Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LIEDEREN VAN EN VOOR VROUWEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LIEDEREN VAN EN VOOR VROUWEN

Zoo is zij haar roeping waardig Altijd vaardig Tot haars Heilands lof en eer

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. Kloppenburg (Tesselschadelaan 10, 1217 LH Hilversum) is kerkmusicus)

WIM KLOPPENBURG

In het jaar 1773 werd in de Hervormde Kerk een nieuwe psalmberijming in gebruik genomen. Ruim 200 jaar lang had men, vaak onder protest, de berijming gezongen van de predikant Petrus Datheen, een berijming die o.a. gekenmerkt werd door frequente botsingen tussen tekst-en melodieaccent. (Een bekend voorbeeld vinden we in Psalm 42. De Franse tekst luidde: Ainsi qu'on oit le cerfbruire/Pourchassant lefrais des eaux. Datheen vertaalde dat als volgt: 'Als een hert gejaagd o Heere / dat versé watér begeert'.)

In de loop van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw hadden Marnix, Revius, Trommius en vele anderen geprobeerd om Datheens berij ming te vervangen, maar door allerlei vaak triviale oorzaken (zoals de commerciële belangen van de drukkers en uitgevers) waren die pogingen mislukt.

Maar in 1773 was het dan zover: de Staten-Generaal gaven opdracht tot het samenstellen van een nieuwe berijming. De door de provinciën aangewezen afgevaardigden kwamen bijeen in het Mauritshuis in Den Haag. Ze hadden honderdtwintig vergaderingen nodig om een nieuw psalmboek samen te stellen uit drie reeds bestaande berijmingen.

Op een gravure, afgedrukt in de speciale luxe editie van de Staatsberijming, is de officiële aanbieding van de nieuwe berijming in het Mauritshuis afgebeeld. Er werd nfet gezongen, - er werd verslag gedaan van de werkzaamheden en er werden enkele psalmen voorgelezen, waarschijnlijk op plechtig-verheven toon.

Wat ons direct opvalt, maar wat men toen waarschijnlijk volstrekt

vanzelfsprekend vond, is het ontbreken van vrouwspersonen op deze prent. Er waren slechts heren aanwezig, - dèftige heren! Alleen in de medaillons in het plafond zien we vrouwen, en op twee andere illustraties in de luxe editie van deze psalmberijming, maar daar zijn het symbolische gestalten, op de ene prent verbeelden ze geloof, hoop en liefde en op de andere de Nederlandse Staat...

De afwezigheid van vrouwen hoeft ons niet te verbazen. De provinciale vertegenwoordigingen bestonden uiteraard uit predikanten, raadspensionarissen, advocaten, en daar kwam in die tijd geen vrouw aan te pas.

Ook de commissie die de Evangelische Gezangenbundel van 1806 samenstelde, bestond geheel uit mannen, maar in die bundel kwamen de vrouwen wèl aan het woord. Er waren enkele bekende en geliefde dichteressen in die tijd, o.a. uit bevindelijke kring. Ik denk aan de blinde Petronella Moens (1762-1843), bekend door haar vertaling van 'Was Gott tut das ist wohl getan' (Samuel Rodigast) en aan Clara Feyoena van Raesfelt-van Sytzama (1729-1807), dichteres van het lied 'Wij knielen voor uw zetel neer'. Petronella Moens zou overigens een aantal jaren later grote bewondering oogsten voor haar lofdicht op Laurens Janszoon Coster, ter gelegenheid van de herdenking van de uitvinding van de boekdrukkunst.

In de zomer van 2002 werd in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag een kleine tentoonstelling gehouden, gewijd aan Petronella Moens. Er was o.a. een Album Amicorum te zien waaraan vrijwel alle bekende literatoren uit die tijd een bijdrage hebben geleverd. Op bijgaande illustratie ziet men de laatste regels van Bilderdijks bijdrage aan dit Liber Amicorum. (Illustratie ontleend aan de website van de Koninklijke Bibliotheek.)

Dat er in de Evangelische Gezangen relatief veel teksten van vrouwen zijn opgenomen, houdt uiteraard verband met het feit dat we hier te maken hebben met een boek waarin plaats was voor vrije liederen; tot dan toe bevatten de officiële gereformeerde liedboeken in Nederland vrijwel uitsluitend berijmde psalmen. Bovendien heb ik de indruk dat

er sprake is van een grotere vrijmoedigheid van de kant van de vrouwen; enkelen stuurden zelfs ongevraagd hun geestelijke liedteksten naar de Gezangencommissie.' Er werden in die tijd regelmatig prijsvragen uitgeschreven, o.a. door het Amsterdamsch Dicht-en letterkundig Genootschap en door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. De opdrachten behelsden zowel geestelijke als wereldlijke onderwerpen, bijv. 'De waare Christen' en 'Lof der Vaderlandsche Zeevaart'. Aan die wedstrijden deden ook vrouwen mee.

