Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dominee Ledeboer - zijn leven en zijn gedichten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dominee Ledeboer - zijn leven en zijn gedichten

8 minuten leestijd

Het jaar 2013 zou een Ledeboerjaar genoemd kunnen worden. Het is dit jaar namelijk 150 jaar geleden dat ds. Ledeboer overleed. Voor dit artikel heb ik enkele gedichten van Ledeboer geselecteerd. Het zijn vooral gedichten waardoor we iets te weten komen over zijn leven. Daarvan stippen we wat bijzonderheden aan. Met zijn gedichten gunt Ledeboer ons een blik in zijn hart én laat hij niet na ons te wijzen op het ene nodige.

Vol van zonde, enkel gal,
En verdoemd in Adams val,
Onder toorn en vloek en schuld,
En met boosheid gans vervuld.

Jezus Christus ken ik niet,
Want de Waarheid niemand ziet
Dan die weergeboren is,
Uit des satans duisternis.


Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer komt op 30 september 1808 ter wereld; een gevallen mens, een Adamskind. In zijn jeugd heeft hij daar nauwelijks besef van. Dat leert de Heere hem, pas later als hij predikant is van Benthuizen.
Toch schrijft hij zelf: “Van jongs af ben ik door de Heere getrokken geweest. (…) Er was iets anders in mij dan in andere kinderen.” Als kind kan hij niet verdragen als anderen oneerbiedig zijn. Hij heeft een open consciëntie en verkeert graag in het gezelschap van Gods kinderen. Hij weet echter dat dit nog geen zaligmakend werk is. “Geloof aan de waarheid mocht ik vroeg hebben (…) maar geloof aan de waarheid is nog geen geloof in de waarheid.”
Ledeboer heeft een liefdevol hart voor kinderen en spreekt ze ernstig aan; op straat, op catechisatie en in zijn gedichten. Hij wijst ze er op hoe goed het is om de Heere te vrezen.

Kinderen, de Heer’ te vrezen
Moet u wezen
’t Hoogste goed
’t Eene nodige begeren,
Moet Hij leren
in ’t gemoed.
Hebt gij lust dien Heer’ te loven?
’t Is van Boven,
Daar alleen;
’t Moet in onze zielen dalen,
God bestralen
Onze schreên.

Mocht ik voor den Heere leven,
’t Hart Hem geven,
(Neem het Heer’!)
Ik kan Jezus niet behagen,
Mocht ik vragen:
Mij bekeer.
Jezus zal Zijn schaapjes geven,
’t Eeuwig leven,
Hebt gij lust
Naar des Herders stem te horen?
Neig uw oren,
Hier is rust.


Ledeboer studeert theologie in Leiden. Daarna moet hij vier jaar wachten op de plaats die God hem wijst. In juli 1838 wordt hij bevestigd in Benthuizen.

Als predikant leert de Heere Ledeboer dat hij nog bekeerd moet worden. Een godvrezende kerkganger wijst, na een preek over zondag zes, de dominee erop dat hij tot nog toe remonstrants preekt. De kerkenraad wordt boos, maar Ledeboer zegt: “Als deze man wijzer is dan wij, moeten wij naar hem horen.”
De Heere gebruikt dit tot ontdekking voor dominee Ledeboer. “Het eerst bepaalde mij de Heere bij mijn gemis, hoe ik een hemel zocht zonder Christus, hoe ik onwedergeboren was; (…), mijn onmacht niet kende en wat ik anderen geleerd had, zelf nog moest leren.”

Wie ben ik toch,
Zo vol bedrog,
En ongerechtigheden;
Wie ben ik Heer’,
Ai, zie toch neer,
Om uw barmhartigheden.

Wie ben ik Heer’!
’k Vind daag’lijks meer,
Mij met mijzelf bedrogen,
Hoe dieper ’k graaf,
Hoe minder braaf,
Ik word in eigen ogen.


De Heere trekt door met Ledeboer. “Het was op een maandagmorgen, dat ik alleen op mijne kamer was, het plekje weet ik, dat ik na alle die worstelingen en afwachtingen in mijne schuld gezet werd en uitroepen moest, gelijk dit maar eens in zijn leven zo geschied, met de tollenaar, die ikzelf daar was: O God, zijt mij arme zondaar genadig. Bekeer mij, mijn vader, mijn moeder, mijn broeders, mijn zusters. Amen. Daarop zonk ik ter aarde en meende te sterven en zo de adem uit te blazen.”
De Heere geeft ook uitkomst. “Toen was het uurtje der minne en werd hier bevestigd wat er van de tollenaar geschreven staat: en hij ging af, gerechtvaardigd in zijn huis. De hemelen werden mij in de geest geopend, het was mij alsof er een kind geboren was … Het was mij een geboortedag, onuitsprekelijk zoet en zalig.”

Sloeg Gij, o God! op mij Uw ogen,
Ik, ik een voorwerp van meedogen,
O God, genaderijk en vrij!
Zaagt op mij, o Vader!
Die U verstiet, Zijn levenader,
Zaagt Gij, o Vader! ook op mij.

Ook ik, mijn God! een uitverkoren,
Ook mij barmhartigheid beschoren,
Ook ik van eeuwigheid bemind!
Ook ik bestemd tot eeuwig leven,
Mijn naam meê in Uw boek geschreven,
Ook ik van eeuwigheid Uw kind.


