Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KUISHEID VOOR MANNEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KUISHEID VOOR MANNEN

Het Réveil van prostitutiebestrijder Hendrik Pierson (1834-1923)

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Réveil van prostitutiebestrijder Hendrik Pierson (1834-1923)

Inleiding

Op een nacht omstreeks het jaar 1847 wordt Ottho Gerhard Heldring, predikant in een dorpje in de Betuwe, wakker van de stem van een onbekende figuur die hem in zijn droom enige cryptische zinnen toefluistert. Dit spirituele incident is onderdeel van een keten van gebeurtenissen die uiteindelijk zullen leiden tot de ontwikkeling van een nieuwe christelijke filantropie, innig verbonden met Inwendige Zending en Réveil. Door de mededeling in zijn droom voelt Heldring zich gerustgesteld over een meer zakelijk probleem dat hem al enige tijd zorgen baart: wat te toen met het terrein van de voormalige bierbrouwerij Steenbeek in Zetten, dat toevallig in zijn bezit gekomen is? Het antwoord laat niet lang op zich wachten. Na een bezoek aan de vrouwengevangenis in Gouda waar de gevangenen onder abominabele omstandigheden leven, opent Heldring in 1848 de deuren van Steenbeek voor vrouwelijke ex-gevangenen en prostituees. Het is de bedoeling dat zij aldaar geresocialiseerd worden tot een 'normaal' bestaan als huisvrouw of dienstbode en geïnspireerd worden door Gods Woord. Het werk met de ingezetenen wordt vormgegeven volgens Bijbelse metaforen en begrippen als 'zonde', 'val', 'redding' en 'genade'. Zo kunnen 'verdwaalden' en 'boetvaardig gevallen vrouwen' door Gods genade en door kennismaking met het evangelie 'gered' worden.

De invloed van het Réveil op de gevallen vrouw reikte echter verder dan de filantropie. Het reddende werk vormde indirect ook een

Dr. P.A. de Vries (PSCW UvA, OZ Achterburgwal 237, 1012 DC Amsterdam) is universitair docent vrouwenstudies aan de Universiteit van Amsterdam.

basis voor het ontstaan van een meer politieke bestrijding van prostitutie, zowel nationaal als internationaal gezien. Voor een bestudering daarvan is het interessant om de blik niet zozeer te richten op de beroemde Heldring, maar op zijn opvolger, de predikant Hendrik Pierson.'

Pierson (1834-1923) werd geboren in een vooraanstaande Amsterdamse Réveilfamilie. Na zijn studie theologie werkte hij 19 jaar als predikant. In 1876 volgde hij Heldring op als directeur van de Heldring-gestichten. Pierson was echter niet alleen een toegewijd directeur die zich bezighield met filantropie in Zetten, maar ook een ideoloog en politiek strateeg, een man met diplomatieke gaven. Vanuit zijn positie als redder van gevallen vrouwen ontwikkelde hij zich tot een van leiders in de politieke strijd tegen de zogenaamde reglementering van prostitutie. Dit stelsel was een erfenis uit de Franse tijd dat gedurende de hele negentiende eeuw in uiteenlopende vorm bleef bestaan. Om Piersons bemoeienis met prostitutie te begrijpen, volgt hier eerst een schets van de reglementering en het verzet daartegen.

In de loop van de negentiende eeuw - maar vooral vanaf ongeveer 1860 - werd in een groot aantal gemeenten een sanitair toezicht op de prostitutie ingesteld. Door registratie van prostituees en door hen aan een frequente medische controle te onderwerpen, poogden de autoriteiten de besmetting met, en de verspreiding van, geslachtsziekten te voorkomen. Op basis van de prostitutiereglementen bezat de politie grote bevoegdheden. Ze kon een vrouw dwingen zich in te schrijven in een politieregister, dwingen tot een medisch onderzoek, verbieden haar beroep uit te oefenen en opsluiten in een hospitaal. De politie pakte bijvoorbeeld in 1877 in Rotterdam 119 vrouwen van de straat, van wie het grootste deel 'besmet' bevonden werd. 2 Overigens bestond er ook regulering van prostitutie in andere Europese landen; het ging om een internationaal fenomeen.

Vanuit huidige medische normen bezien was het medisch toezicht op de prostitutie bepaald geen ideaal instrument om besmetting te voorkomen. De kennis over diagnose, verloop en behandeling van geslachtsziekte was gebrekkig. Bovendien werd de gevreesde syfilis in afbeeldingen en talloze geschriften gerepresenteerd als een ziekte met een sekse, als een kwaad dat huisde in het vrouwelijk lichaam en dat werd overgebracht door lichtzinnige vrouwen. Medische controle van mannen was daarom in de regel niet aan de orde. Integendeel, de autoriteiten zagen het als hun taak om hen te beschermen tegen verleidelijke vrouwen van laag allooi die een man van goed vertrouwen te gronde konden richten.

