Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opvoeden in de vreze des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opvoeden in de vreze des Heeren

37 minuten leestijd

1. Inleiding
Als we de titel Opvoeden in de vreze des Heeren horen, komen er onwillekeurig vragen bij ons op als: Wat een verheven doel! Wie is tot deze dingen bekwaam? Wie durft daarover te spreken? Dit zijn terechte gedachten. Ik wil daarom vooraf duidelijk stellen dat het niet mijn bedoeling is allerlei nieuwigheden aan te voeren. Laten we ons liever zetten aan de voeten van degenen die op grond van Gods Woord en de belijdenisgeschriften over de opvoeding hebben gesproken en geschreven.

We willen zodoende vooral letten op hetgeen er te zeggen valt over:
• het uitgangspunt van de opvoeding in de vreze des Heeren;
• het doel der opvoeding;
• de grondzuilen der opvoeding;
• de betekenis van het geweten in de opvoeding;
• de opvoedingscentra;
• slotbeschouwing.

Het uitgangspunt v a n een opvoeding in de vreze des Heeren
Het uitgangspunt van een opvoeding in de vreze des Heeren vinden we in Gods Woord en we willen nu met name wijzen op Efeze 6 : 1 t/m 4: "Gij kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in den Heere; want dat is recht. Eert uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), opdat het u welga, en dat gij lang leeft op de aarde. En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren." Met deze woorden wekt de apostel Paulus de gelovige ouders en hun kinderen op de schuldige plicht ten opzichte van elkaar te betrachten, namelijk dat de vreze Gods enerzijds het richtsnoer zij van de kinderen in de onderwerping aan de ouders en anderzijds van de ouders in de opvoeding van de kinderen die van Godswege hun zijn toebetrouwd. Over de gekozen teksten zou nog veel te zeggen zijn, maar we volstaan met een viertal opmerkingen.
In de eerste plaats zijn het teksten uit Gods Woord, waardoor dit uitgangspunt niet kan worden afgedaan als menselijk, tijdelijk en gebrekkig, maar door dit uitgangspunt wordt duidelijk dat deze opvoeding een universeel karakter heeft, dat wil zeggen: dat het van allen geëist wordt en voor alle tijden geldt.
In de tweede plaats noemen deze teksten zowel de plichten van de kinderen als die der ouders. Hierdoor krijgt dit uitgangspunt juist kracht. Immers, ouders krijgen geen vrijbrief hun boze aard te botvieren in de opvoeding van hun kinderen, maar zij worden geplaatst voor de heiligheid van Gods Woord en getuigenis en kinderen kunnen niet zeggen dat zij het juk van hun ouders wel kunnen afschudden vanwege het gebrek in de opvoeding, aangezien het ouderlijke gezag niet afhankelijk gemaakt wordt van de gezindheid van de ouders, maar van het gebod Gods. Het gezag is daardoor het van God afgeleide gezag, dat geldig blijft ondanks de feilen van de opvoeder.
In de derde plaats is het van belang erop te wijzen dat Paulus met deze teksten al hetgeen in het Oude en Nieuwe Testament over opvoeding wordt gezegd, kort samenvat. Daardoor is er zowel sprake van beknoptheid als van uitgebreidheid. Enerzijds wordt in enkele woorden het wezen der opvoeding gevat, anderzijds roepen deze woorden alle teksten omtrent de opvoeding van onze kinderen voor de aandacht.
In de vierde plaats achten w e het noodzakelijk dat met nadruk gesteld wordt, dat deze woorden niet los gezien kunnen worden van het opschrift van de brief aan die van Efeze. De apostel spreekt namelijk tot 'de heiligen die te Efeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus'. De geachte kanttekenaren zeggen bij 'gelovigen': "Dezen titel voegt hij daarbij tot verklaring van den eersten, namelijk dat hij zodanige heiligen verstaat, die door het geloof en den Geest van Christus zijn geheiligd, Hand. 15:8, 9; 1 Petr. 1:22; niet gelijk vele Joden zich heilig noemden, omdat zij uiterlijk door de ceremoniën geheiligd waren; Hebr. 9 :13, 23 b Gal. 1 : 3; 1 Petr. 1 : 2." De aangehaalde teksten zeggen dus eigenlijk dat opvoeden een zaak des geloofs is, waarmee tevens de onmogelijkheid der opvoeding van 's mensenzijde is aangewezen. Met het voorgaande willen we zeggen dat spreken over onderwijs en opvoeding, is spreken in gebondenheid aan de Heilige Schrift. Deze benadering staat diametraal tegenover het moderne denken over onderwijs en opvoeding. In die visie wordt het stellen van een onveranderlijke waarheid als onwetenschappelijk afgedaan. Gisbertus Voetius, wel de kampioen der waarheid genoemd, stelde echter dat de Schrift "het Boek van alle wetenschap en de Zee van alle wijsheid is". Hij zegt er verder van: "Bovendien heeft de Heilige Geest de Schrift zo met eenvoudigheid en geleerdheid gemengd, dat een lam (dat is een eenvoudig Christen) er in wandelen kan en een olifant (dat is een hooggeleerde) er in zwemmen moet" (geciteerd bij J. Roodbeen, Bouwen om te dienen, p. 59). Zodra dit uitgangspunt wordt losgelaten, verwordt pedagogiek tot geseculariseerd geleuter over onderwijs en opvoeding. Daarmee wordt niet gesteld dat de Bijbel een handboek voor de pedagogiek is, maar w e treffen daarin wel het "kader en grondplan voor het menselijk denken" aan. "Tot de wet en tot de getuigenis; zo O K zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat ze geen dageraad zullen hebben" (Jesaja 8 : 20). "Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen" (Romeinen 11:36a). Het doel van het schepsel ligt niet in zichzelf, maar in de verheerlijking Gods. Het uitgangspunt van de soevereiniteit Gods is kenmerkend voor de op Gods Woord gefundeerde gereformeerde leer. Alles wat daarvan afwijkt, komt vroeg of laat in het modernisme en nihilisme terecht. De voorbeelden hiervan in de geschiedenis zijn legio. W e hoeven alleen maarte denken aan de Vrije Universiteit en andere neo-gereformeerde bolwerken. In deze geldt uiteraard ook: "Wie staat, zie toe dat hij niet valle".

