Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Luister nou eens naar mij!’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Luister nou eens naar mij!’

Over de werking van stress en het belang van hechting

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘Bart bleef maar schelden en tieren. Ik kon hem gewoon niet kalmeren! Ik bleef maar zeggen: “Luister nou even, ik kan het je uitleggen!”, maar hij wilde het niet horen. Bart luistert op zo‘n moment gewoon niet naar mij!’ Een veelgehoorde opmerking van ouders over hun kind dat weer eens driftig werd en niet te kalmeren was. Is dit nu normaal? En wat heeft hechting daar nu weer mee te maken?

Alle ervaringen die een baby opdoet, zijn nieuw. Elke nieuwe ervaring roept spanning op en zou daarmee een traumatische ervaring kunnen zijn. Maar een sensitieve ouder, gevoelig voor de signalen van het kind, kan helpen de ervaring onderdeel te maken van het leven. Een baby gebruikt de ouder om zijn eigen hersenen te ontwikkelen (zie kader: over stress en de werking van het brein). Hiervoor wordt vooral naar de ogen van de ouder en naar andere non-verbale signalen gekeken, waaruit het kind ‘leest’ of een situatie gevaarlijk is of niet. Straalt de ouder rust uit, dan leert het kind dat de situatie veilig is en zakt de stress weer binnen het raampje.

Dit brengt ons op het thema hechting. Dit woord valt vaak in verband met de opvoeding van pleeg- of adoptiekinderen. Maar voor ieder kind is het nodig zich goed aan de ouder(s) te hechten.

Hechting is een term voor de menselijke behoefte aan nabijheid tot elkaar. Om hechting na de geboorte te stimuleren is het belangrijk dat het kind liefdevol aan-geraakt wordt en dat er sprake is van oogcontact. Een veilige hechting zorgt ervoor dat het kind angst en stress kan reguleren. ‘Voor het tot stand komen van een goede hechtingsrelatie is het dus essentieel dat de ouder emotioneel beschikbaar en sensitief is naar het kind. Een emotioneel beschikbare ouder zal zijn reacties ‘goed genoeg’ afstemmen op de eigenheid van elk specifiek kind’, (Riemsdijk). Hiervoor is het nodig dat het kind basisvertrouwen ontwikkelt: het gevoel dat het kind er mag zijn. Een kind met nog weinig basisvertrouwen kan snel van slag raken en reageert vaak met emotioneel jong gedrag. Voor het leren herkennen, benoemen en reguleren van emoties is een veilige hechting nodig. Ook voor het ontwikkelen van mentaliserend vermogen, het vermogen om te kunnen nadenken over de eigen bedoelingen en de bedoelingen van de ander, is een veilige hechting een voorwaarde.

Het bouwstenenmodel van Truus Bakker laat zien hoe in een gezonde hechtingsrelatie de vijf bouwstenen van de sociaal-emotionele ontwikkeling worden gevormd en wat de ouder kan doen om het kind te helpen de fase op een goede manier te doorlopen. Links in het schema vindt u in zwart de normale persoonlijkheidsontwikkeling van een kind dat vanaf het begin veilig gehecht is. In rood staat de ontwikkeling van een kind dat vanaf de start in zijn leven onveilig gehecht is. Rechts staat in zwart het gedrag, de gevoelens en houding van ouders die bijdragen aan de groei van hun kind tot een zelfstandig, verantwoordelijk en creatief individu. In rood staan die ouderfactoren die daarop remmend werken. De bouwstenen funderen elkaar. Wanneer er een verstoring in de ontwikkeling optreedt en een bouwsteen niet voldoende is ontwikkeld, is dit van invloed op de ontwikkeling van de volgende bouwsteen. Is de eerste bouwsteen niet goed ontwikkeld, hoeft er maar iets kleins te gebeuren en een enorme reactie is het gevolg. Op zo’n moment is regressie nodig: terug gaan naar de fase waarin het mis is gegaan. In een fase ligt een ontwikkelingstaak, die het kind moet doorlopen om naar de volgende fase te kunnen. Als we niet kijken wat het kind in de hechtingsfase nodig heeft, dan voelt het kind zich niet begrepen, het verliest de controle, dus het kind sluit zich af en krijgt negatieve emoties, wat uiteindelijk leidt tot negatief gedrag.