Vanaf ongeveer 1880 ontstond er een grote internationale bewe-

ging tegen de reglementering, innig verbonden met de nieuwe beweging voor vrouwenrechten die tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw opkwam. De beweging tegen de prostitutie werd op het Europese vasteland bekend onder de naam 'abolitionisme', een begrip dat niet toevallig herinnerde aan de afschaffing van de zwarte slavernij, de abolition ofslavery. Voor veel abolitionisten was prostitutie een vorm van seksuele slavernij en de reglementering de 'gelegitimeerde' vorm daarvan. Het abolitionisme groeide in de loop der tijd uit tot een veelkleurige coalitie van mannen en vrouwen van zeer uiteenlopende gezindten met evenzovele uiteenlopende visies op de maatschappij. De prostitutiestrijd had dan ook een brede betekenis. Aangezien Nederland zich in die periode ontwikkelde tot een moderne democratische staat, resoneerde op de achtergrond van het prostitutiedebat steeds de vraag mee hoe een 'beschaafde' natie vorm moest krijgen. Wie had het daar voor het zeggen? Hadden alleen bezittende mannen kiesrecht, of ook vrouwen en arbeiders? Bovenal, wat moest het morele karakter zijn van de natie? Moest de staat zich nu wel of niet met de prostitutie bemoeien, en zo ja, hoe dan? En wat voor soort seksualiteit hoorde bij de toekomstige morele burger?

Pierson wordt in de historische literatuur beschouwd als de grote man achter de strijd tegen de reglementering, of men hem nu positief ziet als een godvruchtig predikant, de grote voorvechter tegen de ontucht, of negatief typeert als een verbeten zedelijkheidsapostel, een belangrijke motor achter een conservatieve lobby. 3 De vraag is echter in hoeverre de historische receptie van Pierson als grote man achter de prostitutiebestrijding nu eigenlijk terecht is. Was Pierson een groot man, en zo ja, waarom dan? Om die vraag te beantwoorden zal Pierson in dit artikel gesitueerd worden tussen zijn tijdgenoten, tussen zijn medestanders en tegenstanders. Zijn betekenis wordt onderzocht door hem te plaatsen in een kring van mensen met wie hij in het kader van de prostitutiebestrijding in contact kwam of waarmee hij - zoals vaak voorkwam - in debat was. Dat betekent een tocht door het politieke landschap van Nederland aan het einde van de negentiende eeuw. Achtereenvolgens wordt Pierson belicht vanuit zijn relatie met de vrouwenbeweging, vanuit zijn kritiek op een bekend liberaal politicus, vanuit zijn relatie met het socialisme en tenslotte vanuit zijn kritiek op de artsen die de reglementering ondersteunden.

Omringd door vrouwen

Internationaal gezien bestond er een nauwe relatie tussen de opkomst van de vrouwenbeweging en de diverse bewegingen voor religieuze vernieuwing, zoals het Réveil in Europa, en de Quakers in Engeland

en de Verenigde Staten. Veel vrouwen die een leidende rol speelden in tal van sociale bewegingen in het midden van de negentiende eeuw, waren afkomstig uit kringen van dit zogenoemde evangelisch protestantisme, of voelden zich aangetrokken tot de meer radicale vormen daarvan. In de literatuur wordt dit wel aangeduid als evangelisch feminisme. De bekendste voorbeelden van politieke bewegingen waarin 'evangelische' vrouwen op de voorgrond traden, waren de beweging tegen de slavernij, de beweging tegen het drankmisbruik - beter bekend als de 'temperance movement', die vooral in de VS invloedrijk was - en de beweging voor 'social purity' en 'moral reform', die met name tegen de prostitutie gericht was.

Ook Heldring en Pierson waren omringd door vrouwen. Deels vanuit het Réveil kwamen initiatieven van vrouwen die zich bezig gingen houden met de zorg voor armen, zieken en gevangenen. In Nederland waren bijvoorbeeld diaconessen de steunende kracht in de Vereeniging voor Ziekenverpleging, tot voor kort het Prinsengrachtziekenhuis in Amsterdam, opgericht in 1843. Ongeveer tegelijkertijd ontstond het Diaconessenhuis in Utrecht. In de voetsporen van de Engelse Quaker en gevangenishervormster Elizabeth Fry (1780-1845) ging de Nederlandse Barbara van Meerten-Schilperoort (1778-1853) zich bezighouden met de positie van vrouwelijke gevangenen. Gravin Marianne Catherine van Hogendorp-van Hogendorp (1805-1878) die een centrale rol speelde in het Haagse Réveil, richtte een bewaarschool op en stichtte de Vrienden der Armen in 1847. Vele van deze vrouwen waren op de een of andere manier met het werk van Heldring en Zetten verbonden. Ook bestond er een 'Dames-Comité' voor de afschaffing van de slavernij in de Nederlandse koloniën. Ida Pierson-Oyens (1808-1860), de moeder van Hendrik Pierson, was voorzitster van het damescomité van het Asyl Steenbeek. In feite was er een heel netwerk van vrouwen, dat het werk van Heldring en later dat van Pierson ondersteunde, met name ook bij de praktische uitvoering. Zo was er een heel legertje van uitsluitend vrouwen voor het uitvoerende werk met de 'gevallenen', de directrices en 'juffrouwen' die de tehuizen in Zetten bestierden, en die in feite degenen waren die de ideeën van de Inwendige Zending praktisch vorm moesten geven. Zij waren typische representanten van de negentiende-eeuwse 'beweging' van vrouwen uit de zogeheten beschaafde stand die zochten naar een ander levensdoel dan een huwelijk, en die een fatsoenlijk middel van bestaan probeerden te vinden buiten - en boven - de beperkte beroepsmogelijkheden die er al waren (naaister, dienstbode, prostituee, gouvernante). Dat creëren van een 'eigen' vrouwelijk arbeidsterrein gold bijvoorbeeld voor de bijna legendarische diaco-