We hebben nu gezien het uitgangspunt van de gereformeerde pedagogiek, namelijk de soevereiniteit Gods en dientengevolge de gebondenheid van het pedagogisch denken aan de Schrift. Nu willen we komen tot het doel der opvoeding in de vreze des Heeren.

Het doel der opvoeding
Bij dit doel gaat het uiteraard in de eerste plaats om de verheerlijking Gods. In de tweede plaats gaat het om het heil van het kind en in de derde plaats om het nut van kerk en maatschappelijke samenleving. Ds. G.H. Kersten vertolkt als geen ander op kernachtige wijze het doel van de gereformeerde opvoeding aldus: "De opvoeding der jeugd moet zijn naar Gods Woord, te Zijner eere, het Gemeenebest, de Kerk des Heeren en den kinderen tot heil." (Hoort de roede, p. 14). Kort samengevat betekent dit dat het opvoedingsdoel is: godzaligheid en dienstbaarheid. Anders gezegd: God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Opvoeding is dus niet in de eerste plaats gericht op de tijd, maar eerst en vooral op de eeuwigheid. Terecht zegt Bavinck in zijn 'Paedagogische Beginselen', p. 48: Wie de opvoeding seculariseert, haar verband met het eeuwige en met de eeuwigheid doorsnijdt, pleegt geweld aan de menselijke natuur; hij verkracht haar wezen. 

De vier grondzuilen v a n opvoeding en onderwijs

Inleiding
Bij de bespreking van opvoeding in de vreze des Heeren staan we in de eerste plaats stil bij het bekende boekje van ds. Koelman: 'De plichten der ouders in kinderen voor God op te voeden.' Dit boekje geeft eigenlijk beknopt weer hoe de oude gereformeerde theologen de opvoeding in de vreze des Heeren zagen. Voor de bespreking van de boodschap van 'De plichten der ouders' hebben we gezocht naar een manier van ordenen van de inhoud van het genoemde boek. W e menen die gevonden te hebben in een artikel van Ds. P. Zandt over het Jeugdvraagstuk. In dat artikel wordt kernachtig samengevat wat de pijlers van de 10 J A A R G A N G 3 2 NR 5 O K T O B E R 2 0 0 3 Christelijke opvoeding zijn. Ds. P. Zandt stelt dat deze opvoeding gebaseerd is op vier 'grondzuilen', te weten: Doctrina (zuivere leer), Disciplina (goede tucht), Obedientia (gewillige gehoorzaamheid) en Precibus (krachtig gebed). Voor een nadere uiteenzetting van deze begrippen verwijzen w e naar Criterium , 9e jaargang nummer 5 van april 1980. W e gaan hier nu niet verder op in, maar zullen de inhoud van 'De plichten der ouders' bespreken aan de hand van de genoemde vier grondzuilen.

De zuivere leer
In de vorige paragraaf hebben we reeds gezien dat de eerste grondzuil, namelijk de zuivere leer, recht overeind staat bij Koelman. W e willen dat hierna nog nader aantonen. W e gaan dan eerst in op een omstreden leerstuk, namelijk de roeping. In regel 209 zegt hij het volgende van de roeping: "Toon hun, hoe er is tweeërlei roeping van God omtrent de zondaars, ene uitwendige, door de uiterlijke bediening des Woords, dewelke den mens onbekeerd laat, als er niet meer bij komt; ene andere inwendige krachtdadige roeping en trekking Gods, waardoor men krachtig van zonde en ellende overtuigd en zaligmakender wijze verlicht wordt omtrent Christus den Zaligmaker, en de wil gebogen en geneigd wordt om de roeping te beantwoorden, en de genade in Christus aan te nemen; (...)". Kernachtig verwoordt Koelman hier hetgeen ook terug te vinden is in de geschriften van ds. G.H. Kersten en dr. C. Steenblok. Koelman schenkt erg veel aandacht aan het onderwijs in de zuivere leer. Daarvoor heeft hij zijn 'Dryderley Catechismus' geschreven, niet alleen voor de kinderen, maar ook voor de ouders die volgens hem doorgaans te onkundig zijn om het gewenste onderwijs in de gronden der waarheid te geven. Verder heeft hij ook veel waarde gehecht aan het goede voorbeeld, niet alleen van ouders , maar ook van jong gestorven godzalige kinderen. Het is om die reden dat hij het boekje 'Twintig exempelen van Godtzalige en vroeg stervende jonge kinderen' het licht deed zien. Koelman vindt dat ouders een aantal eenvoudige vraagjes in het hoofd moeten hebben, zodat ze die op bepaalde momenten kunnen stellen aan de kinderen en hun de daarbij horende antwoorden kunnen aanleren. Van groot belang acht Koelman het, dat de kinderen de vragen ook zoveel mogelijk begrijpen. Als advies bij het leren geeft hij aan, dat niet te lang achter elkaar geoefend moet worden, maar dat ouders er steeds korte momenten voor dienen uit te trekken. Dat zegt hij niet alleen om de leerstof beter in te laten prenten, maar ook om te voorkomen dat kinderen het leren vervelend gaan vinden. Daarbij moeten de ouders tonen dat het hun 'zeer lief is' dat de kinderen de vragen leren. Zo zien we dat Koelman zijn pedagogiek rijk maakt door gebruik te maken van wat wij zouden noemen psychologische gegevens. W e denken in dit verband aan O K T O B E R 20 0 3 J A A R G A N G 32 N R 5 9 de psychologische wet van het leren (Jost), namelijk dat 3 x 5 meer is dan 1x15. Ook houdt hij rekening met de motivatie van de kinderen en wijst hij op het belang van een goede relatie in de omgang met de kinderen. Uiteraard heeft Koelman dat niet uit een leerboek voor de psychologie gehaald, want die bestonden toen nog niet, maar hij heeft deze wijze lessen kunnen geven dankzij goed observeren en op basis van een goede mensenkennis. Er wordt weieens gezegd dat Rousseau het kind heeft ontdekt, maar het voorgaande logenstraft deze uitspraak. In wezen is Koelmans benadering voluit Bijbels. W e hoeven daarvoor alleen maar te verwijzen naar Spreuken 22 : 6 en de kanttekening daarbij. Bovendien willen we nog stilstaan bij de aard van zijn onderwijs in de zuivere leer. Deze is uiteraard eveneens gefundeerd in Gods Woord. Hij gaat ouders erin voor Deuteronomium 6:7 in praktijk te brengen, waar immers gesproken wordt over inscherpen, hetgeen volgens de kanttekenaren betekent dat de zaken zodanig voorgedragen moeten worden, dat ze in de harten van de kinderen zouden mogen doordringen. Daarom lezen we steeds weer: "Spreekt hun veel ...." , "Toont hun ....", "Opent en verklaart hun ", "Herhaalt hun ...." , waardoor duidelijk wordt welke betekenis Koelman toekende aan het Woord/woord in de opvoeding.

