Calvijn en het onderwijs (1)
Johannes Calvijn (1509 - 1564) en (reformatorisch) onderwijs
Inleiding
Dat wij nog eigen scholen mogen hebben, heeft te maken met de zogenaamde vrijheid van onderwijs; een systeem dat uniek in de wereld is.
Voor die vrijheid van onderwijs, bevochten in de zogenaamde 'Schoolstrijd' (tweede helft 19e en begin 20e eeuw) is echter een hoge prijs betaald.
Die prijs is dat de Bijbel definitief uit het openbaar onderwijs verdween.
Dat betekende dat een groot deel van de Nederlandse jeugd zonder enige kennis van Gods Woord onderwezen wordt én daardoor, zo profeteerde Groen van Prinsterer ruim 150 jaar geleden, 'aan verderfelijke invloeden wordt prijsgegeven'.
Daardoor is het reformatorisch onderwijs zoals wij dat in ons land kennen, wel naar inhoud maar niet naar de vorm, werkelijk reformatorisch te noemen.
Het ideaal van Calvijn en zijn navolgers was er immers op gericht dat kerk en staat, ieder op haar terrein en met haar middelen, zorg zou dragen voor Bijbels onderwijs aan alle kinderen.
Op de vraag welke invloed de reformatorische arbeid van Calvijn, ook op het terrein van het onderwijs, invloed heeft gehad en mogelijk nog heeft, willen we hier ingaan.
Als samenvatting van de inhoud zou kunnen gelden:
Wat in het leven van de grote reformator Johannes Calvijn opvalt, is dat'alle dingen moesten medewerken ten goede' (Rom. 8: 28). De Heere heeft hem kennelijk voorbereid voor een grootse taak in Zijn Kerk op aarde. Zijn arbeid is rijk gezegend in kerk en maatschappij en van onmiskenbare betekenis tot vandaag de dag. Het onderwijs had zijn bijzondere aandacht. Op dat gebied zette hij onvermoeibaar; vanaf basis- tot en met universitair onderwijs, inhoudelijke en organisatorische vernieuwingen in gang, die voor de verbreiding van de Bijbelse leer van onschatbaar belang geweest zijn. De lessen die we daaruit kunnen trekken zijn actueel.
Johannes Calvijn
a. Levensschets
Over zijn levensgeschiedenis kunnen we kort zijn. Alom is vorig jaar herdacht dat Jehan Cauvin, ons bekend als Johannes Calvijn, 500 jaar geleden (10 juli 1509) in Noyon (Noord Frankrijk) geboren werd. Hij had een vrome moeder (Jeanne Lefranc) die veel werk maakte van de godsdienstige opvoeding van haar kinderen, hen meenam naar de kerk en naar processies en eerbied voor relikwieën bijbracht en een ambitieuze vader (Gèrard Cauvin), die zich opgewerkt had tot een hoge functie in het bisdom: secretaris van de bisschop en notaris. Daardoor kon hij Jehan (en z'n 3 broers) al op jonge leeftijd verzekeren van kerkelijke inkomsten, waardoor hij theologie zou kunnen studeren. Kortom, alle voorwaarden om als een roomse geestelijke comfortabel door het leven te gaan waren voor de jonge Jehan Cauvin aanwezig.
Het liep anders. Op de leeftijd van 25 of 26 jaar werd Calvijn, door een 'subita conversio', een 'plotselinge (of onverwachte) bekering', schrijft hij in zijn voorrede van zijn 'Commentaar op de Psalmen', (hij herhaalt dat in zijn testament) getrokken uit een diepe modderpoel en gedwongen tot leerzaamheid (dolicitas). Op de betekenis daarvan wordt afgedongen (o.a. in het 'Calvijn Handboek', blz. 47, par. 1.3), maar de vergelijking met de bekering van de apostel Paulus, die hij zelf meerdere keren maakte, zegt ons meer dan genoeg.