Er zijn vier verschillende hechtingsstijlen, die in de literatuur verschillend benoemd worden. Hier worden de benamingen van Femmie Juffer gevolgd.

1. Veilig: een veilig gehecht kind onderdrukt zijn gevoelens niet, maar durft ze te tonen en te delen. ‘Een kind dat zijn ouders als een veilige basis ervaart, kan zinvolle relaties met anderen onderhouden, is in staat zijn gevoelens te uiten en kan gemakkelijker problemen oplossen’, (Juffer). De wereld is veilig, het kind kan zichzelf ontwikkelen. De ouder is responsief, gaat naar het kind toe en komt tegemoet aan de behoefte van het kind. Er wordt op de signalen van het kind gereageerd en er worden woorden aan gegeven, zodat het kind veiligheid ervaart.

2. Onveilig vermijdend: als er iets is gebeurd, zoeken kinderen geen troost en hulp bij ouders, doordat ouders moeite hebben om het signaal van het kind op te merken en dit goed op te pakken. Het kind leert dat een ander niet beschikbaar is en dat het zichzelf moet kalmeren. Het kind gaat geen beroep meer doen op een ander, het kan beter voor zichzelf zorgen.

3. Onveilig ambivalent: soms weet de ouder goed hoe te handelen, soms is de ouder angstig en weet niet hoe te handelen. Het kind is er niet zeker van dat de ouder betrouwbaar is. Die angst creëert bij het kind een gevoel van onzekerheid dat het niet op een ander kan vertrouwen voor een gevoel van verbinding.

4. Onveilig gedesoriënteerd: de veilige haven is de bron van angst. Om te overleven heeft het kind de ander nodig, maar kan niet bij de ander terecht, want de ander is onveilig. Er is sprake van onvoorspelbaarheid.

Welke hechtingsstijl een kind ontwikkelt, heeft dus te maken met hoe ouders reageren op de behoeftes van het kind.

Bij een kind van één à anderhalf jaar is er vaak sprake van verlatingsangst, de angst dat de ouder verdwijnt en niet meer terugkomt. Vanaf een jaar of twee kan het kind door mentaliseren bedenken dat de ouder er wel weer voor hem of haar zal zijn wanneer dit vanuit een veilige hechting een patroon is geworden. Het kind weet dat de ouder er is als het stress ervaart. Na een hechtingsbreuk(je) zal het kind weer behoefte laten zien om de verbinding aan te gaan. Wanneer de ouder daar op dat moment geen ruimte of tijd voor heeft, blijft het kind zoeken naar die verbinding, maar doet dit dan op een negatieve manier, vaak met boosheid gepaard.

Het zou in zo’n geval beter zijn dat de ouder even tijd voor zichzelf neemt om eigen stress te laten zakken en er daarna helemaal voor het kind te zijn. Er is altijd weer een verbindingsmoment nodig om het kind te laten ervaren dat het veilig en geliefd is.


Het kind moet ervaren belangrijk te zijn, dierbaar te zijn en ertoe te doen voor ouders


Erbij horen en loyaliteit is een belangrijke kwestie. Kinderen moeten weten dat anderen er voor hem zijn. Het kind moet ervaren belangrijk te zijn, dierbaar te zijn en ertoe te doen voor ouders. Ook rust is belangrijk, zowel mentaal, psychisch als emotioneel. Het is de basis van het hechtingsproces. In een staat van rust is het mogelijk je emoties te voelen, wat weer nodig is om een goed hechtingsproces aan te gaan. Spel kan dit proces ondersteunen, als een natuurlijk middel om tot hechting te komen. Oftewel: de ouder uit de inleidende alinea kan het beste tijd nemen voor het zien en erkennen van de emotie van Bart, rust brengen en vervolgens, als het mensenbrein weer functioneert, de uitleg geven. En altijd afsluiten met een verbindingsmoment!