De tucht

We komen nu tot de tweede grondzuil, de tucht. Evenals bij Salomo was zijn onderwijs erop gericht dat de jongeling 'wijsheid en tucht' zou weten (Spreuken 1 : 2). In dit verband moet 'tucht' volgens de kanttekening gezien worden als het 'onderwijs om tot de wijsheid te geraken'. Dat onderwijs houdt in leren en bestraffen door woorden en door daden. Koelmans pedagogiek munt vooral uit door het leren, vermanen en bestraffen door woorden, maar hij wijst er ook op dat de roede niet gespaard mag worden. Hij gaat zelfs zover dat een halsstarrige zoon door de overheid gedood moet worden (regel 108). Hoewel Koelman hierover wel is aangevallen als zou hij daarin te hard en een man van zijn tijd zijn (Noordam), is dit standpunt toch voluit Bijbels te noemen. Ten aanzien van het geven van straf merkt Koelman behartigenswaardige zaken op. W e geven een aantal ervan, die ontleend zijn aan hoofdstuk 5 uit 'De plichten der ouders', puntsgewijs weer.
1. Straf niet te zelden, maar als het nodig is.
2. Straf niet te vaak, want dat leidt tot moedeloosheid en haat. 
3. Straf niet te laat, want "indien het niet te vroeg is voor hen om te zondigen, is het niet te vroeg voor u om te kastijden" (regel 126).
4. Straf niet te onmatig en niet te streng, want dat leidt tot verbittering.
5. Straf niet in drift, want anders zou het kind kunnen denken dat niet de zonde maar de toorn de oorzaak van de straf is.
6. Let bij het straffen op drie zaken: hun leeftijd en gesteldheid hun humeur/karakter de zwaarte van de misdaad.
7. Kastijd godsdienstig, dat wil zeggen als Gods instelling en vraag om een zegen erover.
8. Vergeef de kinderen vaak.
9. Straf een kind om bijvoorbeeld het breken van een glas minder dan om een vloek.
10. Scheld hen niet uit tijdens het straffen.
11. Gooi hen nooit iets achterna.
12. Geef de onderwijzer of de onderwijzeres de vrijheid uw kinderen te kastijden, mits ze de gezondheid geen schade doen en als de meesters hen overtuigen van hun zonde.
13. W e kunnen Koelmans regels betreffende straffen het best door hemzelf laten samenvatten: "de kastijding is een bittere pil, men dient ze te vergulden in wijsheid en te geven in liefde, opdat ze niet uitgebraakt worde" (regel 128).

Gewillige gehoorzaamheid
Ook de derde grondzuil, de gewillige gehoorzaamheid, komt bij Koelman volledig tot zijn recht. Het zal niemand verbazen dat Koelman grote waarde hecht aan eerbied, achting, liefde en gehoorzaamheid van de kinderen ten opzichte van hun ouders. Hij is daarbij niet tevreden met een slaafs gehoorzamen van de kinderen. Hij zegt: "(...) zoekt hun harte te bezitten en vergenoegt u niet met uiterlijke vertoningen van gedienstigheid" (regel 71). Ook hier zullen w e weer puntsgewijs een aantal zaken noemen, die door Koelman ten aanzien van gehoorzamen naar voren worden gebracht.
1. Gehoorzaamheid bestaat in beleefdheid en eerbied (grijze haren, bijvoorbeeld) en in een kinderlijke vrees met betrekking tot de bevelen en bedreigingen van de ouders.
2. Wijs de kinderen erop dat het een uitdrukkelijk bevel van God is dat zij hun ouders gehoorzamen, waarbij de nadruk moet vallen op de ere Gods en niet op het gemak van de ouders. 
3. Laat ze merken dat ongehoorzaamheid ouders verdriet aandoet en dat gehoorzaamheid hen verheugt, waarbij het erom gaat dat die droefheid en vreugde voortspruiten uit de liefde tot Gods wet.
4. Het is nodig kinderen vroeg te wennen aan onderwerping en onderdanigheid. Een zuigeling kan bijvoorbeeld door middel van huilen zijn zin reeds doordrijven bij de ouders.
5. Het is van belang dat kinderen zelfverloochening leren. Gehoorzaamheid is immers eigen wil verloochenen.

Het bevorderen van de gehoorzaamheid van de kinderen vereist van de ouders ook heel wat. W e sommen hierna op welke plichten zij dienaangaande hebben.
1. Ga niet te familiair met de kinderen om en laat ze niet te vrijmoedig tegenover de ouders zijn.
2. Stel het ene kind niet boven het andere kind.
3. Wanneer kinderen iets vragen dat redelijk en billijk is, wees dan snel met het voldoen aan hun wensen.
4. Als kinderen een goede raad geven, is het ook goed die op te volgen (denk aan Abraham en Terah bij het verlaten van Ur der Chaldeeën).
5. Gebruik de kinderen niet als slaven, verzorg ze goed en voorzie ze van kleding.
6. Wees als vader en moeder een voorbeeld van liefde en eensgezindheid en laat onenigheid tussen u beiden nooit aan uw kinderen blijken.
7. W e sluiten de bespreking van de derde grondzuil af met de woorden van Prof. Bavinck: "De onderwijzer mag niet aan het kind en evenmin het kind aan de onderwijzer opgeofferd worden. Boven beiden staat en over beiden waakt het Goddelijk bestel, dat ze samen, ieder op zijn eigen plaats, handhaaft en beider rechten en plichten afbakent" (Paedagogische beginselen, p. 129).

