Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Hollandsche Schouwburg: veranderende vormen van herinneren en gedenken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Hollandsche Schouwburg: veranderende vormen van herinneren en gedenken

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Hollandsche Schouwburg is naast het Anne Frankhuis en doorgangskamp Westerbork het belangrijkste monument van de jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit essay plaatst de Schouwburg binnen de context van het joodse herinneren, een concept dat sinds de vroege moderne tijd sterk veranderd is. Vervolgens plaatst het de Schouwburg binnen de veranderende receptie van de shoah, van verdringing tot monu-mentalisering en personalisering. Ten slotte wordt ingegaan op de plannen voor een nieuwe opzet voor dit monument waarmee een volgende fase wordt ingeluid in de geschiedenis van het gebouw waar zich zoveel drama heeft afgespeeld.

Bijbelse wortels

Het Hebreeuwse woord voor herinneren en gedenken, 'zachor', is bijbels en komt in verschillende vormen niet minder dan 169 keer voor in Tanach (de Hebreeuwse bijbel, het Oude Testament).1 Dat woord 'zachor' heeft in het Hebreeuws echter een veel bredere betekenis dan 'herinneren' en 'gedenken' alleen, het verwijst tevens naar 'handelen' en 'doen'. Het vieren van feest- en gedenkdagen en het gedenken en herinneren van de sjabbat 'om hem te heiligen' gaat in de bijbel en de joodse traditie telkens gepaard met handelingen. Wat wordt precies herinnerd of herdacht? Niet alles, want dat is onmogelijk. Reeds de bijbelschrijvers maakten keuzes in wat wel en niet verteld wordt, en wat dus wel of niet de moeite waard gevonden wordt om in herinnering te houden. Joden zijn, zoals de historicus Yerushalmi beklemtoont, eerder een 'een koninkrijk van priesters en een heilig volk' dan dat zij in de voetsporen van de Griekse vader van de geschiedschrijving Herodotus zich als historici met het verleden bezig houden om alles, of althans zoveel mogelijk, vast te leggen. In de bijbel formuleren niet historici maar priesters en profeten als meesters der herinnering de criteria over wat wel en niet wordt verteld - de historische feiten zelf zijn vanuit bijbels perspectief tamelijk marginaal. De naam van de Egyptische onderdrukker doet er bijvoorbeeld voor de bijbelse verteller in het geheel niet toe: hij heet gewoon farao, koning. In de bijbelse periode zijn geschiedenis, de herinnering aan het verleden en geschiedschrijving in een subtiel netwerk met elkaar verbonden.

Kenmerkend voor de bijbel en in het vervolg daarvan karakteristiek voor het jodendom (en ook het christendom) is de gezamenlijke herinnering van het verleden, op een speciale dag of een speciaal tijdstip. De meest cruciale ervaring in de joodse geschiedenis, de herinnering aan de uittocht uit Egypte, staat centraal op Pesach (joods Pasen), maar wordt ook vermeld in het dagelijks gebed, op sjabbat en tijdens alle feestdagen. Geschiedenis en de herinnering daaraan wordt gevierd, en keert telkens terug, jaar in jaar uit, en soms zelfs dag in dag uit. Bepaalde ervaringen in de geschiedenis van het joodse volk zijn ijkpunten geworden: behalve de uittocht uit Egypte, ook het ontvangen van de Tora en de zwerftocht door de woestijn. Die ervaringen zijn gekoppeld aan bepaalde seizoenen in de kalender (resp. voorjaar, zomer, herfst) en worden, opdat ze hun betekenis behouden, telkens aangevuld met nieuwe ervaringen, waarbij heden en verleden naadloos in elkaar overgaan. De vieringen zijn gemeenschappelijk, en vinden plaats thuis of in de synagoge. Wat belangrijk is, is niet waar de voorraadsteden Pitom en Ra'amses liggen, of op welke berg precies Mozes de Tora heeft ontvangen. Tot het begin van de moderne tijd stond bij joden tijd, en niet plaats centraal als ankerpunt voor het herinneren en gedenken. Tekenend is dat de verwoesting van zowel de Eerste als de Tweede Tempel - drama's die beide een nieuwe periode in de joodse geschiedenis inluidden - niet resulteerde in een regelmatige bedevaart naar de plaats van onheil, maar in een jaarlijks terugkerende rouwdag in de synagoge, waar dan ook ter wereld. De traditionele opvatting was dat de geschreven leer (de Hebreeuwse bijbel) en de mondelinge leer van de rabbijnen (sinds het jaar 70) alle geschiedenislessen bevatte die joden nodig hadden. Zo kon een jood vijftien eeuwen lang dichter, denker, rabbijn of kabbalist zijn, maar geen geschiedschrijver. Geschiedenis was in de klassieke joodse opvatting tijdsverspilling.