Mede onder invloed van de Verlichting ontstaat er bij vrouwen uit de 'betere kringen' een grotere behoefte om zich te ontwikkelen. Een bekend voorbeeld is Johanna Elisabeth Helmcke (1762-1844). Reeds op jeugdige leeftijd had zij 'veel lust in het lezen van ernstige boeken', hoewel haar moeder zich afvroeg 'waartoe al die geleerdheid nodig was bij het besturen van een gezin'. Zij trouwde met de dichter Willem van de Velde. Beiden hebben liederen bijgedragen aan met name de doopsgezinde liedbundels uit die tijd. 2

In dit milieu hoorde bij een goede opvoeding en ontwikkeling ook het bespelen van een instrument. Johanna Helmcke bijvoorbeeld kreeg van haar man een orgel ten geschenke. Dat moet een pijporgel, een kabinetorgel dus, geweest zijn; het harmonium bestond nog niet. Onwillekeurig denken we aan de réunions, de Réveil-bijeenkomsten zoals ze beschreven zijn door Allard Pierson, waar men samen zong rondom het kabinetorgel.

Hoewel we Johanna van de Velde-Helmcke niet tot het Réveil kunnen rekenen - ze was al oud en ziek toen deze beweging in Nederland opkwam - plaats ik haar wel in dezelfde sfeer. Ze was bevriend met de zuster van Bilderdijks eerste vrouw. Bernard ter Haar meende de invloed van Da Costa te bespeuren in haar bekende lied 'Hallelujah! lofgezongen', en hij nam het voor haar op toen er door sommigen kritiek werd geuit op de regel "t rijk der duisternis beschamen tot het niet meer wezen zal'. Men hoorde daar 'alverzoening' in doorklinken, 'alsof hier de uiteindelijke zaligheid van alle mensen geleerd werd'. Ter Haar verwees toen naar de reien van Da Costa in Caïn, waar de regels voorkomen:

En de duivel is een wanklank, die zich oplost in 't akkoord, Dat het laatste laatst der dagen in zijn volle ontwikkling hoort.

De dichteres reageerde tamelijk laconiek op de kritiek: wie er moeite mee had mocht wat haar betrof de tekst veranderen in: "t rijk der duisternis beschamen, tot het niet meer heerschen zal'. 3

In het Liedboek voor de Kerken zijn van dit lied alleen de strofen

3a, ib en 4 in enigszins gewijzigde vorm opgenomen (gezang 317).

Ik noemde hierboven de Doopsgezinden. Het is opvallend dat in de kleinere kerkgenootschappen vaak méér ruimte was voor liederen van vrouwen. Zo werd aan het Gezangboek van de Doopsgezinde Gemeente in Haarlem, aan het begin van de negentiende eeuw, meegewerkt door Aagje Deken. 4

In het referaat van Pé Wapenaar, dat elders in dit tijdschrift is afgedrukt, komt in verband met de positie van de dienstboden de uitlating voor: 'Dat wij allen gelukkig en tevreden zijn met het werk en het plaatsje dat Hij ons aanwijst'. Dit deed mij denken aan de Economische liedjes die Aagje Deken samen met Betje Wolff schreef (1781). Ook daarin figureert een 'tevreden werkmeid', blij met haar nederige werk, en een zonnetje in huis! Het betreffende gedicht eindigt met de strofe: 'Ik ben tevreden met het mijn / het was reeds zo van ouws / er moeten zowel dienstböo zijn / als heeren en mevrouws!' 5

Kerklied - mannenzaak?

Merkwaardigerwijze neemt in de loop van de negentiende eeuw het aandeel van de vrouwen in de geestelijke liedproductie weer af. Het werk aan de Evangelische Vervolgbundel van 1866 werd gedomineerd door mannen: onder meer Ter Haar, Ten Kate en Beets. Bovendien ontstond deze bundel in een sfeer van strijd tussen orthodoxe en vrijzinnige groeperingen in de Hervormde Kerk.