Het krachtig gebed des rechtvaardigen
De vierde grondzuil is die van het krachtig gebed. Koelman zegt tegen de ouders dat ze reeds voor hun kinderen dienen te bidden voordat ze geboren zijn. De moeder van de bekende ds. Bernardus Smytegelt heeft dat volgens De Vriese in praktijk gebracht. Hij zegt daar het volgende van: "Toen zijn moeder bemerkte dat zij bevrucht was, droeg zij hem, eer hij op de wereld was, aan de Heere op en zei, gelijk weleer de godvruchtige Hanna: "Indien Gij mij een mannelijk zaad geven zult, zo zal ik dat de HEERE geven al de dagen zijns levens" (De Vriese, p. 13).

Verder wijst Koelman erop dat moeders al met hun kinderen moeten bidden als de kinderen nog niet tot hun verstand gekomen zijn. Daarbij moet gedacht worden aan bidden voor het voeden, voor het slapen gaan en ook aan het danken daarna. Allerlei ziekten en kwellingen zijn volgens hem het gevolg van het verzaken van deze plicht. Zodra kinderen wat ouder worden en met het gezicht moeder gaan volgen en op haar reageren, is het nodig de kinderen eerbied tijdens het bidden bij te brengen. Als kinderen de woorden zelf kunnen verstaan, is het nodig op gezette tijden hardop met hen te bidden. Wanneer de kinderen kunnen spreken, moeten ze het bidden van vader of moeder nazeggen. Nooit kan er dus te vroeg begonnen worden met het leren bidden, volgens Koelman. Duidelijk laat hij uitkomen dat bidden geen lippentaal dient te zijn, maar dat het hart voor de Heere uitgestort moet worden. J A A R G A N S 32 NR 5 O K T O B E R 2 0 0 3 Veel belang hecht hij aan de voorbiddingen in de gezinnen en dan zegt hij daarvan: "(...) en als gij een smeltend, teder en schreiend hart hebt, hetwelk in veel liefde tot hunnen zielen de Heere aanzoekt om het goede voor hen, het zal te meer indruk en kracht op hen hebben." Koelman heeft meer dan 40 pagina's van zijn 180 pagina's tellende boekje aan het bidden besteed. Een duidelijk bewijs dat ook deze grondzuil voldoende aandacht bij hem krijgt.

De betekenis van het geweten in de opvoeding

Inleiding
Dat opvoeding mogelijk is, is eigenlijk een wonderlijke zaak als we letten op het feit dat we in ons verbondshoofd Adam allemaal opstandelingen zijn geworden. Hoe komt het nu dat opvoeding mogelijk is? Een ieder van u kan het antwoord geven. Dat is een blijk van Gods goedheid over het menselijk geslacht. Hij heeft de mens nog enige overblijfselen van het beeld Gods gelaten. Hij geeft dat er nog natuurlijke liefde is en dat kinderen om der consciëntie wil de ouderen gehoorzaam zijn. Van wezenlijk belang in de opvoeding is dan ook de consciëntie, oftewel het geweten van de mens. Over dat geweten zijn echter diverse theorieën in omloop die de toets van Gods Woord niet kunnen doorstaan. Daarom willen w e nogal uitgebreid stilstaan bij het geweten en de opvoeding gericht op het geweten. Dr. C. Steenblok vraagt in zijn dogmatiek: "Wat zijn de krachten der ziel?" Het antwoord is dan: verstand, wil, gevoel en geweten. Het geweten wordt wel de stedenhoudster Gods in de ziel genoemd. Letterlijk betekent consciëntie: medewetenschap. Zij is een oordeel van de mens over zichzelf en zijn daden. Zij beschuldigt de mens bij verkeerde daden of ontschuldigt bij goede daden, waarbij de wet des Heeren zijn richtsnoer is. Ds. J. Fraanje onderscheidt in zijn Aantekeningen uit de kleine catechisatie de volgende toestanden waarin een consciëntie kan verkeren:
1. een verontruste consciëntie; dit zien wij in koning Herodes, toen hij Johannes de Doper onthoofd had;
2. een verzoende consciëntie; David mocht die hebben nadat hij berouw en vergeving van zijn grote zonde ontvangen had;
3. een dwalende consciëntie; de Atheners en allen die vreemde goden dienen, hadden/hebben een dwalende consciëntie;
4.een toegeschroeide consciëntie; dit is een consciëntie die opgehouden heeft haar werk te doen; men noemt dit ook wel gewetenloos.

Registreerder
Nu is de consciëntie door de val geen betrouwbaar kompas meer. Bunyan schrijft in zijn boek De heilige oorlog heel beeldend over het geweten. Eerst beschrijft hij hoe de stad Mensenziel nu geheel in de macht van de satan gekomen is. Eén van de voornaamsten van die stad was de heer Registreerder. Met deze heer wordt de consciëntie bedoeld. Voordat de stad was ingenomen door de duivel, dus voor de val, was de heer Registreerder een man die zeer belezen was en in des Konings (Gods) wetten wel ervaren. Deze heer wordt verder beschreven als een man van moed en getrouwheid, welbespraakt en met een helder oordeel. Helaas moet ook gezegd worden dat de heer Registreerder bewilligd heeft in de overgave van de stad aan Diabolus. Toch kan de duivel na de val van stad Mensenziel de heer Registreerder eigenlijk niet dulden binnen de stad, want de satan weet dat de heer Registreerder door geen van des satans listen, bedriegerijen, valsheden en krijgskunsten gans en al te winnen is. 't Is waar, hij is zeer vervreemd van zijn vorige Koning (de Heere) en met vele van des reuzen (de duivel) wetten en dienst vertrouwd, maar dit alles mocht niet helpen, zo lang als hij niet geheel zijn eigen (des duivels) was. Uit deze beschrijving van Bunyan kunnen w e opmaken dat het geweten ook na de val de mens nog waarschuwt.

