Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Onderwijspacificatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Onderwijspacificatie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de jaarvergadering van de VBSO van 27 mei jl. sprak Mr. A. Weggeman over ‘Reformatie en Onderwijspacificatie’. In het vorige nummer van Criterium plaatsten we het eerste gedeelte van zijn bijdrage. Hier volgt een samenvatting van het tweede gedeelte over de Onderwijspacificatie..

“Reformatie en Onderwijspacificatie” zijn twee kantelpunten in de geschiedenis van ons land die van grote betekenis zijn (geweest) en tot de dag van vandaag gevolgen hebben. Het gaat om twee historische gebeurtenissen die dit jaar brede belangstelling genieten. In het eerste deel van deze bijdrage is ingegaan op de vraag hoe door de reformatoren werd aangekeken tegen de plaats van het onderwijs in de samenleving en welke rol de kerk en de overheid daarbij vervulde.

De Onderwijspacificatie van recenter datum dateert van 1917. Het gaat hier niet om een Europese gebeurtenis, maar een gebeurtenis die alleen ons land betreft. Voor alle duidelijkheid is het goed op te merken dat de Onderwijspacificatie niet het moment markeert van de onderwijsvrijheid, maar van de gelijke bekostiging van het onderwijs.

In de eerste plaats wil ik stilstaan bij de Onderwijspacificatie, de aanleiding daartoe en de totstandkoming ervan. Vervolgens wil ik nagaan of we tot een standpuntbepaling kunnen komen over die onderwijspacificatie; hoe kijken wij tegen de onderwijspacificatie aan?

Aanleiding en totstandkoming

Een eeuw geleden, in 1917, kwam de Onderwijspacificatie tot stand. Die pacificatie hield een verzoening in tussen politieke hoofdstromingen, die tot dat moment op twee punten onoverbrugbare politieke standpunten innamen, namelijk het algemeen kiesrecht en de bekostiging van het bijzonder onderwijs. De politieke hoofdstromingen van die tijd waren de liberalen, de socialisten en de confessionelen. De oplossing werd gevonden door beide stromingen hun zin te geven: de liberalen en socialisten kregen het algemeen kiesrecht en de confessionelen kregen volledige financiering van het bijzonder onderwijs. Deze deal werd vastgelegd in de Grondwet van 1917.

Om de urgentie van deze deal te doorgronden, is het goed iets uitgebreider stil te staan bij de aan de Onderwijspacificatie voorafgaande schoolstrijd.

De schoolstrijd heeft ongeveer een eeuw geduurd en verliep grofweg in drie stadia. In de eerste fase was er slechts sprake van openbaar onderwijs en was orthodox christelijk schoolonderwijs onmogelijk.

In de tweede fase kwam er ruimte voor het stichten van bijzondere scholen voor orthodox christelijk onderwijs, maar moest dat door de betrokken groeperingen nog zelf worden betaald. In de derde fase zou de overheid ook het bijzonder onderwijs bekostigen en zou er sprake zijn van een financiële gelijkstelling tussen het openbare en het bijzondere onderwijs.

Waardering van de Onderwijspacificatie

We kunnen we met betrekking tot de onderwijspacificatie en de daarmee samenhangende vrijheid van onderwijs een aantal zaken vaststellen:

In de eerste plaats betekende de invoering van de vrijheid van onderwijs een breuk met het stelsel dat de reformatoren voor ogen had gestaan. Een stelsel waarin kerk, staat en samenleving zijn gebaseerd op de hechte grondslag van Gods Woord. Een stelsel waarin de overheid de zuivere religie bevordert en zorg draagt voor goed christelijk onderwijs. In plaats daarvan heeft de overheid, in de persoon van de koning, het gezag in de kerk op zich genomen. Daarnaast is de samenleving op drift geraakt door de denkbeelden van de Verlichting. In die denkbeelden had het verlichte menselijk verstand een hogere plaats dan de door Gods Geest verlichte ziel. Er was duidelijk sprake van een sterk liberaal-vrijzinnige oriëntatie, waarbij een opleiding tot “alle Maatschappelijke en Christelijke deugden” onderwijs overeenkomstig de grondwaarheden van de Bijbel en de christelijke leer overvleugelde. Een reformatie van dat onderwijs zou slechts kunnen plaatsvinden na een hervorming van het gehele maatschappelijke leven.

Gelet op die context en het geestelijk klimaat van ons land en volk, bleef er dan ook weinig anders over dan een terugtrekking binnen de muren van een eigen christelijke school. Tegen die achtergrond sluit je naar mijn mening moedwillig je ogen voor de geest van die tijd – en zeker van onze tijd – als je de vrijheid van onderwijs veroordeelt. Natuurlijk zitten er twee kanten aan deze medaille en natuurlijk is het triest dat het overgrote deel van het opkomend geslacht niet in aanraking komt met Gods Woord. Ook is het volstrekt juist dat politiek alles in het werk moet worden gesteld om de overgebleven resten van ons protestants verleden nog te behouden. Maar tegelijkertijd is het de harde realiteit dat het draagvlak daarvoor bij de overgrote meerderheid van ons volk ontbreekt.

Er moet worden erkend dat in het door ds. Kersten opgestelde onderwijsartikel van het eerste beginselprogramma van de SGP een radicale omkering van het onderwijsstelsel wordt bepleit. Dat artikel luidt als volgt: “Het bijzonder onderwijs worde regel; het openbaar onderwijs slechts aanvulling”. Die omkering bepleit je niet als je de vrijheid van onderwijs principieel veroordeelt. Opvallend is het dan ook dat ds. Kersten in 1924 in de Tweede Kamer zegt dat “de openbare school (…) ons volk [is] opgelegd. De Bijbel is van onze scholen weggeroofd en in het volk blijft de roep, blijft de eis, dat de Bijbel op de school zal worden teruggebracht, want én huisgezin én Kerk én school zullen moeten vormen één geheel”. Feitelijk stelt hij daar dat de christelijke school de wettige voortzetting is van de openbare school met de Bijbel. De neutrale openbare school is daarentegen, gelet op de historie van ons land, een wezensvreemd element in het onderwijsbestel. Diezelfde ds. Kersten heeft dan ook – soms tegen de weerstand of lauwheid in eigen kring – geen mogelijkheid onbenut gelaten om zoveel mogelijk eigen scholen op te richten.