nes Petronella ('Pietje') Voute, die van 1847 tot 1877 de leiding had van Steenbeek, haar opvolgster, de hoofdonderwijzeres Johanna Hendrika Kruijf, en de schrijfster Margaretha Wijnanda Maclaine Pont (1852-1927), die in Piersons tijd onder meer het Algemeen Secretariaat van de gestichten voerde.

Er was dus ook een zekere paradox in het filantropische werk. De directrices en andere betrokkenen zochten een eigen arbeidsveld waarbij zij zich nauwelijks verholen afwendden van een traditioneel vrouwenbestaan, dat zij vervolgens wel als ideaal aan de hun toevertrouwde gevallen vrouwen probeerden voor te houden. Zo ondernam men pogingen om bij hen de 'Hollandse zucht en liefde voor het huiselijke' 4 aan te kweken. Een meisje werd automatisch als 'gered' beschouwd als zij veilig en wel in het huwelijksbootje zat, of een keurige dienstbode werd. Maar paradox of niet, het werk van vrouwen in de filantropie legde de basis voor bepaalde vormen van sociale zorg en voor verdere politieke acties van vrouwen in de jaren tachtig en negentig.

Josephine Butler en de zusters Van Hogendorp

Hoe stond Pierson nu tegenover de bemoeienissen van vrouwen met prostitutie? Al vrij vroeg in zijn loopbaan als directeur van de Heldring-gestichten was hij in contact gekomen met nieuwe ideeën over vrouwenrechten, met name door het werk van de Engelse Josephine Butler (1828-1906), de ziel van het internationale abolitionisme. Geïnspireerd door haar internationale 'kruistocht', en haar evangelische wereldbeschouwing, richtte hij in 1879 de Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie (NVP) op. Later, in 1898, werd hij president van de Internationale Abolitionistische Federatie. Hoewel invloedrijk, bleef de NVP echter altijd een vrij klein clubje van hooguit enkele honderden mensen. Dat wil zeggen: honderden mannen. Hoewel de statuten vrouwen niet uitsloten, ging het in de praktijk als vanzelfsprekend om een mannelijke aangelegenheid. Toch kon Pierson niet heen om de in abolitionistische kring luid verkondigde ideeën over vrouwenrechten en om de grote vrouwelijke steun voor de abolitionistische zaak. Zoals vele anderen kwam ook hij onder de indruk van de charismatische B utler die de gave had zich tegelijkertij d te profileren als een 'echte' vrouw en als geëmancipeerde strijdster voor vrouwenrechten. In zijn brochure Gewettigde ontucht, geschreven aan de vooravond van de oprichting van de NVP beschreef hij haar geroerd als 'eene begaafde verdedigster van de rechten der vrouw' die haar radicale woorden niet uitsprak 'op den toon van een petroleuse, of een socialiste, maar met al de rustige waardigheid eener

Christelijke vrouw, die zacht, met aandoening, met teederheid, maar met volkomen toewijding spreekt en die meent het woord van Christus te mogen overnemen' , 5

Maar de radicale boodschap van Butler dat de reglementering gebaseerd was op de rechteloosheid van vrouwen onder door mannen ontworpen regels en wetten, stond voor Pierson niet zo op de voorgrond. Het probleem van de ongelijkheid der seksen werd bij hem overschaduwd door zijn eigen programma op het terrein van de ontuchtbestrijding. Hoewel hij zeer gerespecteerd en gewaardeerd werd door feministen van zijn tijd en later zelfs lid werd van de Bond voor Vrouwenkiesrecht, bleef Pierson altijd vasthouden aan de scheiding van de wereld in een mannendomein en een vrouwendomein. Pierson was van mening dat het' getuigen' - het politiek werk - vooral door mannen gedaan moest worden, terwijl het 'redden' - de praktische opvang van gevallen vrouwen - vooral een vrouwenzaak was. Het duurde nog tot 1884 voordat protestantse vrouwen zich actief met de strijd tegen de prostitutie gingen bezig houden en zich verenigden in de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn.