Gods werk kan niet verborgen blijven. Ledeboer preekt de eerstvolgende zondag over: “Dit weet is, dat ik eerst blind was, maar nu zie.” Ledeboer ziet in dat hij de reglementen in de Hervormde Kerk nooit had mogen ondertekenen. Ook ziet hij dat vele gezangen die hij moet laten zingen, remonstrants zijn. Zo komt hij ertoe, om op zondag acht november 1840 de reglementen en de gezangenbundel van de preekstoel te werpen. Na de dienst begraaft hij deze, met zijn gemeente. Ledeboer wil geheel terugkeren tot de leer der vaderen.

Wij strijden voor de Dordtse leer,
Omdat zij is van God de Heer’!
En wat daarbuiten is valt weg,
Omdat het mensen overleg,
En vonden zijn uit eigen brein,
Benevens Jezus’ heilfontein.
Welzalig die ontvangen mag;
Een licht dat hij nog nimmer zag,
Want de nature leert het niet,
Wat schoons Gods kind in Jezus ziet.
Zijn bloed, Zijn kruis, Zijn dood en leer
Zijn strijdig met onz’ eigen eer.


Dit pal staan voor de aloude waarheid heeft Ledeboer veel gekost: geldboetes, ontzetting als predikant en gevangenisstraf. Toch mocht hij het goed hebben in de gevangenis. De Heere zorgde voor Zijn kind.

Mijn leerschool is ’t gevangenhuis,
’t Gevangenhuis mijn zoetste kruis,
De Heer’ mij daar te leren heeft,
Wat Hij mij elders niet zo geeft:

Een leerschool, waar mij Jezus leert
En satans strikken van mij weert.
En val ik soms, Hij vat mij weer
Door Zijne hand, ter Zijner eer.


Op zekere dag krijgt de dominee bezoek van een jongen: Jakob Eigeman. Eén van Jakobs vriendjes had Ledeboer wat lekkers gebracht en de dominee maakte daar een versje bij. Als Jakob weggaat, vraagt hij of de dominee ook voor hem een versje wil maken. Ledeboer antwoordt: “Luister, en onthoud nu goed, wat ik u zeg:”

Jakob moet worden Israël;
Dan gaat het met zijn ziele wel;
Maar – als hij blijft, zoals hij is,
Dan daalt hij ter verdoemenis.


Eigeman schrijft dat hij helemaal niet blij was met dít versje. Zijn godzalige moeder legde hem uit wat het betekende. Later heeft Eigeman Ledeboer vaak in stilte gedankt voor dit gedichtje dat hem als kind tot heilig nadenken bracht.

In 1856 koopt Ledeboer enkele percelen land. Eén van zijn ouderlingen vraagt hem: “Dominee, uw weet zeker niet eens waar het gekochte land ligt?” Nee, dat weet de dominee niet. Op voorstel van ouderling Roos gaan ze samen eens kijken naar het nieuw gekochte land.
Onderweg staat dominee Ledeboer plotseling stil: “We gaan terug Roos, ’k ben mis, mijn land is boven.”
De ouderling reageert wat verwonderd: “We mogen toch wel even gaan kijken?” Daarop antwoordt Ledeboer:

Voor ene kus van Jezus’ mond,
Geef ik al die zwarte grond.


Dit typeert Ledeboer. Hij leefde van invallende gedachten en was sterk gevoelig.

In de tijd na zijn gevangenschap reist Ledeboer vaak door Nederland. Op veel plaatsen verkondigt hij Gods woord. Maar ook Ledeboers tijd is bepaald. Dat maakt de Heere hem ook bekend. In de laatste weken preekt hij in verschillende plaatsen en neemt op plechtige wijze afscheid: “Ik zeg ulieden vaarwel, want wij zullen elkander niet meer zien, dan voor de rechterstoel van Christus.” Op 30 september 1863 verwisselt dominee Ledeboer het tijdelijke met het eeuwige.

Ledeboer dichtte bij het sterven van zijn vriend, meester Van Noort uit Honswijk, hetgeen ook op hemzelf van toepassing is:

Hier rust een kind van God, een van Zijn lievelingen,
Die nu in ’s hemels koor het loflied mee mag zingen:
“Gij kocht ons Gode met Uw dierbaar hartebloed,”
En smaakt nu ’t vol genot van ’t hem geschonken goed.

Hier rust een Christen uit, die stichtte door zijn wandel,
Die bad en sprak en deed en toonde in al zijn handel,
Dat CHRISTUS in hem was en hij in zijnen Heer’,
Die rust hier in dit graf! en komt tot ons niet weêr.


Nawoord: Ledeboer en zijn gedichten…
Dominee Ledeboer heeft ontzettend veel gedichten nagelaten. Wat typeert zijn gedichten? Ze zijn meest eenvoudig van vorm. Ledeboer heeft weinig variatie in versvorm en ritme. Zijn biograaf, Landwehr, geeft aan dat de vorm vaak veel te wensen over laat. Landwehr haast zich echter te zeggen: “Wat in zijn liederen aantrekt, is de warmte van zijn godsdienstig gevoel, de oprechtheid, die uit ieder woord spreekt en de onmiskenbaar gewijde toon, die in de meeste verzen heerst.”
Wie déze gedichten leest of zingt, moet wel geraakt worden door de diepe ernst, eerbied en godzaligheid.
Déze gedichten zijn het waard om gelezen, en verdienen het ook om op school en thuis gezongen te worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 2013

Criterium | 40 Pagina's

Dominee Ledeboer - zijn leven en zijn gedichten

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 2013

Criterium | 40 Pagina's