Bovendien getuigt hij dat, voordat er een jaar voorbij was, "allen die enig verlangen hadden naar de zuivere leer zich tot mij richten om te leren, hoewel ik zelf nog een beginneling was". (Johannes Calvijn, zijn leven, zijn werk, blz. 47)
b. Goed en kwaad gerucht
Nauwelijks een jaar na zijn bekering verscheen (in 1536) de eerste uitgave van zijn 'Institutie of de onderwijzing in de christelijke religie'. Deze eerste uitgave telde 6 hoofdstukken. De vijfde of laatste uitgave uit 1559 telt 80 hoofdstukken. Wat echter hetzelfde is gebleven, is de doordachte systematische opbouw van dit werk. Calvijn zag zijn 'Institutie' als de sleutel om de Heilige Schrift goed te kunnen verstaan en als de basis van alle onderwijs. Dit werk van de ongeveer 27-jarige Calvijn maakte grote indruk op eenvoudige christenen én op geleerden, zelfs op roomse theologen, waarvan een (Cornelius Schulingius) hem omschreef als 'een man, wonderbaarlijk geoefend in de boeken der Schriftuur en zodanig een, die, indien hij zijn geest had gekeerd tot de goeden weg, zou hebben kunnen gesteld worden in de uitgelezene rij van de uitstekendste leraars der Kerk'.
Bewondering en afkeer bleef zijn deel. In 1551 schreef de Karmeliet Alexander Candidus: "Als hij zich gewijd zou hebben aan de ware christelijke thema's, dan was hij ongetwijfeld in heerlijkheid onsterfelijk geworden, terwijl hij nu waarschijnlijk een eeuwige schande zou zijn".
En toch bleef deze begaafde man heel zijn leven met nederige gedachten aangaande zichzelf bezet. "Laat mij maar verteerd worden, als ik maar nuttig ben," luidde zijn lijfspreuk. Die wens is vervuld. Gesteld tot nut van Gods kerk maar door overvloedige arbeid vroegtijdig volledig uitgeput stierf hij op 54 jarige leeftijd (27 mei 1564) te Geneve. Hij is van bijzonder grote betekenis geweest voor de kerk, voor de staat, voor heel de maatschappij en in het bijzonder ook voor het onderwijs.
c. Vernieuwend
Naar de gewoonte van die tijd, was de Institutie geschreven in de taal van de wetenschappers, het Latijn, maar ... dat was fundamenteel vernieuwend of reformatorisch, meteen ook vertaald in het Frans. Calvijn zag dit werk 'als een sleutel die aan alle kinderen van God de toegang opent om de Schrift recht te verstaan'. En daarom moest dit boek ook verschijnen in de taal van zijn Franse volk (en later in veel andere talen).
Calvijn leerde 'het ambt aller gelovigen'.
Daarom moest niet alleen de geestelijkheid, maar ook de gewone burger (in de roomse kerk 'leken' genoemd) dit werk kunnen lezen. In de beroemde openingszin van de 7Institutie' lezen we: "De ganse wijsheid bestaat in hoofdzaak in deze twee zaken; de kennis van God en van onszelven". Hiermee kreeg dit werk een sterk pastoraal karakter. Godskennis en zelfkennis!
Gevraagd naar de reden van deze orde zei hij: "Die heb ik genomen, omdat die de beste is en het meest geschikt om te onderwijzen". Hier zien we zijn gouden regel voor (reformatorisch) onderwijs. En over welk terrein van het leven Calvijn ook handelde, steeds stelde hij de vraag centraal: "Hoe komt God aan Zijn eer". De eer van God en het heil van de naaste.
d. 'Medewerken ten goede' (Rom. 8:28)
Het is ons allen duidelijk dat deze tekstwoorden, zoals de kanttekeningen zeggen, ons wijzen op de 'vertroosting, die de gelovigen in al hunne zwarigheden stellen tegen alle aanvechtingen en verdrukkingen, genomen van Gods eeuwigen raad of vast voornemen'. Maar Zijn voorzienig bestel gaat over alle dingen.