De drijvende krachten achter deze vrouwenbond waren Anna en Marianne van Hogendorp (1841 - 1915 en 1834-1909), ook afkomstig uit Réveilkring en kleindochters van de beroemde staatsman Gijsbert Karei van Hogendorp. Zij waren Piersons belangrijkste vrouwelijke medestanders. Medestanders die hij ook nodig had, want de Bond werd, met 5500 leden rond de eeuwwisseling, veel groter dan Piersons N VP. Anna en Marianne van Hogendorp zouden op den duur een andere koers gaan varen dan Pierson ten aanzien van vrouwen voor ogen stond. Zij wilden wel degelijk ook politiek werk verrichten. In de loop der tijd namen ze een gerespecteerde positie in binnen de groeiende feministische beweging als geheel. Daar werd de oplossing voor het prostitutievraagstuk gezocht in vrouwenrechten, zoals recht op arbeid en kiesrecht, in een betere seksuele voorlichting, in een roep om meer respect voor vrouwen, en in juridische gelijkstelling van man en vrouw in het huwelijk. In grote lijnen onderschreven de zusters Van Hogendorp deze ideeën, al betrachtten zij ten opzichte van hun achterban de nodige terughoudendheid in het uiten hiervan. Het belangrijkste principe dat hen en de vrouwenbeweging tot politiek baken diende was 'eenheid van zedewet': op het gebied van de zedelijkheid moesten voor man en vrouw gelijke normen gelden. Hoe stond Pierson hier nu in? Wat was zijn strategie op het gebied van de zedelijkheid?

Zonde, ziekte en zelfbeheersing

Pierson richtte zich allereerst tegen de goddeloze liberale staat. Zijn politieke eisen kwamen er op neer dat de staat de zonde niet mocht legitimeren en dat de reglementering dus moest verdwijnen. Kuisheid buiten het huwelijk was de beste garantie tegen geslachtsziekten; de overheid deed er dus beter aan de bordelen verbieden.

In de tweede plaats stelde hij de werking van de mannelijke geslachtsdrift - zoals het toen heette - ter discussie. In Gewettigde ontucht leverde hij forse kritiek op mannen. Zelf, zo zei hij, kende hij 'geachte burgers' die kuis waren gebleven. 'Hadden zij geen passies? ', vroeg hij zich af. En op deze retorische vraag antwoordde hij zelf: 'Evengoed als anderen, maar 't onderscheid tusschen hen en degenen, die zich aan de prostitutie overgaven is hierin gelegen, dat zij zich beheerschten, dat zij te veel eerbied hadden voor de vrouw en te veel ontzag voor God om te zondigen' , 6 Zelfbeheersing en kuisheid werden bijna dertig jaar lang de centrale begrippen in Piersons politiek van het persoonlijke. De sociale misstanden die hij om zich heen zag - in zijn ogen een gevolg van de zondigheid van de menselijke natuur - begonnen op de een of andere manier bij de man die zich niet beheerste: ongehuwd moederschap, prostitutie, gevallen vrouwen, familieleden die hun kinderen misbruikten voor kinderprostitutie, ondermijning van het familieleven, aantasting van de eer van de vrouw, vrouwenhandel. Alles leek voort te komen uit die ene grote zonde van ontucht. Natuurlijk waren er ook vrouwelijke zondaressen, maar Piersons houding ten opzichte van gevallen vrouwen was ambivalenter, variërend van diepe weerzin tot het 'teederste medelijden'.

Tenslotte ontwikkelde Pierson een strategie om mannen te veranderen. Hij poogde zijn leven lang mannen als man aan te spreken en hij richtte zijn pijlen op het manbeeld dat in zijn ogen aan de reglementering ten grondslag lag. Talloze keren verweet hij mannen met twee maten te meten, geen eerbied te hebben voor de vrouw, en hun geslachtsdrift niet te beheersen. Vaak merkte hij op dat er niets veranderde 'tenzij men de mannen aandurft' [cursivering van Pierson]. 7 En Pierson zelf durfde uiteraard de mannen wel aan. Naast de NVP en de Nederlandsche Vrouwenbond werd in 1888 mede op zijninitiatief, de Middernachtzending-Vereeniging opgericht. Tot de taak van de Middernachtzendelingen, die altijd nauw met de beide andere organisaties samenwerkten, behoorde het rechtstreeks aanspreken van mannelijke bordeelbezoekers om hen aldus te bewegen van hun plannen af te zien en zo hun ziel te redden.

Hoe moesten mannen worden? In de eerdergenoemde eis van 'eenheid van zedewet' vond ook Pierson een geslaagde combinatie van

gelijke rechten en strijd tegen de prostitutie. Niet het ontuchtige mannenlichaam werd de norm voor de toekomstige morele burger, maar het ingetogen vrouwenlichaam. Als seksuele onthouding niet schadelijk was voor vrouwen, waarom dan wel voor mannen? Als mannen prostituees nodig hadden, waarom dan op deze vrouwen neerkijken? Waarom eisten de mannen kuisheid van hun echtgenotes, en niet van zichzelf? Op basis van het principe van 'eenheid van zedewet' kon hij de reglementering ontmaskeren als een onrechtvaardig stelsel dat vrouwen 'beledigde', terwijl de man ontzien werd.

Piersons strategie van mannelijke zelfbeheersing was echter niet zo populair. De autoriteiten die politieverordeningen instelden, de artsen die prostituees controleerden, de politieke medestanders van Pierson en andere actoren in de prostitutiebestrijding gingen uit van andere vooronderstellingen en opvattingen. Zoals hierboven geschetst liep Pierson in de pas met de vrouwenbeweging inzake de mannelijke kuisheid. Maar met andere groeperingen kruiste hij de degens. Zo bleek bijvoorbeeld al snel na de oprichting van de NVP een diepgaand verschil van inzicht tussen Pierson en de vooraanstaande sociaal-liberaal Samuel van Houten (1837-1930).