Truitje (Bosboom-)Toussaint, - één van die negentiende-eeuwse auteurs die we bijna persoonlijk menen te kennen sinds Marita Mathijsen ze met terugwerkende kracht heeft geïnterviewd 6 - was zeer vertrouwd met de ideeën van het Réveil; ze correspondeerde met alle bekende voormannen van deze beweging, maar ze heeft voor zover ik weet nooit een kerklied of een geestelijk gezang geschreven. Het is haar waarschijnlijk ook nooit gevraagd!

Dat geldt ook voor andere vrouwen met een duidelijke literaire aanleg. In persoonlijke brieven treffen we soms gelegenheidsgedichtjes aan die een opvallende kwaliteit hebben. Erg fraai vind ik het vers dat Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt schreef toen de jonge student Heinrich Hoffmann von Fallersleben na een studieperiode in Leiden weer vertrok naar zijn moeder in Duitsland. Maar ook mevr. Bilderdijk schreef geen geestelijke liederen.

et aan den heer hoffmann von fallersleben Wanneer gij, wêergekeerd naar eigen Vaderland, De moeder die u toeft met uitgerekt verlangen

Uw wêerkomst zeegnen hoort van 't afgelegen strand, En tranen van geneugt' ziet paarlen op haar wangen; Breng dan ons beider groet die blijde moeder toe. Wij weten wat het zegt, een dierbren zoon te derven: Wij weten hoe het hart bij 't afzijn is te moe; Maar mochten 't zalig zoet des wêerziens niet verwerven. Ik meet haar moedervreugd thands bij mijn smarten af. Des Ongezienen hand geleide U allerwegen! Blijve op des levens reis de deugd uw wandelstaf, En uw bezitting 's Hemels zegen!

Katharina Wilhelmina Bilderdijk Leiden, den 30sten van Herfstmaand (1821) 7

Wèl komen we de combinatie 'vrouw en lied' tegen in de uitvoerende sfeer. We constateerden zojuist al: in de 'betere kringen' was muzikale vorming een vanzelfsprekend onderdeel van de opvoeding. Vrouwen speelden vaak piano; van sommigen is bekend dat ze een goede zangstem hadden. Een paar jaar geleden heb ik in dit tijdschrift al eens de blinde mevrouw Schimsheimer-Van Daalen Buissant des Amorie ten tonele gevoerd, die regelmatig de bijbelavonden van Da Costa bijwoonde. Jan de Liefde schreef voor haar het lied 'De blinde'. De strekking, de 'moraal' is eigenlijk hetzelfde als bij het gedichtje van Bilderdijk voor Petronella Moens: lichamelijke blindheid is minder erg dan zielsblindheid. 8

Er zij n meer liederen van Jan de Liefde die kennelijk geschreven zij n voor één of meer vrouwenstemmen. Het bekende 'Van U zijn alle dingen' zingen we in de kerk gewoonlijk op een melodie van Johannes Gijsbertus Bastiaans, maar de oorspronkelijke compositie van De Liefde is meereen soort 'kunstlied' voor sopraanstem(men) en piano. 9

Andere liederen voor vrouwen vinden we uiteraard in de liedbundels die speciaal samengesteld werden voor een specifieke 'doelgroep', zoals de bewoonsters van tehuizen voor 'boetvaardige gevallen vrouwen'. Men denke aan Een zestal liederen om op Steenbeek te zingen... van J.J.L. ten Kate. 10

Diakonessen

Een andere doelgroep die een eigen liedbundel kreeg werd gevormd door de diakonessen. Over dat instituut citeer ik graag Elisabeth Kluit. Ze schrijft hoe het Réveil staat op het kruispunt van de verticale lijn van God tot de mens en de horizontale lijn waarop de mens zijn naaste vindt:

Laten wij het maar ouderwets zeggen: de bekeerde verzoende

mens, die zich gedragen weet door God en Jezus Christus wordt als vanzelf gedreven naar zijn naaste en zeker naar zijn naaste in nood. Hij heeft de kracht een boodschap uit te dragen, maar hij heeft ook de kracht en de opdracht gekregen op de horizontale lijn te strijden tegen de misstanden van de wereld in nood (...) Want er was grote armoede, onwetendheid, gebrek aan verzorging wanneer een mens ziek, gehandicapt of gewond was. (...)

Het Réveil zag ook de vrouw die niet tot haar recht kwam. Dit begrip leidde tot het zoeken van passende bezigheid. De vrouw kreeg haar kansen om haar leven rijker te maken. Zij kreeg een plaats in het Christelijke barmhartigheidswerk, de diaconessenarbeid kwam tot ontwikkeling."