Middeleeuwse omgang met herinnering

Joden hebben traditioneel de herinnering aan eigentijdse gebeurtenissen op een andere manier dan via een kroniek of geschiedenisboek vastgehouden, namelijk via liturgie, joodse gebruiken en feestdagen - in de cyclus van het jaar dus. Op vier specifieke manieren hebben joden in de afgelopen eeuwen speciale herinneringen bewaard: ten eerste door nieuwe gebeden in de liturgie op te nemen. Zo herinnert de tekst 'oenetane tokef' tijdens Nieuwjaar en Grote Verzoendag aan de jodenvervolgingen tijdens de kruistochten. Vervolgens beschikten vele gemeenten over een 'memorboek' met de namen van de joodse slachtoffers, die tijdens dodenherdenkingen op de joodse feestdagen gelezen worden. Waar Poeriem (Lotenfeest) de bevrijding uit de handen van de jodenhater Haman viert, dienen 'tweede poeriems' ertoe om recentere, locale bevrijdingen te vieren. Tenslotte bestonden er tot niet zo lang geleden plaatselijke of zelfs persoonlijke speciale vastendagen om catastrofen te markeren binnen een stad of familie. Het allerbelangrijkst was echter de jaarlijkse cyclus van Toralezingen, waarin thema's onderdrukking en bevrijding telkens terugkeren. Dat bood de rabbijnen in woord en geschrift een voldoende kapstok om subtiel of openlijk te kunnen verwijzen naar de eigen tijd.

Vroeg-moderne veranderingen

Als reactie op de schokkende gebeurtenissen in de joodse geschiedenis van de vroege moderne tijd - de verdrijving van de joden uit Spanje en Portugal (vanaf 1492), de lange arm van de inquisitie (tot diep in de negentiende eeuw), de pogroms van Chmielnicki in Oost-Europa (1648-49), en de ontmaskering van Sjabtai Tsvi als valse messias (1666) - werd naast dit nog steeds bestaande stramien, een andere gedachte populair. Dat is kort gezegd de kabbalistische idee, dat God, om de wereld te kunnen scheppen, ruimte in zich had moeten maken, en zich als het ware in zich zelf had moeten terugtrekken. In een hele reeks van gebeurtenissen als gevolg van die samentrekking ontstonden scherven. Die scherven bevatten allemaal goddelijke vonken, die gelijmd moeten worden: ze wachten op herstel. De mens is daarbij de noodzakelijke partner van God, in wiens evenbeeld hij of zij immers geschapen is. Elke handeling van de mens draagt bij aan dat herstel, 'tikoen' geheten. Het rabbijnse stelsel van 'goede daden' (mitswot) kreeg daarmee een nieuwe dimensie, nieuw in die zin dat naast studie en handelingen, alles - dus ook een 'gewone' gedachte of handeling als eten, drinken of dansen - aan het herstel van de wereld (en van God zelf) bijdraagt. Voor sommige joden leidde die idee tot activisme, in de vorm van het messianisme rond Sjabtai Tsvi, maar voor de meesten bleef de politieke arena nog gesloten. Kabbala en later chassidisme voegden een nieuwe dimensie, een nieuwe mythe, aan het bestaande stramien toe.