Prostitutie als koopwaar: Pierson contra Van Houten

Liberalen waren verdeeld in hun opvattingen over prostitutie en reglementering. Terwijl de bekende radicale liberaal Carel Victor Gerritsen (1850-1905), de latere echtgenoot van de eerste vrouwelijke arts Aletta Jacobs, de zijde van de abolitionisten koos, wilde Sam van Houten het liefst een wettelijke regeling. Van Houten bekeek het verschijnsel prostitutie door het prisma van een strikt liberale opvatting over de macht van de staat. Seksualiteit was voor hem 'het gebied der vrijheid'. De overheid had slechts in te grijpen als de vrije wil van de ene burger die van een andere bedreigde. Wat hem betreft mochten vrouwen zich - mits vrijwillig - prostitueren, al vond hij dat in sommige gevallen 'hoogst treurig'. Maar deze notie van de autonoom handelende burger die vrije betrekkingen aanging met een andere burger, werd aanzienlijk gerelativeerd door zijn standpunten over de verschillen tussen de seksen. In 1883 schreef Van Houten dat er in de strafwet een fout gemaakt was ten aanzien van de prostitutie. De wet voorzag namelijk niet in een strafbedreiging tegen publieke vrouwen die hun diensten aanboden, terwijl zij aan een besmettelijke ziekte leden. Immers, zo zei hij, het te koop aanbieden van schadelijke waren die de gezondheid bedreigden was ook strafbaar. En zouden syfïlitische vrouwen zich dan zomaar straffeloos mogen aanbieden, de bordeelhouders die verzuimden op de gezondheid van het aanbod

toe te zien buiten schot blijven? Als een vrouw zichzelf als koopwaar aanbood, dan moest zij strafrechtelijk ook als zodanig behandeld kunnen worden. In dat geval zou de reglementering als preventief middel opgeheven kunnen worden. 8

In feite kon Van Houten zijn verhaal over de kleine zelfstandige die haar waar op de markt bracht, alleen volhouden op basis van de vooronderstelling dat de natie bestond uit vrije en autonome burgers (dus slechts mannen) die blijkbaar zelf de 'waar' niet konden besmetten. Hij vond ook dat er een 'physiologisch en psychologisch' groot verschil tussen de seksen bestond. 9 Het overspel van de man was geen ontrouw aangezien het voortkwam uit zingenot, maar wel dat van de vrouw, want bij haar kwam het voort uit liefde voor een andere man. Mannelijke burgers, zo kunnen we Van Houtens standpunt bondig samenvatten, konden blijkbaar een waar kopen op een markt. Als de overheid er maar op toezag dat die waar niet bedorven was.

In grote lijnen was dit ook de visie op mannelijke seksualiteit die aan de reglementering ten grondslag lag en die onwrikbaar leek verankerd in de politieverordeningen van de gemeenten waar een sanitair toezicht op de prostitutie bestond. Pierson had een heel ander idee over de verantwoordelijkheid van de overheid en hij had dan ook veel kritiek op Van Houten. Hij verweet hem 'traditioneele begrippen van liefde' en zag geen reden de man privileges toe te kennen ten aanzien van het overspel. Ook verzette hij zich tegen wetsvoorstellen van Van Houten waarmee 'slavenhouders' (bordeelhouders) en publieke vrouwen in zijn ogen een legale status dreigden te krijgen. 10

en Ferdinand Domela Nieuwenhuis, medestander en tegenstander

, Teleurgesteld in Van Houten tot wie hij aanvankelijk toenadering had gezocht, vond Pierson in het begin van de jaren tachtig steun bij iemand met een totaal andere politieke overtuiging. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), de beroemde leider van de Sociaal-Democratische Bond, werd op voorstel van Pierson kortstondig bondgenoot in de strijd tegen de prostitutie. Ongetwijfeld werd Domela Nieuwenhuis door de oranjegezinde Réveilaanhangers gezien als een oproerkraaier, hetgeen de stap van Pierson des te opmerkelijker maakt. Maar ook van de kant van de socialistische leider was de toenadering opmerkelijk. In zijn autobiografie memoreerde hij dat hij zich na Piersons voorstel tot samenwerking opeens bevond tussen 'allerlei Haagsche geloovige aristokraten, die het socialisme verafschuwden als de pest'. 11 Voor de historicus ligt hier de interessante vraag hoe nu uitgerekend een seksueel vraagstuk een band kon smeden tussen politieke uitersten als radicaal socialisme en orthodox-protestantisme.

