar zich met hart en daad tot

Antw.:

1. Hij wendt zich met zijn verstand tot Gods Wet om daaruit Gods wil te verstaan, Ps. 1:2. Rom. 12:2.

2. Hetgeen de Wet hem nopens Gods wil voordraagt, keurt hij met zijn oor deel goed en dat zonder onderscheid te maken, Ps. 119:128: k heb al uw bevelen van alles voor recht gehouden.

3. Zijn wil is gereed om Gods wil in alles te volbrengen. Het is: eere, wat wilt Gij, dat ik doen zal, Hand. 9:6. Zie Ps. 119:5, 6. Matth. 26:41. Rom. 7:18.

4. Hij neemt in afhanging van God opzetten en voornemens om Gods wil te

doen en verzweert zich dus aan God. Ps. 119 vers 106: Ik heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.

5. Dit zijn voornemen stelt hij dadelijk in het werk: ij doet het goede, zonder onderscheid, Jes. 1:17. Hij verheerlijkt God in zijn lichaam en in zijn geest, 1 Cor. 6:20. Zijn inwendige en uitwendige zinnen legt hij wel aan. Zijn leden stelt hij Gode tot wapenen der gerechtigheid, Rom. 6:13. Kortom, in zijn gebaren, woorden, daden, zeden, gezelschappen en gans gedrag bespeurt men zulk een tastelijke verandering ten goede, dat allen die erop letten. verbaast daarover staan. Hand. 9:21.

Vraag 11: Hoe moet deze bekering aangemerkt worden?

Antw.:

1. Als een werk Gods. Die door Woord en Geest de uitverkoren zondaar wederbaart, verandert en levend maakt. Klaagl. 5 vers 21: eere, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn. Zie Jer. 31:33; Ez. 36:26, 27; Joh. 3:5

2. Als een werk des zondaars voor zoverre hij, door God bewrocht, begint redelijke en vrijwillig te werken, Spr. 9:6. Dies wordt de bekering dikwijls van hem in Gods Woord geëist, Ez. 18:30, 31; Zach. 1:3; Mark. 1:15.

Vraag 12: Wat moet de zondaar tot dezelve bewegen?

Antw.:

1. Dat hij gewisselijk verloren gaat, indien hij zich niet bekeert. Luk. 13 vers 3: ndien gij u niet bekeert, zo zult gij allen insgelijks vergaan. u En dat integendeel op de bekering vergeving van zonden, heil en zalighe ontwijfelbaar volgen zullen, Jes. 1:16-18, Hand. 26:18.

2. Dat gelijk God vanwege Zijn heiligheid een afkeer heeft van de zondaar, als zondaar, Ps. 5:5-7, Hij integendeel aan de boetvaardige zondaar een welgevallen heeft, Ps. 51:19.

3. De Goddelijke lankmoedigheid en goedertierenheid moeten de zondaar tot bekering aansporen, Rom. 2:4.

4. Dat de zondaar, in zonden moedwillig voortgaande, een beul en moordenaar van zichzelf is. Spr. 8:36.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1999

Criterium | 28 Pagina's

Van de bekering

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1999

Criterium | 28 Pagina's