Het bijzonder onderwijs vervult een belangrijke sociologische functie binnen de christelijke cultuur. Het zijn de instituten waar – in aansluiting op de opvoeding thuis – de normen en waarden worden overgedragen van generatie op generatie. Op deze manier kan gestalte worden gegeven aan de doopbelofte van de ouders om hun kinderen in de ‘voorzeide leer te onderwijzen en te doen onderwijzen’. Tegelijkertijd zijn de scholen ook de instituten waar de plaats moet worden bepaald ten opzichte van de ontwikkelingen in wetenschap en techniek, in maatschappij, samenleving en politiek. Daar vindt toerusting plaats en wordt het denken gestimuleerd over maatschappelijke vraagstukken. Daarmee worden bruggen geslagen naar ons staan in de bredere samenleving. We mogen dankbaar zijn voor de mogelijkheid die ons onderwijsbestel biedt om christelijk onderwijs aan te bieden dat aansluit bij de opvoeding thuis en bij de grondstukken van de christelijke leer, zoals die in onze kerken wordt geleerd. Het is vrijwel uniek in de wereld dat die mogelijkheid wordt geboden op kosten van de overheid. Op dat aspect van de gelijke bekostiging komt steeds meer kritiek en het is de vraag of het Nederlandse onderwijsbestel dat unieke element zal behouden en dan zou er wel eens een heel andere situatie kunnen ontstaan.

Toekomst van het bijzonder onderwijs

Heel treffend is de verbinding die de dichter van Psalm 78 aanbrengt tussen verleden, heden en toekomst, als hij in het zevende vers zegt: “En dat zij hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren”. Dus voor de toekomst de hoop op God stellen, daarbij Gods daden uit het verleden in herinnering houden en ondertussen – in het heden – Zijn geboden bewaren. In dat licht zou ik geen lijdelijkheid, maar wel een zekere nuchterheid willen bepleiten.

Als we kijken naar de politieke discussie rond de vrijheid van onderwijs dan moeten we constateren dat er al enkele jaren een seculiere twee-derde meerderheid in het parlement aanwezig is om het onderwijsartikel in de Grondwet te wijzigen. Tegelijkertijd ligt het niet in de rede dat die vrijheid van onderwijs als zodanig zal worden afgeschaft, want die vrijheid wordt ook gegarandeerd in allerlei internationale verdragen waaraan ook ons land zich heeft verbonden.

Het enige onderdeel dat niet wordt gewaarborgd in internationale verdragen is de bekostiging van het bijzonder onderwijs op gelijke voet met het openbaar onderwijs. Dat betekent dat het mogelijk is dat we in de toekomst te maken zouden kunnen krijgen met de situatie van vóór 1917 en na 1848, een situatie waarin wel de mogelijkheid bestaat om eigen scholen in stand te houden, maar die zelf te bekostigen. Dat zal zeker zware financiële offers vergen. En als we dan kijken naar de doorwerking van de postmoderne cultuur in onze gezindte en de Laodicese lauwheid die daarin doordringt, is het vooral de vraag of de bereidheid nog zal bestaan om die financiële offers te brengen.

Aanval of verval?

Kortom, ik ben niet zozeer beducht voor de aanval van een seculiere meerderheid om de Grondwet te wijzigen, maar meer voor het verval in onze gezindte om dan vast te houden aan het bijzonder onderwijs, onze eigen scholen.

Het zal duidelijk zijn dat de vrijheid van onderwijs een gave en tevens een opgave is. Er is zeker geen reden voor een juichstemming over de vrijheid van onderwijs. We hebben stilgestaan bij het feit dat we daarmee ver van het ideaal van onze reformatoren afgegleden zijn. In die tijd maakte de religie een integraal bestanddeel uit van het persoonlijk en maatschappelijk leven. Religie wordt thans meer en meer als een wezensvreemd element beschouwd en met het toenemend aantal aanslagen dat onder het mom van een religie wordt uitgevoerd, komt het nog meer in de verdachtenbank te staan.


Het zal duidelijk zijn dat de vrijheid van onderwijs een gave en tevens een opgave is


Tegen die achtergrond moeten we het zeker als een voorrecht beschouwen dat we ons reformatorisch onderwijs nog mogen hebben. Onze samenleving is en wij zijn als gereformeerde gezindte met een lauwheid bevangen.

De afgelopen Tweede Kamerverkiezingen hebben laten zien dat er in onze samenleving nog geen sprake is van een terugkeer tot Gods heilzame geboden. Het proces van regeringsvorming en de houding van D66 ten opzichte van christelijke partijen is veelbetekenend. In dat opzicht bestaat er zeker zorg voor de toekomst.

Tegelijkertijd moeten we waken voor moedeloosheid. De Heere Jezus heeft na Zijn opstanding en hemelvaart Zijn volgelingen niet moedeloos achtergelaten maar hen bemoedigd met de woorden: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde”. Daaraan heeft Hij vervolgens de opdracht verbonden: “Gaat dan henen, onderwijs al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen” (Mattheüs 28:20).

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2017

Criterium | 32 Pagina's

De Onderwijspacificatie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2017

Criterium | 32 Pagina's