De abolitionistische strijd kende internationaal gezien van meet af aan een aanhang vanuit de socialistische beweging. Een van de belangrijkste redenen hiervoor was dat prostitutie zich op het kruispunt bevond van twee sociale vraagstukken, de 'sociale kwestie' en het 'vrouwenvraagstuk'. Prostitutie werd - ook in Nederland - door socialistengezien als een innig met de kapitalistische productiewijze samenhangend verschijnsel, een gevolg van de lage vrouwenionen en van de economische behoefte aan een vrouwelijk arbeidsreserveleger. Om met het socialistische blad Recht voor Allen te spreken: het was een giftige vrucht aan de innerlijk verrotte boom van het kapitaal. Dat vrouwen 'haar lichaam moesten verkopen' vonden socialisten afschuwelijk, vernederend en pijnlijk, en het waren meer deze emoties dan de economische analyses die hun stempel drukten op de socialistische politieke taal over prostitutie. Het lichaam van de prostituee symboliseerde op een directe en herkenbare wijze het sociale lichaam. In de ruil van seks voor geld manifesteerde zich de tot 'koopwaar' geworden menselijke verhoudingen, de vervreemdende relaties binnen de kapitalistische markteconomie en de aanspraken van de rijken op het vrouwenlichaam van de armen. Geassocieerd met drank, armoede, zedeloosheid en de bekrompenheid van de arbeiderswoning leek de 'slavernij' van vrouwen in de prostitutie de vrouwelijk variant van de uitbuiting van de mannelijke loonslaven onder het juk van het kapitaal.

Vanuit deze analyse paste de socialistische visie op mannelijke seksualiteit bij die van de orthodoxe protestanten. Met dit verschil: Domela Nieuwenhuis en zijn medestanders richtten hun pijlen op de zedeloze man uit de bourgeoisie die verantwoordelijk werd gesteld voor de seksuele tragedies waarin vrouwen verzeild raakten. Zij zagen het probleem dus niet door de christelijke bril van de zedelijkheid, maar door die van de klassetegenstellingen.

De ideeën van Pierson en die van Domela Nieuwenhuis convergeerden dus maar tot op zekere hoogte. En ook hun toekomstperspectief en hun kritiek op het morele karakter van de staat waren gebaseerd op totaal andere premissen. Fundamentele en onoverbrugbare verschillen van inzicht over prostitutie, de staat en de zonde veroorzaakten allerlei irritaties en ideologische twisten. Dat begon eigenlijk al vrijwel onmiddellijk. Toen Domela Nieuwenhuis in september 1883 op voorspraak van Pierson lid werd van de ontvangstcommissie voor het internationale abolitionistisch congres in Den Haag, moeten de spanningen te snijden zijn geweest. Een ander commissielid was namelijk de actieve abolitionist Van Schermbeek, tevens hoofdcommissaris van politie, die opdracht had gekregen om bij socialistische

onlusten over te gaan tot de arrestatie van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. 12 Na het congres waar zowel Josephine Butler, Pierson als Domela Nieuwenhuis aanwezig waren, kwam het tot een heftige briefwisseling tussen de twee laatsten over hun wederzijdse gedragingen en standpunten. 13 De onenigheid ging onder meer over de 'oorzaken' van prostitutie - 'lage vrouwenionen' (Domela) versus 'lust tot opschik' (Pierson). En die onenigheden bleven de relatie tussen socialisten en orthodox-protestanten bepalen.

Een ander twistpunt was de zogenoemde 'prostitutie in het huwelijk' . Tal van radicale feministen, zoals Aletta Jacobs (1849-1929) en Wilhemina Drucker (1847-1935), en socialistische libertairen, zoals Domela Nieuwenhuis, veroordeelden het burgerlijk huwelijk als een vorm van prostitutie. Immers, de vrouw moest zich middels een huwelijk verkopen om in haar levensonderhoud te voorzien. Zij wensten daarom een vrijere opvoeding met een natuurlijker omgang tussen de geslachten, economische zelfstandigheid voor vrouwen en vrije liefde. Meer in het bijzonder eisten ze afschaffing van de onrechtvaardige huwelijkswetgeving om zodoende de juridische en sociale macht van de man als echtgenoot te in te perken. Sommige progressieve feministen, socialisten en liberalen progageerden zelfs anticonceptie, het zogenoemde Neo-Malthusianisme.

Voor Pierson was de huwelijkse relatie echter een heilige, goddelijke instelling die hij altijd buiten de orde van de discussie probeerde te houden. Zij n politiek strekte zich niet uit tot het al dan niet beheerste gedrag van de man als echtgenoot. Het ging hem slechts om de 'openbare' zedelijkheid als het terrein waarop de staat kon interveniëren. In die zin dacht hij liberaal. De overheid mocht niet ingrijpen in wat gold als het privé-leven van de burger. De 'vrije liefde' daarentegen veroordeelde hij als 'de tirannie van de mannen tot recht verheven'. 14 Over anticonceptie was hij duidelijk: de mens mocht niet ingrijpen in de Voorzienigheid. In 1896 werd vanuit de NVP de Bond tegen het Nieuw-Malthusianisme opgericht.

Het boterde dus niet zo tussen Pierson en het socialisme, al waren in het algemeen de tegenstellingen tussen aanhangers van beide kanten wat minder groot dan de onenigheid tussen de leiders doet vermoeden. Men bleef nog wel enige tijd op lokaal niveau (potentiële) bondgenoten. Ook onder vrouwen van beide kampen was de sfeer heel anders, daar zocht men eerder naar eenheid dan naar tegenstellingen. Maar Pierson had nog andere ijzers in het vuur, en het is de vraag of hij de lastige socialistische bondgenoten in de strijd tegen de reglementering wel nodig had.