Als we dat zeggen moeten w e wel goed onderscheiden, want er is een wezenlijk verschil tussen een natuurlijke consciëntie en de vernieuwde, geheiligde consciëntie. R. Erskine zegt over dit onderscheid het volgende ('Trapsgewijze Overwinning' in een preek over Joh. 3:18, p. 16): "Wanneer de consciëntie de wet maar alleen in derzelver uitwendige letter kent, dan beschuldigt zij alleen van de zonden, die tegen de uitwendige letter van de wet liggen en gevonden worden; maar wanneer zij bestraald en onderwezen wordt door den Geest van God, in de geestelijkheid en uitgebreidheid van de wet, dan veroordeelt zij wegens geestelijke goddeloosheden, welke van ene meer subtiele natuur zijn, (...) onder meer ook het ongeloof. Erskine zegt verder dat een natuurlijke consciëntie wel kan geholpen worden door vermaningen en bestraffingen, maar dat zij de mens niet zal berispen over zijn ongeloof; dit schijnt het bijzondere wingewest te zijn van den Geest Gods, om "de wereld te overtuigen van zonde, omdat zij niet in Christus gelooft." (Joh. 16:8, 9)

Uit de beschrijving van Bunyan in 'De heilige oorlog', die hiermee geheel in overeenstemming is, blijkt dus dat de satan erop gericht is dat de natuurlijke consciëntie van de mens geheel zijn eigendom wordt. Hij probeert eigenlijk te bereiken dat de consciëntie niet meer spreekt. Want de heer Registreerder kan de gehele stad Mensenziel doen beven en sidderen door zijn spreken. Bunyan beschrijft dan verder dat de duivel het erop toelegt om de heer Registreerder te verleiden en door verwildering zijn gemoed halsstarrig te doen worden en zijn hart harder te maken in de wegen der ijdelheid. Zo verwoest de duivel de consciëntie bij stukjes en beetjes, totdat zij niet meer spreekt (toegeschroeide consciëntie). Daaruit blijkt dus dat er veel aan gelegen is om de stem van het geweten niet op de mond te slaan, want dat is 16 J A A R G A N G 3 2 NR 5 O K T O B E R 2 0 0 3 eigenlijk duivels werk. W e moeten onze kinderen daar ook ernstig voor waarschuwen. Bovendien hebben we als ouders de dure plicht om zoveel als mogelijk is de consciëntie te hulp te komen door onderwijzen, aanprijzen, bestraffen en vermanen.

Matthew Henry zegt over het geweten: "Het geweten is een getuige en zal vroeg of laat getuigen, ofschoon het voor een tijd omgekocht en onderdrukt moge worden. Het vervult de plaats van duizend getuigen; het bevestigt ook het meest verborgene; (....). Het geweten is de lamp des Heeren die niet geblust worden kan, zelfs niet in de heidenwereld. " Vergelijk in dit verband Spreuken 20 : 27.

De hemel op aarde
Om het belang van een opvoeding gericht op de consciëntie te onderstrepen, geven we hierna een citaat weer uit het voorwoord van het boek 'De hemel op aarde' van Jacobus Durham. Dit boek handelt geheel over het geweten. In het voorwoord schrijft ds. M. Bertling ondermeer het volgende over de consciëntie: "Doen wij onderzoek naar de ware oorzaken waarom God Zijn aangezichte verbergt voor Neêrlands volk in 't algemeen en voor vele godvruchtigen in 't bijzonder, die zijn vele en verscheiden (...). Onder de voornaamste hoofdredenen mag men billijk tellen het zondigen tegen, of het niet opvolgen van het licht en de overtuiging der consciëntie, die in het binnenste van den mens gegeven is als Gods stedehouder, om hem zijn plicht uit Gods Woord en Wet voor ogen te stellen, hem daartoe op te wekken, van zonden te overtuigen en daarvan af te schrikken en welke de werkingen der consciëntie meer zijn." De pedagoog en schoolmeester Jan Ligthart heeft ook gesproken over het geweten. Eén uitspraak willen we hierna noemen. Deze is waar als we maar vasthouden aan het gegeven dat opvoeding alleen mogelijk is door Gods goedheid en dat de opvoeding die tot eer van God en tot zaligheid van het kind strekt, alleen mogelijk is om de verdienste van Christus. W e citeren nu Ligthart: "Al onze opvoeding is gegrond op de zekerheid dat het kind geweten heeft. Bezaten wij die gewisheid niet, dan konden we wel uitscheiden. Zwakken kun je sterken, dommen kun je verstandigen, maar gewetenlozen zijn onverbeterbaar."