Dit is aanwijsbaar in het leven van Calvijn.
Bijzonder opvallend zijn de 'toevallige' omstandigheden waardoor er personen op zijn weg kwamen die, hetzij dat ze voor zijn persoonlijke ontwikkeling van groot belang geweest zijn, hetzij voor de vorming, zoals we dat nu uitdrukken, van zijn netwerk.
Laat ons enkele van die feiten nalopen:
• Door de contacten die zijn vader door zijn functie bij het bisdom had, werd hij in vriendschap opgevoed en gezamenlijk onderwezen met kinderen van een adellijke familie (de Mormors). Daardoor sprak en schreef hij later zo gemakkelijk met mensen van hoog tot laag, tot en met gekroonde hoofden.
• Door een conflict dat zijn vader kreeg met kerkelijke autoriteiten, werd hij door z'n vader, die het kennelijk helemaal met de geestelijkheid had gehad, verplicht om rechten te gaan studeren in plaats van theologie. Hij gehoorzaamde met tegenzin, maar was daardoor later, als een zeer bekwame jurist, een waardevol adviseur in burgerlijke zaken. Hij ontwierp de burgerlijke wetgeving in Genève.
• Als leerling kreeg hij te maken met eminente geleerden en pedagogen.
• Door de vroege dood van zijn vader (Johannes Calvijn was toen 22 jaar) kreeg hij alsnog de kans, naast Latijn en Grieks, ook Hebreeuws te gaan studeren.
• Er was in de tijd toen hij geschoold werd een toenemende belangstelling voor het bestuderen van klassieke werken in de grondteksten, dus ook bestudering van de bijbel in de grondtekst in plaats van de Latijnse Vulgata. (Het humanisme met bekende vertegenwoordigers zoals Erasmus.)
Onderwijs voor de tijd van de Reformatie
a. Doel
De opzet van vader Calvijn, en aanvankelijk ook van zijn intelligente zoon, was niet anders dan, zoals eenmaal bij Mozes die opgevoed werd in de wijsheid der Egyptenaren en Daniël en zijn vrienden in de boeken en in de spraak der Chaldeeën, om in het tijdelijke leven aantrekkelijke bestuurlijke of kerkelijke functies of ambten te kunnen vervullen. Aan de Bijbelse opdracht om het onderwijs in de allereerste plaats te richten op de onderhouding van Gods geboden en inzettingen en Gods handelen met Zijn volk en op het hiernamaals (zie: Deut. 6: 4-9 en Deut. 11: 13-21, teksten die bij orthodoxe joden nog altijd in een kokertje - Mezoezah - bevestigd is aan de posten van de deuren), werd in die tijd nauwelijks gedacht. Er was meer aandacht voor heidense schrijvers en de tradities van de roomse kerk en bedrevenheid in spitsvondige discussies dan voor de Bijbel.
Dat gold ook voor Calvijn, die op 22 jarige leeftijd een zeer geleerd commentaar schreef over een werk van de filosoof Seneca en dat op eigen kosten uitgaf. Uit dat werk blijkt (nog) niets van een oriëntatie op de Bijbel. Wel van een bepaalde drang om zich als humanistisch geleerde te presenteren. Calvijn onderscheidde zich dus tot zijn bekering niet van anderen die studeerden om eer en aanzien te verwerven. Na zijn bekering wenst hij niets liever dan als studeerkamergeleerde de reformatie te kunnen dienen. De strijd in de frontlinie ontzag hij. Dat klinkt door in zijn aanvankelijke weigering (ieder kent deze geschiedenis) om met Willem Farel in Geneve de hand aan de ploeg te slaan.
b. Leraren, lesmidden en leerdoelen
Door het gebruik van heidense geschriften van heidense wijsgeren en dichters zijn, zegt Augustinus, de heidense filosofieën de katholieke kerk binnengedrongen.