En dan schetst zij het werk van Theodor Fliedner in Kaiserswerth en de oprichting van diakonessenhuizen, waarvoor Fliedner o.a. inspiratie had gevonden tijdens een verblijf in Amsterdam (waar hij met verbijstering zag, hoe op de Nieuwmarkt mensen aan de schandpaal genageld werden en in het openbaar werden gegeseld en gebrandmerkt).

Er werd door de diakonessen, zowel in Duitsland als in Nederland, veel gezongen. Fliedner zelf schreef verschillende liederen waarin roeping, taak en inspiratie van de diakones worden bezongen. In Nederland kwam het pas vrij laat tot een speciale diakonessenbundel. In 1903 gaven de gezamenlijke diakonessenhuizen aan ds Johannes Riemens, één van de oprichters van het Rotterdamse Diakonessenhuis, opdracht om een 'eigen Liederenboek' samen te stellen. Het boek verscheen in 1905 onder de titel Liefde en Lof. Het is een bundel met een duidelijk eigen gezicht en een aantal opvallende kenmerken.

In de eerste plaats zijn er de reeds genoemde liederen over roeping en taak. Refererend aan het Evangelieverhaal moet een Zuster eigenlijk tegelijk een Maria en een Martha zijn: zittend aan de voeten van de Heer en eerbiedig naar Hem luisterend, maar tegelijkertijd onvermoeibaar bezig om de zieke naaste te dienen.

Als voorbeeld druk ik hierbij twee liederen af uit de rubriek 'Persoonlijke wijding aan den dienst des Heeren'. Het eerste lied ademt qua melodie de sfeer van het opwekkingslied a la Johannes de Heer, het tweede gezang is geschreven op de melodie van een bekend kerklied ('Jesu, meines Lebens Leben').

15-ALS MARIA

1. Aan des Heilands voeten, Door Zijn' dienst bekoord, Zat Maria neder, Luistrend naar Zijn woord. Zij verkoos het beste deel, Gaf zich aan den Heer geheel. Koor. Aan des Heilands voeten Is mijn liev'lingsoord, 'k Wensch daar meê te zitten, Luistrend naar Zijn woord.

2. Aan des Heilands voeten Lag Maria neêr, Goot haar kost'bre zalve Uit voor haren Heer. Liefdrijk zag de Heiland aan Wat ze uit liefde had gedaan. Koor. Aan des Heilands voeten, Dienend mijnen Heer, Wensch ik ook mijn zalve Te offren tot Zijn eer!

Naar het Hoogduitsch van Th. Kübler. 12 J.R.

16. ZIE, DE DIENSTMAAGD DES HEEREN!

I . Heer, uw dienstmaagd wil ik worden, 'k Wil niet langer ledig staan; 'k Wensch blijmoedig me aan te gorden, Om uw wijngaard in te gaan. 'k Hoop, dat Gij mij werk zult geven: Gaarne wijd ik U mijn leven, Daar ik biddend van U wacht Wijsheid, moed, geduld en kracht.

2. Heer, uw dienstmaagd wil ik wezen, 'k Wil getuigen van uw trouw, Van uw macht om te genezen, Van genade, bij berouw; Mocht ik velen tot U leiden, Mocht ik velen voorbereiden

Voor het eeuwig vreugdefeest, Sterk mij daartoe door uw' Geest!

3. Heer, uw dienstmaagd wil ik blijven! Houd Gij mijne hand omvat, Dan zal mij geen macht verdrijven Van het aangewezen pad! En is 't dagwerk afgeloopen, Sluit mij dan uw' hemel open, Doe mij van genaê bewust Ingaan tot uw zaal'ge rust!