Opvoeding gericht op het geweten
We kunnen niet genoeg wijzen op het belang van een opvoeding die gericht is op het geweten van de kinderen. Bij die gewetensopvoeding zijn de volgende aandachtspunten van belang:
1. Gods W o o r d is in de eerste plaats richtsnoer in de gewetensopvoeding. Erskine zei immers dat een natuurlijke consciëntie door een uitwendige openbaring geholpen wordt bij het waarschuwen tegen de zonde. Op grond van dat Woord moet worden voorgehouden wat goed en kwaad is. De opvoeder moet overeenkomstig de Heilige Schrift en de daarop gegronde belijdenisgeschriften van de kerk met woorden onderwijzen, vermanen en bestraffen.
2. In dit verband willen we nogmaals wijzen op de noodzakelijkheid van het krachtig gebed des rechtvaardigen (Ds. Zandt in zijn rede over het jeugdvraagstuk) in de opvoeding. Dat gebed moet ook hardop in tegenwoordigheid van de kinderen gedaan worden. Ds. D. Bakker had de gewoonte om op gezette tijden een kind mee te nemen als hij zich afzonderde voor gebed. Toen zijn kinderen vroegen of ze wat meer mochten meedoen met de wereld, zei ds. Bakker dat hij dat goed vond, maar dat hij met zulke kinderen niet voor het aangezicht des Heeren durfde verschijnen. Is dat geen opvoeding gericht op het geweten?
3. De tucht/straf is ook van grote betekenis in de gewetensopvoeding. Kohnstamm (Persoonlijkheid in wording p. 294)' zegt daarvan dat de waarachtige straf een beroep doet op het geweten. De straf is namelijk het middel bij uitstek om het sluimerende geweten te wekken, merkt hij terecht op. Hij is ook van mening dat het zeer jonge kind (rond het tweede jaar) reeds voor straf toegankelijk is. Om als middel in de gewetensvorming te kunnen functioneren is het nodig dat het kind begrijpt dat de bedoeling van de straf is een zedelijke afkeuring uit te drukken. Kohnstamm geeft hierbij een voorbeeld. Het betreft Hilda, een meisje van bijna 4 jaar. Moeder heeft een koek klaargezet voor haar dienstmeisje Bertha. Hilda weet dat goed, maar kan de verleiding niet weerstaan en pakt, terwijl iedereen het ziet, de koek en bijt er een stuk uit. Moeder zegt haar op bevelende toon dat ze nu direct de hele koek moet opeten. Even is Hilda verbluft, maar dan begint ze hard te huilen, terwijl ze de koek ver van zich houdt. Ze zegt dan: "Nee, die wil ik niet opeten, want het is Bertha's koek." Kohnstamm zegt in dit verband van het schuldbesef: "Schuldbesef ontstaat voor het eerst in de ziel van het kind als het de diep-smartelijke ervaring opdoet, dat degene die het liefheeft het opzettelijk leed toevoegt en daardoor schijnbaar de liefde verbreekt, omdat het kind zich die onwaardig heeft getoond." Kohnstamm zegt dat schuld en vergiffenis het kernprobleem van de opvoeding vormen.
4. Hierbij moet bedacht worden dat de oprechtheid van de opvoeder, ook in zijn smart over het verkeerde, van grote betekenis is. Als deze hier veinst, mist de gewetensopvoeding doel.
5. In de vijfde plaats is het nodig stil te staan bij het goede voorbeeld van de opvoeder. Woorden wekken, maar voorbeelden trekken.
6. Het toekennen van verantwoordelijkheid is in het kader van de gewetensvorming een aangelegen punt. Te grote verantwoordelijk is af te keuren, maar dat geldt niet minder voor het geven van te weinig verantwoordelijkheid. Het dragen van verantwoordelijkheid staalt en verheft de mens in wording, zegt Kohnstamm (a.w. p. 79). Het gaat er dan om dat het kind zelf de verantwoordelijkheid gevoelt en overneemt.
5. Tenslotte noemen we m o e d als een belangrijk begrip in de gewetensopvoeding. Het is een gegeven dat we van nature liever niet luisteren naar de stem van het geweten. Onze omgeving kan soms ook een belemmering zijn om naar het geweten te luisteren. Het kost dan moed om toch gehoor te geven aan die stem. Daarom zegt Kohnstamm (p. 467): "Wie de jeugd wil helpen, moet haar moed geven, want valse schaamte is wel haar grootste ondeugd." Hij ziet straffen (geweten wekken) en moed geven als de twee grote momenten in de karaktervorming. Daarbij moeten w e wel bedenken dat, hoewel we onze opvoeding erop moeten richten dat kinderen moedig voor hun overtuiging durven uitkomen, het wezenlijk gaat om de geloofsmoed, waarvan David zei: " Want met U loop ik door een bende en met mijnen God spring ik over een muur". (Ps. 18:30)

De opvoedingscentra

Inleiding
Volgens ds. Golverdingen (Belijden en opvoeden) is er in de tijd van de Nadere Reformatie sprake van een nadere uitwerking van de gezinspedagogiek. Ook D. Vogelaar spreekt zich zo uit ('Christelijke opvoeding vanuit de Gereformeerde traditie in deze tijd', p. 24 en 28). W e zijn met deze auteurs van mening dat kerk, school en gezin de opvoedingscentra vormen. Bij Calvijn behoort de opvoeding in het gezin en in de school tot de 'educatio ecclesiae' oftewel de opvoeding van de kerk. De gezinnen zouden kleine gemeenten moeten zijn, waar de huiscatechisaties een belangrijk element van vormden. De gereformeerde opvoeding in de gezinnen wordt gezien als een noodzakelijk kenmerk van een gezonde gemeente (vergelijk Belijden en opvoeden, p. 19 en 20). Ook het onderwijs is dienstbaar aan het doel van de Reformatie. Daarbij gaat het om de verheerlijking Gods in alle verbanden van het leven. Nogmaals herhalen we het: uitdrukkelijk zien we steeds dat opvoeding in kerk, gezin en school in de eerste plaats tot doel heeft dat Gods naam verheerlijkt en voortgeplant wordt van kind tot kind, maar tevens dat deze opvoeding tot heil van de samenleving zal zijn. W e staan hierna stil bij de opvoeding in gezin en school.