Strijd met de medische stand

Hoe verliep nu de strijd tegen de reglementering? Om die vraag te beantwoorden moeten we de blik richten op een van de belangrijkste groeperingen die Pierson op zijn pad tegenkwam: de medische stand. De reglementering was gebaseerd op twee soorten macht. De macht van de staat en de macht van een nieuwe generatie medici, de zogenoemde hygiënisten, die zich sterk maakten voor de 'volksgezondheid'. In de loop van de jaren tachtig begonnen Pierson en de zijnen een offensief tegen gezaghebbende hygiënisten over de effectiviteit van de reglementering als maatregel in het belang van de volksgezondheid. Hun argumenten, ingebed in een langdurige internationale strijd tegen de medische voorstanders van reglementering, waren tweeledig van aard. Het ene, 'medische', argument was dat stelsel helemaal geen garantie bood tegen de besmetting met syfilis. Het andere, 'morele', argument was dat mannen in staat waren zich seksueel te beheersen. Vanuit deze stellingen kwam niet alleen de medische theorie over de verspreiding van geslachtsziekten, maar ook die over de mannelijke geslachtsdrift onder vuur te liggen. Vele, zo niet alle, artsen zagen langdurige seksuele onthouding (van mannen, dat sprak vanzelf) als onwenselijk of onmogelijk. Voor de ongetrouwde man was prostitutie de enige uitweg, een 'noodzakelijk kwaad'. Echter, als gevolg van de confrontaties tussen voor en tegenstanders van reglementering verkondigden steeds meer artsen - ook in kringen van de gezaghebbende Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst - dat seksuele onthouding beslist niet schadelijk was voor de gezondheid. Prostitutie was dus niet noodzakelijk.

Binnen de medische wetenschap kwam in de loop der jaren - vermoedelijk als direct gevolg van de abolitionistische aanvallen - een discussie op gang over de effectiviteit van de reglementering in de bestrijding van geslachtsziekten. Die discussie pakte steeds meer in het voordeel van de prostitutiebestrijders uit. Op een toonaangevend internationaal medisch congres in 1899 bleek dat het vertrouwen in de reglementering danig ondermijnd was." De kracht van het zelfbeheersingsargument was toen al gebleken. Vrijwel iedereen die rond 1900 twijfels had over het sanitaire toezicht benadrukte dat seksuele onthouding geen gevaar opleverde voor de gezondheid.

De medestanders voorbij: het bordeelverbod van 1911

Rond 1900 zag het er voor Pierson gunstiger uit dan in de voorafgaande decennia. De strijd met de medici leek in zijn voordeel beslecht en op vele plaatsen werd via abolitionistische druk op de gemeenteraden de reglementering van prostitutie opgeheven, veelal

tegelijkertijd met de invoering van een plaatselijk bordeelverbod. Dit succes had Pierson deels te danken aan de politieke ontwikkeling van de verzuiling aan het begin van de twintigste eeuw. Zijn moeizame coalitie met de socialisten was in de jaren negentig ingeruild voor een veelbelovend verbond met vertegenwoordigers van verschillende kerkgenootschappen. Door de verzuiling, die het openbare en politieke leven in Nederland in steeds meer organiseerde langs lijnen van godsdienstige overtuiging, werd de tot dan toe overheersende tegenstelling in de politiek tussen 'liberaal' en 'conservatief' aangevochten. 16 Christelijke en katholieke partijen begonnen hun opmars. Hier lag natuurlijk voor Pierson een veel betere kans om prostitutie en reglementering te bevechten. En dat lukte ook in de winter van 1902/ 1903, dankzij een groots opgezette nationale campagne tegen de bordelen en de vrouwenhandel.

De nationale campagne tegen de bordelen leidde tot de kroon op het werk van Pierson en andere prostitutiebestrijders: de invoering van een bordeelverbod en het verbod op vrouwenhandel in de zedelijkheidswetgeving van 1911. Prostitutie als zodanig werd echter niet verboden. Mede aan dit bordeelverbod dankt Pierson zijn roem als grote man achter de prostitutiebestrijding in Nederland.

Maar in hoeverre is die roem terecht? Het is duidelijk geworden dat prostitutie niet alleen bestreden werd als gevolg van de orthodoxprotestantse roep om kuisheid. Op grond van de debatten rond de reglementering van prostitutie kan geconcludeerd worden dat prostitutie door velen werd geplaatst in een kader van ontwrichte sociale verhoudingen en problemen. In de ruil van sexualiteit voor geld werd het sociale lichaam met al zijn ziekten zichtbaar. Daarom is het opmerkelijk, maar niet verwonderlijk, dat een man als Pierson, die op grond van Gods wet de liberaal-democratische staat tot zijn grootste tegenstander gemaakt had, een brede aanhang kreeg. Zelfbeheersing en mannelijke kuisheid kregen ook buiten het orthodox-protestantisme betekenis als ordenende factoren in een chaotische wereld. Pierson was dus wel een belangrijke ideoloog, iemand die open was naar andersdenkenden, 'een bruggenbouwer' zouden we tegenwoordig zeggen. Maar hij was zeker niet de enige die de waarheid over de reglementering in pacht had.