Hij wist waarover hij sprak, want hij had zelf dat onderwijs tot op de hoogste trap doorlopen. "Daar werd hij slechts vermaand dat hij het ver moest brengen in dit leven en knap moest worden in de kunstgrepen der welsprekendheid die dienstig zijn tot het verwerven van eer bij mensen en van bedrieglijke rijkdommen".
Hij raadde aan om het onderwijs christelijk te maken door gebruik te maken van christelijk lesmateriaal en door christelijke onderwijzers aan te stellen. Hij schreef een handleiding voor, zoals de titel luidde, 'Godsdienstonderwijs aan onwetenden'.
'Te leven voor het hiernamaals', noemde hij de hoogste eis voor alle stervelingen.
Later ontstonden inderdaad scholen waarin de jeugd enigszins onderwezen werd.
Dat we ons daar niet al te veel van moeten voorstellen, blijkt uit een keizerlijk besluit (in het jaar 805) van Karei de Grote om godsdienstonderwijs voor alle kinderen verplicht te stellen. Dat bevel luidde als volgt: "Allen zijn verplicht de geloofsbelijdenis (de 12-Artikelen), het Onze Vader en het doopformulier (de doopsformule) te leren. Indien iemand deze niet kent, dan moet hij of geslagen worden of zich van alle drank, behalve water, onthouden, totdat hij het volkomen machtig is.
Allen die zich ertegen verzetten, zullen voor de keizer gebracht worden. Vrouwen zullen echter met geselslagen daartoe gedwongen worden". Deze onderwijsmethode met harde hand stelde in principe alle kinderen in de gelegenheid om wat te leren lezen en schrijven, soms nog wat te rekenen ook. Door de gebruikte leermiddelen werd bovendien enige bijbelkennis opgedaan, maar veel stelde dit niet voor.
c. Invloed op Calvijn
Dat gold ook de omstandigheden waaronder het onderwijs in de tijd van Calvijn genoten werd. Over de scholen die hij bezocht heeft, de volgorde en de studietijd, bestaat geen volledige eenstemmigheid. Het is wel zeker dat hij, samen met de zonen van de familie Mormor, vanaf z'n zevende jaar grondig onderwezen is en dat hij met hen op ongeveer veertienjarige leeftijd in Parijs ging studeren. Het 'voortgezet onderwijs' bestond in die tijd in de eerste plaats uit het leren van de Latijnse taal en grammatica. Daarna werden de studenten toegelaten tot de colleges in de 'letteren' ofwel filosofie. Dat hield in de bestudering van filosofische klassieke Griekse en Latijnse werken. Pas daarna ging de poort open voor studie van theologie, rechten, medicijnen. Veel meer smaken waren er niet.
Calvijn studeerde aan een instelling (Collége de Montaiqu) met de reputatie van hard en streng. Stro op de vloer, een verstikkende atmosfeer, bedorven drinkwater, een overvloed aan luizen (...) en daarbij nog geestelijke en lichamelijke mishandelingen. Erasmus, die ook aan deze school onderwijs 'genoten' had, wijst op de 'verderfelijke werking van deze wreedheid' op kinderen 'van onervaren en een tere leeftijd'. Ook sommige van de leraren hadden het niet gemakkelijk met de opgelegde plicht tot het hanteren van de knuppel en de zweep om, op bevel van de leiding, vooral de reputatie van hardheid en strengheid hoog te houden. Opvallend is dat we Calvijn hierover niet horen klagen. Hij toonde zich later dankbaar voor het genoten onderwijs, dat hij daar afsloot met de graad van magister.
Daarvoor had Calvijn op het College de la Marche les gehad van een zekere Mathurin Cordier. Kort, maar van grote betekenis. De ontmoeting met deze bijzondere onderwijzer, die in die tijd beïnvloed was door de gedachten van de Broeders des Gemenen Levens - Geert Grote - en die later overging tot de Reformatie en door Calvijn naar Genève werd gehaald als leraar aan het College, heeft Calvijn ervaren als een bijzonder, door God geschonken voorrecht.