De gezinspedagogiek
We schenken dus eerst onze aandacht aan de gezinsopvoeding. Deze heeft in de gereformeerde traditie veel aandacht gekregen. D. Vogelaar spreekt terecht dat er in de Nadere Reformatie sprake is van een duidelijke concentratie op de gezinspedagogiek (a.w. p. 28). Uit het voorgaande is al op te merken dat deze bijzondere aandacht volledig in de lijn van de opvattingen van Calvijn ligt. Immers de gezinnen zouden kleine kerken moeten zijn. Bekend onder ons zijn de geschriften van Teellinck, Koelman, Wittewrongel en De Swaef. Willem Teellinck (1579-1629) heeft in zijn 'Noodwendigh Vertoogh, Aengaende den tegenwoordigen bedroefden Staet/van Gods volck' sterk aangedrongen op de gezinsreformatie en in de lijn van Calvijn zag hij de gezinsopvoeding als een deelopvoeding van de kerk. Daaruit vloeit tevens dat het welzijn van de kerk samenhangt met het welzijn der gezinnen. Zijn de gezinnen goddeloos, dan kan de kerk niet gezond zijn. De gezinnen moeten dus kleine kerken zijn, waarbij de huiscatechisatie het reformatiemiddel bij uitstek is. Niet alleen de kerk zal welvaren bij godvruchtige gezinnen, maar het gehele land zal de invloed daarvan merken. W e zien dus steeds terugkomen, hetgeen w e hiervoor reeds zeiden, dat het doel der opvoeding ook gericht was op het welvaren van het gemenebest. Het kan niet anders dan dat degenen die de nadere reformatie in ons land voorstonden, zo de nadruk legden op het belang van godzalige gezinnen. W e zagen immers dat de gezinsreformatie een voluit calvinistisch gegeven is. Ook het Engelse puritanisme heeft daarop aangedrongen. Volgens Groenendijk ('De Nadere Reformatie van het gezin'; in het vervolg: 'NR v/h gezin') heeft Teellinck de gedachten over gezinsreformatie uit Engeland meegenomen na een verblijf van acht a negen maanden aldaar in het jaar 1604. In ons land teruggekeerd is hij de gezinsreformatie gaan propageren. Dat is buiten twijfel waar, maar het idee op zich dat godzalige gezinnen noodzakelijk zijn voor een gezond kerkelijk leven en voor een gezonde natie, is een voluit gereformeerde, dus ook een bijbelse gedachte. De ideeën omtrent de gezinsreformatie uit 'Noodwendigh Vertoogh' zijn nader uitgewerkt door de Amsterdamse predikant Petrus Wittewrongel (1609-1662) in zijn 'Oeconomia Christiana, ofte christelicke huyshoudinge'. Daarvan verschenen drie drukken, twee in 1655, bestaande uit een op octavo-formaat gedrukte versie van bescheiden omvang en een derde sterk vermeerderde druk in 1661 in twee kloeke banden in kwartoformaat. Dit werk heeft hij moeten voltooien ten koste van zijn gezondheid en het zal ook opvallen dat hij reeds een jaar na het verschijnen van de derde druk is overleden, slechts 53 jaar oud zijnde (NR v/h gezin). Groenendijk typeert dit werk van Wittewrongel terecht als een reformatiegeschrift, waarvan hij de volgende karakteristiek geeft: "De schrijver biedt een inventarisatie van tekortkomingen en verkeerdheden op godsdienstigzedelijk gebied van het gereformeerde volk, inclusief een behandeling van 'roepende zonden' als overspel, dronkenschap en dergelijke. Hij geeft de oorzaken van het gesignaleerde verval aan en verschaft motieven voor de verbetering van de gewraakte situatie. Ook wordt duidelijk gemaakt wie de reformatiearbeid moeten uitvoeren, waar deze dient aangevangen te worden, wat er verbeterd moet worden en hoe men in dezen te werk behoort te gaan." (NR v/h gezin, p. 44). Op dezelfde pagina noemt Groenendijk Oeconomia Christiana (OC) een 'handboek voor huisreformateurs'. Het is uiteraard niet doenlijk dit geschrift van bijna 2000 pagina's hier uitgebreid te behandelen. Ik beveel het werk echter wel ter lezing aan. Voor degenen die met een goede samenvatting van het genoemde werk willen volstaan, kunnen w e verwijzen naar de dissertatie van Groenendijk (NR v/h gezin). W e zullen een korte karakteristiek van deze pennenvrucht van Wittewrongel geven. Wittewrongel bouwt een christelijk gezin op de hoeksteen van een christelijk huwelijk. Vervolgens wordt aangegeven hoe de gezinsleden zich ten opzichte van elkaar te gedragen hebben. Met name de ouders wordt voorgehouden dat zij 'levendighe voorbeelden der ware Godtsalicheydt' dienen te zijn. De aanwijzingen voor een godzalig samenleven in een gezin worden reeds gevonden in de eerste twee drukken van het werk, terwijl in de derde druk bovendien apart wordt ingegaan op de plichten van de gezinshoofden. Het tweede boek is voor een groot deel gewijd aan de deugden waarmee Christenouders zich dienen te sieren. 18 J A A R G A N G 3 2 NR 5 O K T O B E R 2 0 0 3 "opdat zij zoo in hare famielien, als in haren gemeenen ommeganck onder de menschen, de kracht der Godtzalichheydt te beter mochten laten zien". De kracht van de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie ligt, zoals gezegd, daarin dat zij beschreven waarin de opvoeding wezenlijk dient te bestaan en dat ze van de eis Gods niets afdeden. Nooit kan iemand die in de lijn van deze hoogverlichte mannen Gods wil staan, stellen dat hij in staat is tot opvoeden. W e zullen alleen opvoeder kunnen zijn, als ons leven en dus ook ons opvoeden, overgenomen is door een Ander (B.Florijn in 'Jeugd waarheen'). Gunning sprak in dit verband van een antinomie, oftewel van een tegenstrijdigheid in zaken. Welke zaken hier dan wel bedoeld worden, laat zich gemakkelijk raden. Immers er is hier sprake van volledige onmogelijkheid en absolute verantwoordelijkheid. Wittewrongel legde in zijn genoemde geschrift dan ook de nadruk op de kracht der godzaligheid en verwierp degenen die niet meer hebben dan de 'uyterlicke gedaente'. Door het geven van toetsingsmogelijkheden bij de deugdbetrachting kan Oeconomia Christiana ook wel een 'toetssteen der ware en valse genade genoemd worden' zegt Groenendijk terecht (NR van het gezin, p. 48).

We stellen nu de vraag aan de orde waardoor Wittewrongel mede aangezet is tot het schrijven van Oeconomia Christiana. Welk motief had deze predikant om tot diep in de nacht en dat ten koste van zijn gezondheid hieraan te werken? Het is kortweg met name het diep verval van kerk en staat dat hem daartoe dreef. En aangezien het huisgezin de oudste en de oorspronkelijkste samenlevingsvorm van alle is, ziet hij het gezin als de "queeckerye van de Kerke ende Republijcke; ja een kleyne Kercke ende Republijcke selfs, of ten minste een levendighe vertooninghe van die beyde" (OC dl. 1, p. 2).

Het zal u bekend zijn dat de Dordtse synode in de zeventiende zitting stelde dat de jeugd van jongsaf drieërlei vorm van catechisatie moest ontvangen, te weten thuis, op school en in de kerk (Acta, Houten 1987). Dat is voluit gereformeerd en het ligt daarom geheel in de lijn der verwachtingen dat bij het geven van richtlijnen voor gezinsreformatie ook de huiscatechisatie aan de orde komt. Dat is bij Wittewrongel inderdaad het geval. Hij noemt het zorgvuldig onderwijzen uit Gods Woord "den rechten grondt van alle oprechte Godts-dienstigheydt, zonder de welcke onse huys-genooten in alle die volgende Godts-dienstighe oefeningen weinigh smaeck ende troost souden vinden" (OC dl. 2, p. 741). De huiscatechisatie is volgens hem een ordonnantie Gods. Nalatigheid op dit terrein heeft ongebondenheid, onwetendheid en goddeloosheid tot gevolg. Hij verzucht op p. 747 van OC dl. 2: "Lieve Godt! Tot wat eene droevige eeuwe zijn wij nu gekomen! Soo wij eens de Huys-gesinnen van vele hedendaeghsche Christenen souden gaen besoecken (....). Waer soudt ghij sulcke Huys-vaders (die haer werck daer van maeken/om hare Huys-genooten in de kenisse van de Religie ende ware Godtsaligheyt te onderwysen) by na konnen vinden? Wie is er (een yegelick en gae maer in sijn eygen gemoet) die daer toe, en na behooren arbeydt? Wie doch neemt het recht ter herten?"