Pierson verloor echter het contact met zijn oude medestanders, eerst met de libertaire socialisten, vervolgens - vooral in de periode na 1900 - met de feministen. Het overgrote deel van de abolitionistische aanhang bestond uit vrouwen, maar dat waren aanhangers zonder kiesrecht en zonder politieke macht. De kleine groep mannelijke abolitionisten rond de NVP slaagde er in om de prostitutiestrijd steeds

meer naar het platform van de parlementaire politiek te verplaatsen waar zij op (aantrekkelijker) steun van machtige confessionele blokken konden rekenen. Als man, en bovendien als man uit een patriciërsmilieu, had Pierson altijd al betere connecties gehad met de overheid dan de vrouwelijke abolitionisten. Dat telde ook nu. Hij liet de vrouwenbeweging steeds verder achter zich; zelfs de relatie met Butler bekoelde. Pierson bleef voorstander van een ridderlijke 'man tegen man' benadering, de reine mannen tegen de ontuchtigen die de vrouw verlaagden - een benadering die vrouwen uitsloot. Zelfs na conflicten in 1908 met Anna van Hogendorp en de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn, de belangrijkste vrouwelijke bondgenoot, wilde hij het bestuur van de NVP niet openstellen voor vrouwelijke leden. 'Wel gelijk, maar anders', dat kenmerkte zijn houding ten opzichte van het vrouwenvraagstuk. Het bredere project, de verbinding van de prostitutiestrijd met 'rechten voor vrouwen', verdween dan ook van (zijn) tafel. Tegelijkertijd werd hiermee de nadruk verlegd: een beweging die geworteld was in wat Josephine Butler ooit een philanthropie éclairé noemde, werd een soort parlementaire lobby. Hier zien we Pierson verschijnen in een minder verheven rol, in zijn rol als man. Enerzijds oversteeg hij de bestaande orde van de relaties tussen de seksen en waren zijn opvattingen relatief vooruitstrevend, anderzijds bleef hij een man van zijn tijd en generatie die de volledige gelijkheid tussen de seksen maar moeilijk kon accepteren.

Terug naar de vraag: was Pierson de grote man achter de prostitutiebestrijding? Die vraag kan tot op zekere hoogte positief worden beantwoord, maar zijn grootheid in dit opzicht had duidelijke grenzen. Ze mag ons niet het zicht ontnemen op de belangrijke, zelfs doorslaggevende rol van grote vrouwen.


1. Tenzij anders vermeld is deze publicatie gebaseerd op P. de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911, Hilversum, 1997. Een vergelijkbaar, maar niet identiek, artikel verscheen eerder in het Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 20 (2000), 18-40.

2. A.P. Fokker, De prostitutie-kwestie, Haarlem, 1879.

3. Vgl. P.L. Schram, Hendrik Pierson. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van de inwendige zending, Kampen, 1968; P. Koenders Tussen christelijk Réveil en seksuele revolutie. Bestrijding van zedeloosheid in Nederland, met nadruk op repressie van homoseksualiteit, Amsterdam 1996. Zie ook J.H. Kompagnie, 'Hendrik Pierson en het monster van de ontucht', in: H. Beliën, M. Bossebroek en G.J. van Setten (red.), In de vaart der volken. Nederlanders rond 1900, Amsterdam, 1998, 149-160.

4. De Bode der Heldring- Gestichten, 3 e jrg. no. 6, 15 feb. 1887, 45.

5. H. Pierson, Gewettigde ontucht, Arnhem, 1878, 7.

6. Pierson, Gewettigde ontucht, 41.

7. Zie bijvoorbeeld H. Pierson, Openbare brief aan dr. A. Aletrino naar aanleiding van diens brochure: 'over eenige oorzaken der prostitutie', Amsterdam, 1902, 32.

8. S. van Houten, Boek II, Titel XIV van het nieuwe Wetboek van Strafrecht, D Haag, 1883 (overdruk uit Vragen des Tijds).

9. H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht. Boek II, 287; zie ook Van Houten, Boek II, Titel XIV, 17.

10. Het Maandblad Getuigen en Redden, jrg. 1884, 41-43; 49-52.

11. F. Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist. Gedenkschriften van F. Domela Nieuwenhuis Amsterdam, 1919 (vierde druk), 61.

12. Ibid. De voorspraak van Pierson blijkt met name uit hun latere briefwisseling', zie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (Amsterdam), archief F. Domela Nieuwenhuis, inv. nr. IIc, brief van H. Pierson aan Domela Nieuwenhuis, 8 November 1883.

13. IISG, ibid.; zie ook inv. nr. Ilb, brief van Domela Nieuwenhuis aan H. Pierson, 15 november 1883.

14. H. Pierson, 'Antwoord aan Johan', Recht voor Allen, 22 januari 1891, nr. 19.

15. Dubois-Havenith (ed.), Conférence internationale pour la prophylaxie de la syphilis et des maladies vénériennes. Rapports préliminaires, Brussel, 1899 (vol. I), 1902 (vol. II).

16. Zie S. Stuurman, Verzuiling, kapitalisme en patriarchaat. Aspecten van de ontwikkeling van de moderne staat in Nederland, Nijmegen, 1983.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

DNK | 71 Pagina's

KUISHEID VOOR MANNEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

DNK | 71 Pagina's