Met wijziging uit den Diakonessenspiegel

De bundel bevat overigens ook veel algemeen-christelijke liederen die niet specifiek voor het diakonessenwerk geschreven zijn. Riemens' bekendste gezang is wel 'Het daget in den Oosten', een nieuw contrafact op het bekende zestiende-eeuwse lied. 14

Oudkerkelijke hymnen

Voor ons het meest opvallend is het feit dat Riemens maar liefst twaalf oudkerkelijke Latijnse hymnen opnam in een eigen vertaling, vele jaren voordat mensen als G. van der Leeuw deze liederen opnieuw onder de aandacht brachten. Het lijkt me de moeite waard om althans één van deze hymnevertalingen nader te bekijken. Ik heb daarvoor gekozen de visionaire hymne uit het Liber Cathemerinon van Prudentius. Helen Waddell schreef over Prudentius: 'to translate him is impossible'. Liedboekdichter Jan Willem Schulte Nordholt heeft het geprobeerd in 1964, in zijn bundel met hymnenvertalingen.' 5 Hij had de beschikking over verschillende commentaren van Duitse en Engelse hymnologen. Riemens had waarschijnlijk alleen de tekst uit de Analecta Hymnica, ' 6 Des te meer bewondering dwingt zijn weergave af; hij volgt de versvorm zelfs getrouwer dan Schulte Nordholt doet. Riemens heeft zeven van de tien strofen vertaald en gaf het lied de titel 'Op den dooden-akker'. Curieus is het woord 'zusters' in de eerste strofe, terwijl het Latijn 'matres' heeft. Kennelijk is Riemens' vertaling bedoeld om te zingen bij een sterfgeval in de kring van de diakonessen. Er staat bij dit lied een melodie genoteerd waarvan ik de herkomst niet heb kunnen achterhalen. Het is een beetje zoetig wijsje in 6/8 maat.

Prudentius (410)

lam maesta quiesce querela, lacrymas suspendite matres; nullus sua pignora plangat, mors haec reparatio vitae est.

Quidnam sibi saxa cavata, quid pulchra volunt monumenta, res quod nisi creditur illis non mortua, sed data somno.

Nam quod requiescere corpus vacuum sine mente videmus, spatium breve restat ut alti repetat collegia sensus.

Venient cito saecula, cum iam socius calor ossa revisat, animataque sanguine vivo habitacula pristina gestet.

Quae pigra cadavera pridem tumulis putrefacta iacebant, volucres rapientur in auras animas comitata priores.

Sic semina sicca virescunt iam mortua, iamque sepulta quae reddita cespite ab imo veteres meditantur aristas.

Nunc suscipe terra fovendum gremioque hunc concipe molli, hominis tibi membra sequestro, generosa et fragmina credo.

Animae fuit haec domus olim, factoris ab ore creatae; fervens habitavit in istis sapientia principe Christo.

Tu depositum tege corpus; non immemor ille requiret sua munera factor et auctor propiique aenigmata vultus.

Veniant modo tempora iusta, cum spem Deus impleat omnem, reddas patefacta, necesse est, qualem tibi trado figuram.

Vertaling: J. W. Schulte Nordholt 1964

Moeders laat af van rouw te dragen, bedwing uw tranen, ween niet meer. Wie mag nog om zijn kinderen klagen, de dood herstelt het leven weer.

Wat betekenen de schone graven van marmer en van steen, dan dat wij weten dat daar wonen geen doden, slapenden alleen!

Het lege lichaam daar geborgen houdt wel niet meer de ziel omhuld, maar 't duurt slechts kort, dan komt de morgen dan zijn zij van elkaar vervuld.

Snel zal het eind der eeuwen komen als warmte weer de beend'ren wekt, als kloppende het bloed in stromen door 't oude huis van vroeger trekt.

De lichamen in 't graf geschonden en in een diep verval ontwricht, zullen, weer met de ziel verbonden, als vogels stijgen in het licht.

Wanneer het graan niet in de aarde zou vallen en zou ondergaan, als niet de aarde het bewaarde, hoe zou het groen ten hemel gaan!

Ontvang hem aarde, zacht en teder, koester hem in uw warme schoot. Een menselijk lichaam daalt thans neder, zelfs in zijn ondergang nog groot.

Want eens was dit het huis des geeste dat door Gods adem was gemaakt, waar warme wijsheid in geweest is, door Koning Christus aangeraakt.

Gij moet het lichaam trouw bewaren. Hij die het schiep vergeet het niet. Hij zal de raadselen op doen klaren van 't beeld waar Hij zich zelf in ziet

Komt eens die lang bepaalde morgen als God des mensen hoop vervult, dan moet gij wat gij hebt verborgen aan 't daglicht brengen onverhuld.

Vertaling: Johannes Riemens 1905

Nu ruste de droevige klage! Staakt, zusters, het storten van tranen! Laat niemand deez' dooden beweenen: Hun dood is herstelling van 't leven!

Wat zeggen die graven in rotsen? Wat willen die sierlijke steenen? Dan dat men gelooft: de overleednen Ze zijn niet gestorven, maar slapen.