Cordier, van wie hij waarschijnlijk slechts 3 maanden les heeft gehad, is van groot belang geweest voor Calvijns onderwijskundige principes en pedagogische inzichten én daardoor voor de organisatie van het onderwijs in Genève. Niet alleen daar, maar voor alle landen waar de reformatie wortel schoot.
Wat was er zo bijzonder aan die man?
Cordier plaatste, lezen we, 'het Evangelie in het centrum van zijn praktijk' en had oog voor zijn leerlingen. Op eigen verzoek kreeg hij lagere klassen onder zijn hoede, omdat hij die beginfase zo belangrijk achtte. Van hem komt de regel: "Nooit hebben wijze mensen deze tegennatuurlijke gewoonte goedgekeurd om de kinderen alleen maar door zweepslagen en straffen te leren de goede taal te gebruiken. Het is uw zaak te planten en te besproeien; God zal de plant doen groeien".
Calvijns pedagogische inzichten staan niet los van de invloed van deze leermeester, die ook de basis heeft gelegd voor zijn grondige kennis van het Latijn en het Frans.
Ook zijn eerbied voor de oorspronkelijke grondteksten en zijn voorzichtige omgang daarmee, zeker wanneer het de uitleg van de Bijbel als Gods Woord betrof, wars van gezochte allegorische uitleg en/of inlegkunde, is in aanleg ontstaan bij deze leraar.
Studierichtingen
Als gehoorzame zoon ging Calvijn in Orléans rechten studeren in plaats van theologie. Zijn vader wilde, kennelijk wegens een zakelijk conflict met de kerk, zijn zoon in dat instituut geen promotie meer laten maken (formeel was Johannes eerder al kapelaan en later pastoor geworden - de uitvoering van die ambten geschiedde - tegen een lager loon - door anderen).
In Orléans viel zijn begaafdheid op; hij was daar meer universitair docent dan student. Daar richtte hij zich ook op bijbelstudie. Het is zeker dat hij bijbelse lessen aan enkele gezinnen gaf. In die tijd schijnt hij onder invloed te hebben gestaan van de evangelisch gezinde Levefre 'd Etaples (die het NT in het Frans vertaal had). Het is ook in die periode dat hij in Bourges onderwijs in de Griekse literatuur krijgt van de eminente lutheraan Melchior Volmar (van Luthers invloeden is in die tijd niest merkbaar).
Dan sterft op 26 mei 1531 plotseling zijn vader. Calvijn voelt zich bevrijdt van de eis van zijn vader om rechten te studeren. Hij keert terug naar Parijs en gaat daar aan het College Royal studeren. Dat college was opgericht door Koning Frans I, los van de roomse kerk en zeer tegen de zin van de roomse universiteit De Sorbonne. Het was een humanistisch onderwijsinstituut, waar op hoog niveau Griekse, Latijnse en Hebreeuwse werken werden bestudeerd.
De grondslag van dit koninklijk instituut was dat de Heilige Schrift niet goed verstaan kon worden zonder kennis van de Griekse en Hebreeuwse taal. Dat was, schrijft prof. Doumerque, 'eene algehele revolutie', waarvan de gevolgen, zelfs door degenen die deze in gang brachten, niet is doorzien. Een noodzakelijke voorwaarde voor een reformatie. En ... Calvijn was erbij.
Hij studeerde daar Grieks en Hebreeuws. Geen theologie!! Merkwaardig, maar de grootste van de reformatoren heeft geen theologische studie afgerond. God greep hem in zijn hart en bekeerde hem 'tot gehoorzaamheid' om anderen te leren en om kerk en maatschappij te reformeren. Achteraf bezien kunnen we ons er slechts over verwonderen hoe bij deze jonge Johannes Calvijn steeds de meest bekwame leermeesters op zijn pad geplaatst werden.
(In het volgende nummer hopen we het tweede deel van dit artikel te plaatsen)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 2010
Criterium | 44 Pagina's