De auteur is werkzaam bij KOC diensten als ambulant hulpverlener.

Bronnen:

- ‘Adoptiekinderen, opvoeding en gehechtheid in het gezin’ door Femmie Juffer

- ‘Omgaan met hechtingsproblemen’ door Pieternel Dijkstra


Over stress en de werking van het brein

Het menselijk brein is verdeeld in drie delen: De buitenste laag is de neo-cortex (het mensenbrein), wat te maken heeft met alle schoolse vaardigheden als plannen en denken. Daaronder ligt het limbisch systeem (het zoogdierenbrein), waarin de gevoelens en emoties liggen opgeslagen. Daaronder is de hersenstam (het reptielenbrein), van waaruit basale functies worden aangestuurd, zoals hartslag en ademhaling.

Wanneer er sprake is van stress, komen cortisol, adrenaline en hormonen vrij, zodat we kunnen vechten, vluchten of bevriezen. De mate van stress die ons alarmsysteem (de amygdala, een deel van het zoogdierenbrein) tolereert wordt de ‘Window of Tolerance’ genoemd. Binnen dit ‘stressraam’ kunnen de drie breinen goed samenwerken en functioneren we goed. Wanneer het niveau van stress niet meer getolereerd wordt, activeert het zoogdierenbrein het ‘actiesysteem verdediging’, waarbij het lichaam zich klaarmaakt om te vechten, te vluchten of actief te bevriezen. We gaan actief iets doen tegen het gevaar dat ons bedreigt. Een voorbeeld: er rent een enorme bulldog op ons af. We schrikken en het actiesysteem verdediging wordt in werking gezet. Er zijn drie manieren om te reageren. We kunnen de hond te lijf gaan of we vluchten ervan weg of we blijven heel stilletjes staan in de hoop dat de hond langs ons heen rent. Wanneer er sprake is van een te groot gevaar, waar we niet meer aan kunnen ontsnappen, gaat het brein over op passieve verdediging, waarbij we niks meer kunnen doen en vanuit een impulsreactie bevriezen of dissociëren. Er komt dopamine vrij om het lichaam te kalmeren en ervoor te zorgen dat wat er ook gaat gebeuren, minder heftig is. Dit wordt aangestuurd door het reptielenbrein. Als het lichaam niet de rust krijgt om weer te kunnen herstellen, breekt de stressreactie af. Het stuk stress dat er nog uit moet, wordt in het lichaam opgeslagen en zal uiteindelijk ruimte vragen en eruit moeten.

Wat heeft dit te maken met het jonge kind? Als we vanuit het zoogdierenbrein, dus vanuit de emotie, reageren, staat het mensenbrein ‘uit’. Een kind is dan niet in staat om te luisteren naar correcties in gedrag wat er van het kind verwacht wordt. Er kan beter worden aangesloten bij het onderliggende motief van het gedrag. Hierbij kan naast elkaar blijven staan dat bepaald gedrag niet mag en dat de emotie er wel mag zijn, bijvoorbeeld: ‘je mag geen snoepje, ik snap dat je daar verdrietig van wordt’. Wanneer het mensenbrein ‘uit’ staat, lukt het een kind niet om vaardigheden uit het mensenbrein te gebruiken, zoals sorry zeggen of nadenken over het eigen handelen. Oftewel, het kind lijkt niet te luisteren naar uw uitleg. Eerst is het nodig dat de emotie gereguleerd wordt, daarna kunnen weer vaardigheden uit het mensenbrein gevraagd worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018

Criterium | 36 Pagina's

‘Luister nou eens naar mij!’

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018

Criterium | 36 Pagina's