Wij zien hoe hun lichamen rusten: Zij liggen daar zielloos ter neder; Doch haast zal de levende ziele Zich weêr met de zinnen vereenen.

Zoo groeien de zaden, de dorre, Als dooden in de aarde begraven, Ze ontwaken ten hoogeren leven, en vormen, als vroeger, hun airen.

Zoo neem dan o aard', in uw schoot op, Om 't zachtkens en vriendlijk te koestren, Het edele hulsel eens menschen, Het overschot dat u vertrouwd wordt.

Dek gij nu het afgelegd lichaam, Indachtig, dat Hij het zal eischen, Die, Schepper en Oorzaak van 't le-. ven, Den drager zijns beelds blijft gedenken.

, Haast dage de vriendlijke morgen, Die al onze hoop zal vervullen: Dan moet gij in luister hergeven Wat wij nu in zwakheid hier bergen.

Ook in deze bundel hebben we te maken met liederen voor vrouwen, grotendeels geschreven door mannen. Er komt in de diakonessenbundel van Riemens slechts één naam van een vrouw voor: Ida von Hahn-Hahn (1805-1880), de vrijgevochten gravin, vooral bekend door haar reisbeschrijvingen, die zich op latere leeftijd bekeerde tot het katholicisme en daarna vrijwel uitsluitend geestelijke teksten schreef. 17 Zeer bekend is haar lied 'Ober den Sternen, da wird es einst tagen', met een enigszins sentimentele melodie van de Liedertafelcomponist Franz Wilhelm Abt (1819-1885). Er bestaan verschillende Nederlandse vertalingen (o.a. van Jan Pieter Heije), maar Riemens geeft een eigen versie:

1. Boven de sterren zal 't licht voor u dagen, Daar wordt uw hopen, uw wenschen verhoord. Hier moet gij lijden en dulden en dragen, Daar wordt uw vrede door niets meer verstoord, (bis).

2. Boven de sterren wordt alles u klaarheid, Daar ziet gij al uwe raadslen onthuld, 't Woord der belofte, de Goddlijke waarheid, Daar wordt het heerlijk en eeuwig vervuld, (bis).

3. Boven de sterren, daar ruischen de palmen 't Koeltjen u toe, dat de slapen u kust. Englen geleiden, met heilige psalmen, Doodmoede harten ter eeuwige rust. (bis).

Naar het Hoogduitsch van Ida von Hahn-Hahn.

We kunnen concluderen dat er in de negentiende eeuw veel liederen en liedbundels zijn geschreven en samengesteld over en voor vrouwen, maar dat de vrouwen zelf slechts sporadisch aan het woord komen. Dat geldt niet alleen voor het geestelijke liedrepertoire. Misschien wel de meest kenmerkende uiting van de Romantiek in dit opzicht wordt gevormd door de liederencyclus Frauenliebe und Leben op tekst van Adelbert von Chamisso en met muziek van Robert Schumann: het waren twee mannen die - op overigens onnavolgbaar schone wijze! - onder woorden gebracht en verklankt hebben, wat een vrouw geacht werd te voelen en te ervaren aan liefde, geluk, verdriet en moederschap ('Nur eine Mutter weiG allein / was lieben heiBt und glücklich sein').

Vrijzinnigheid

Aan het einde van de negentiende eeuw treedt er een kentering op. Vrouwen nemen in het openbare muziekleven een steeds belangrijker plaats in. Rond 1900 zijn er in Nederland verschillende vrouwelijke musici en componisten actief. Bekende namen zijn Catharina van Rennes (1858-1940) en Anna Lambrechts-Vos (1876-1932). De eerste werd vooral bekend door haar liederen, de laatste schreef veel kamermuziek; haar strijkkwartet opus 7 nr. 1 ('In memoriam parentum') is nog onlangs uitgevoerd door het Doelen Kwartet.

Helaas is er noch vanuit Réveilkringen noch vanuit de hervormde of gereformeerde kerken gebruik gemaakt van de talenten van deze vrouwen. Alleen in meer vrijzinnige kring, zoals de Nederlandse Protestantenbond en de Remonstrantse Broederschap verstrekte men compositie-opdrachten. In de Liederenbundel van den Vrijzinnig-Christelijken Jongerenbond (1924) vinden we composities van Anna Lambrechts-Vos, Catharina van Rennes en ook bijv. van Willem Andriessen. Blijkens het voorwoord zocht men naar 'frissche, godsdienstige liederen' waarin 'het nieuwe, vrijzinnig-religieuse voelen'

tot uitdrukking kon komen. In taalgebruik en muzikale klankkleur doen deze gezangen vaak denken aan de strijdliederen van de socialistische beweging.