Het gaat bij de huiscatechisatie niet alleen om de leer der waarheid, maar ook de praktijk der godzaligheid. De huiscatechisatie dient dagelijks op vaste tijden plaats te vinden en bovendien zal er ook op andere tijden, wanneer de gelegenheid daartoe aanwezig is, godsdienstig onderricht gegeven moeten worden. Verder behandelt hij het gebed, bijbellezen, het stichtelijk gesprek, de meditatie en het psalmzingen met mond en hart.

De school
In zijn oratie 'Godsvrucht, vereiste tot de wetenschap', uitgesproken ter gelegenheid van de stichting van de Academie te Utrecht op 21 augustus 1634 en de daarmee gepaard gaande aanvaarding van het hoogleraarschap aldaar (Gisbertus Voetius p. 188 t/m 225) zegt Voetius dat de godzaligheid met de wetenschap moet verbonden worden. Eerst omschrijft hij dan wat godzaligheid inhoudt door Cyprianus te citeren : "Zij bestaat in nederigheid in de omgang, standvastigheid in het geloof, bescheidenheid in de woorden, rechtvaardigheid in de daden, barmhartigheid in de werken, kuisheid in de zeden; zij weet niet onrecht te doen, maar kan het haar aangedane wel verdragen; zij houdt vrede met de broeders, heeft God lief van ganser harte; bemint Hem als Vader, vreest Hem als God; zij stelt niets boven Christus, daar Hij niets boven Zich gesteld heeft; Zijn liefde hangt zij onafscheidelijk aan; als het gaat om Zijn Naam en eer, betoont zij standvastigheid in de belijdenis, geloof in de strijd; in de dood verwacht zij met lijdzaamheid de kroon. Dat is: zij wil Gods gebod doen, zij wil de wil van de Vader volbrengen." Tot zover Cyprianus. In deze rede beijvert Voetius zich aan te tonen hoe noodzakelijk het is dat wetenschap bedreven wordt onder het beslag van Gods Woord. In feite dringt hij aan tot nadere reformatie van de school (wetenschap). Hij ziet in dit licht de school als een instelling van God, opdat het nageslacht Zijn wonderen zou weten. Zij moet een oefenplaats van de godzaligheid zijn. In het Sermoen zegt hij: "Dit alles met het doel, dat de Heere de wereld en het menselijk geslacht zou stand houden en Zich daarin altijd een heilig Zaad en overblijfsel Zijner gemeente zou behouden." (geciteerd bij J. Roodbeen 'Bouwen om te dienen', p. 39). Daartoe moeten ook alle wetenschappen dienstbaar zijn. Het is daarom niet zonder reden dat Voetius in zijn oratie ook de hoogleraren van de rechtsgeleerdheid, wijsbegeerte, enz. toespreekt en hen maant bij te dragen tot dit hoge doel. Het schoolklimaat dat Voetius voorstond werd bepaald door twee kenmerken. In de eerste plaats door strenge tucht. In de tweede plaats diende nauwgezetheid (praecisitas) in de levenswandel een kenmerk te zijn. Daarmee wordt geen farizeïsme bedoeld, maar een nauwgezetheid als vrucht van het ware geloof. Ze betreft zowel de eerste als de tweede tafel van Gods wet.

Slotbeschouwing
In dit korte bestek hebben we getracht iets van het kenmerkende van de opvoeding in de vreze des Heeren te schetsen. We hebben ons daarbij voornamelijk bepaald bij de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Typerend voor pedagogiek in gereformeerd perspectief is in de eerste plaats het uitgangspunt, namelijk de soevereiniteit Gods. Het richtsnoer voor de opvoeding is in deze visie het Woord Gods en het doel Zijn eer en het heil van het kind. Bovendien hebben we gezien hoe het welzijn van land en volk steeds voor ogen hebben gestaan bij de ijver voor een godzalige opvoeding. Hét middel van de gezinspedagogiek is de huiscatechisatie. Aan het einde gekomen, moeten we wel opmerken hoe ver we verwijderd zijn van hetgeen de mannen van de reformatie en de Nadere Reformatie door Gods genade mochten voorstaan en voorleven. Een ieder zal er niet anders dan met schuld uit kunnen komen. We willen daarom eindigen met de woorden van de godzalige Theodorus van der Groe: "O! dat een ieder onzer hieromtrent dan zich zeiven eens recht mocht onderzoeken, om zijn zonden en gruwelen te leeren kennen! Want weet, menschen, en gelooft, dat God den schuldige hier geenszins zal onschuldig houden. Neen, hoe lang uwe zonden ook mochten geleden zijn, alhoewel gij die mocht vergeten hebben, zoo zal God de Heere die evenwel niet vergeten; maar er zal eens een tijd komen, wanneer gij geroepen zult worden voor Zijnen hooge en vreeselijken Rechterstoel. (...) Dan zal God het u alles ordelijk voor oogen stellen, en er u eeuwig voor straffen. Want Zijne heiligheid duldt niet, dat uw zonden ongestraft blijven; er is maar een eenig middel, om des Heeren rechtvaardige straffe, wraak en toorn te ontgaan, en voor eeuwig behouden te worden; en dat is, dat gij, zonder langer uitstel, een waar berouw en boete doet over uwe zonden; u tot den Heere ganschelijk bekeert, en u zelve in een waar geloof begeeft tot Christus, om door Hem van al uwe zonden ganschelijk gewasschen en gereinigd te worden; daartoe zijn in Hem gewisselijk genoegzame gerechtigheden en sterkten." ('Des Christens enige troost in leven en sterven'. Utrecht 1980, p. 337).

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 2003

Criterium | 68 Pagina's

Opvoeden in de vreze des Heeren

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 2003

Criterium | 68 Pagina's