Zoals uit het afgedrukte voorbeeld blijkt, werd hier een andere stijl gehanteerd dan in de bundels die vanuit Réveil-kringen ontstonden.

Slechts initialen

Na dit vrijzinnige uitstapje gaan we terug naar de liederen die vanuit Réveil-kring ontstonden. Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zien we eindelijk weer méér vrouwen die actief zijn in het samenstellen van liedbundels, waaraan ze soms ook eigen liedteksten of melodieën bijdragen. Opvallend is, dat ze vaak uitsluitend met initialen wensen te worden aangeduid. De inhoud van de Vluchtheuvelzangen van Hendrik Pierson is in muzikaal opzicht vooral bepaald door 'mej. E. de M. van O'. ' 8 Bijzonder populair was ook de H. W.S. - bundel, een boek waaraan onder anderen werd meegewerkt door 'Maria L.' en 'mevr. W' (in latere drukken staat 'J.W.-L.'). De volledige namen van deze vrouwen worden in de bundels nergens genoemd.

Mejuffrouw E. de M(ol) van O(tterloo) putte vooral uit het klassieke-muziekrepertoire. Melodieën uit opera's, soloconcerten en oratoria maakte ze geschikt voor samenzang. Ze had hierbij een pedagogisch doel voor ogen. Ze schreef ook zelf melodieën, zoals bij Hendrik Piersons kerstlied 'Vervulde hoop' en Piersons lievelingslied 'Het anker des geloofs'.' 9

Ik sluit deze bijdrage af met een lied uit de Nieuwe Liederenbundel voor Zondagsschool en huisgezin, in de wandeling de 'H.W.S.-bundel'. Het is een typische verzamelbundel, waarbij H(enriëtte) W(ilhelmina) S(piering) aanmerkelijk minder kieskeurig blijkt dan mej. De Mol van Otterloo. De H.W.S.-bundel put uit allerlei bronnen, óók uit de Opwekkingsliederen van Ira Sankey, met de gemakkelijk in het gehoor liggende wijsjes die De Mol van Otterloo zo verafschuwde.

De populariteit van de H.W.S.-bundel blijkt wel uit het feit dat er tussen 1891 en 1916 tien drukken verschenen, in totaal 100.000 exemplaren. Ook daarna, tot 1941, werd de bundel nog enkele malen herdrukt. In het voorbericht voor de eerste druk spreekt mej. Spiering over de kracht en de invloed van het zingen. 'Immers, het lied dat zich in 't geheugen prent, kan dikwerf van het gesproken woord de naprediker zijn en de huisprediker worden.' Ze bedoelt daarmee dat kinderen thuis de zondagsschoolliederen zingen en daarmee het evangelie verkondigen in de vaak ontkerstende gezinnen.

De eerste drie drukken bevatten een afdeling 'Liederen voor jonge kinderen'. Vanaf de vierde druk vervalt deze rubriek. Spiering had uiteindelijk een 'volksliederenboek' voor ogen, geschikt 'voor allerlei leeftijd en levenskring (...) zoowel voor Zondagsschool en Huisgezin als voor meisjes-en jongelingsvereenigingen'. Opvallend is de rubriek 'bondsliederen' - liederen vanuit en ten behoeve van de Nederlandsche Meisjesbond en de Vereeniging Zusterhulp. 20 In deze kring moeten we ook mevrouw W. zoeken (door Pé Wapenaar gedentificeerd als Jansje Wildeboer-Luitingh, redactielid van 'Onze Jonge Meisjes', het verenigingsblad van de Nederlandsche Meisjes Bond); zij heeft vele liederen aan de H.W.S-bundel bijgedragen. Henriette Spiering zelf was meer de verzamelaarster en uitgeefster; ze heeft slechts twee of drie vertalingen gemaakt en voorzover ik heb kunnen nagaan één eigen lied.

De tekst van het lied 'De levenstaak' is van mevrouw Wildeboer; de herkomst van de melodie is onbekend. De muziek van de bundel werd verzorgd door de musicus Hessel de Vries, maar of hij ook zelf melodieën heeft bijgedragen weet ik niet; bij de muzieknotatie ontbreekt in de meeste gevallen een bronvermelding.

De inhoud van dit lied geeft een goed beeld van de ideeën van de dames Spiering en Wildeboer met betrekking tot de taak en de positie van de vrouw!

128. DE LEVENSTAAK

1. Voorwaar, niet door schittrende daden, Van wijsheid en fierheid en kracht, Wordt zusters uw taak hier op aarde, Naar eisch van uw roeping, volbracht. Maar slechts door getrouw en ootmoedig Het goede te doen voor den Heer; Dan zegent Hij 't werk uwer handen, En kroont u met vreugde en eer.

2. Eenvoudig en needrig zij 't plekje U hier door Gods wijsheid beschikt, Wees zeker dat daar ook Zijn zegen, Uw harte vertroost en verkwikt. Hij zal U in liefde gedenken, Staat helpend, u immer ter zij, En vaak zal Zijn stem u verzeek'ren: 'Mijn kind! ook dit werk is voor Mij.'

'Gezegend en andren ten zegen', Wat, zusters, verlangt gij nog meer? Dat wordt gij door andren te dienen, Naar 't voorbeeld van Christus den Heer! Komt steunen en sterken w'elkander Om vroolijk te wand'len in 't licht; Het harte vervuld met Gods vrede En 't oog op den Meester gericht!


1. De meeste gegevens met betrekking tot de vrouwelijke auteurs in de Evangelische Gezangen ontleen ik aan: A.W. Bronsveld, De Evangelische Gezangen. Utrecht 1917, passim; en aan: W.G. Overbosch e.a. (red.), Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de Kerken. Amsterdam 1978 2, passim.

2. Bronsveld, a.w. 93 vv. Bronsveld noemt als bron voor de gegevens over het leven van Johanna Elisabeth Helmcke 'een artikel van Dr. B. ter Haar, voorkomende in het "Christelijk Maandschrift", uitgegeven door de Amsterd. predikanten, Jaarg. 1845, bl. 19 v.v.'

3. Bronsveld, a.w. 239.

4. P. Visser, Het lied dat nooit verstomde. Vier eeuwen doopsgezinde liedboekjes. Den lip 1988, 35 v -

5. Geciteerd naar: J. van Nieuwenhuizen, Bloemlezing uit de Economische Liedjes. Den Haag 1963, 19W.

6. M. Matthijsen. De geest van de dichter. Tien zogenaamde gesprekken m negentiende-eeuwse schrijvers. Amsterdam 1990.

7. Geciteerd in: K.H. de Raaf. Hoffmann von Fallersleben. Den Haag 1943, 24.

8. W. Kloppenburg, 'Zingende behouden', in: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 nr.50 (juli 1999). 73w.

9. Kloppenburg, a.w. 74.

10. Kloppenburg, a.w. 72v.

11. M.E. Kluit, Nader over het Réveil. Vijf schetsen. Kampen [1977], 110.

12. Theodor Kübler (1832- 1905). Werd na zijn theologiestudie in Tübingen zendeling in dienst van de London Mission. Vertaalde een groot aantal Engelse opwekkingsliederen in het Duits.

13. Diakonessen-spiegel: naar de 'Bielefelder Berufs- Ordnung für die Diakonissen', bew. door J.RG. Westhoff. Amsterdam 1899.

14. Lied 80 in de Diakonessenbundel; het lied is later overgenomen door M. van Woensel Kooy in Oude en Nieuwe Zangen (1911). In de Hervormde Gezangenbundel van 1938 en het Liedboek voor de Kerken (1973) is het lied ingekort en licht gewijzigd.

15. J.W. Schulte Nordholt, Hymnen en liederen. Amsterdam 1964, 28vv.

16. C. Blume en G.M. Dreves, Analecta Hymnica Medii Aevi, Leipzig 1886- 1922; fotografische herdruk Frankfurt am Main 1961.

17. Zie: F.W. Bautz (ed.), Biographisch- Bibliographisches Kirchenlexicon Band II, 1990, 476V. Verder zijn er over leven en werk van Ida von Hahn-Hahn veel gegevens gepubliceerd op het internet.

18. W. Kloppenburg, 'En brengt tot Godes eer 't verdoolde weer', in: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 nr.56 (j un i 2002), 48W.

19. W. Kloppenburg, a.w. 61.

20. Zie het artikel van P.L.J. Wapenaar in dit nummer, pag. 20 e, v,

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

DNK | 56 Pagina's

LIEDEREN VAN EN VOOR VROUWEN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

DNK | 56 Pagina's