Emancipatie: van tijd naar plaats

Pas als gevolg van de emancipatie van de joden in de vroege negentiende eeuw heeft geschiedenis in de moderne betekenis zijn intrede gedaan. Even recent als het betreden van de politieke arena was, was ook het verlangen naar een eigen letterlijke plaats daarbinnen. Geloof maakte plaats voor geschiedenis, en (heiligen van) tijd voor (heiligen van) plaats. Duizenden jaren lang had het jodendom ge-interpreteerde en geactualiseerde 'tijd' (sabbat en feestdagen) voorrang gegeven boven 'plaats'. De bijbel beklemtoont dat de locatie van het graf van Mozes, de stichter van het jodendom, onbekend is. De Tempelberg ligt in Jeruzalem, maar waar precies de tempel stond, is onbekend. Voordat het moderne Israël in 1967 het oostelijke deel van Jeruzalem veroverde, bevond de nog resterende westelijke buitenmuur, de 'klaagmuur', zich in een smalle steeg in de oude stad van Jeruzalem, een plek die alleen door vrome joodse pelgrims werd bezocht. Het belang van die plaats zelf, met het enorme plein en een openluchtsynagoge, is van recente datum. Dat geldt ook voor de tombes van Rachel in Bethlehem en de rabbijnengraven in Safed en Tiberias - de tombes van de patriarchen in Hebron zijn zelfs een religieuze en politieke twistappels geworden. Ooit bedevaartsoorden voor de vromen, veranderden deze nu in politieke doelen. Tweeduizend jaar hebben rabbijnen het belang van Israël ondergeschikt gemaakt aan het joodse leven buiten het bijbelse land. Zij kozen ervoor het zionsverlangen 'thuis' in de diaspora virtueel te realiseren.

Dit zou allemaal veranderen onder invloed van de moderniteit, waarin joden een nieuwe oriëntatie ten opzichte van hun verleden en cultuur gingen formuleren om zichzelf en hun plaats in de samenleving te rechtvaardigen. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw presenteerden joodse musea de joodse religie en geschiedenis aan een seculariserende joodse bourgeoisie. Joodse reizigers bezochten plaatsen in Europa die zich ooit konden beroemen op een glorieuze joodse geschiedenis: het Iberisch schiereiland, het getto van Venetië of Praag, en de joodse wijk in Amsterdam waar Rembrandt ooit woonde. Na de holocaust werden joodse musea in Europa heropend, maar hun invloed bleef beperkt tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Een echte verandering vond in de late jaren tachtig plaats toen joden van uit een nieuw zelfvertrouwen besloten zelf hun geschiedenis ter hand te nemen en nationale of plaatselijke overheden - om politieke redenen - ertoe overgingen aandacht te besteden aan het lot van joden in hun samenleving. Het ene na het andere museum van ongeëvenaarde omvang, indrukwekkende museologische kwaliteit en op toplocaties opende zijn deuren en trok al snel een groot publiek. Joodse musea in Europa, ooit bescheiden bewaarplaatsen voor de relicten van een bijna uitgestorven volk, werden belangrijke toeristische attracties van dezelfde grootte en importantie als die in de Verenigde Staten.2

Terwijl in Europa holocaust gerelateerde plaatsen zoals de voormalige concentratiekampen geleidelijk in professionele musea veranderden, ontstonden in de Verenigde Staten en Israël holocaustmusea en -monumenten vanuit een joodse behoefte om contact te maken met deze dramatische fase van hun geschiedenis. De meest in het oog springende zijn het United States Holocaust Memorial Museum, gerealiseerd op een strategische locatie midden in Washington dc (1986-1993) en het Nationale Holocaustmonument en -museum Yad Vashem in Jeruzalem (1997-2005), in de afgelopen decennia uitgegroeid tot een omvangrijk en indrukwekkend areaal.3 In de jaren tachtig breidde het Amerikaanse joodse toerisme zich uit naar de plaatsen van vernietiging en zijn ware pelgrimages naar de concentratiekampen in Oost-Europa of naar het Anne Frankhuis in Amsterdam ontstaan. Inmiddels zijn de 'marches of the living' van overlevenden, maar vooral hun (klein-) kinderen naar Auschwitz, ook in Europa een begrip geworden.

De joodse herinnering is volledig geseculariseerd: geschiedenis wordt gepresenteerd in een chronologische in plaats van een cyclische volgorde als eeuwenlang traditie was in de synagoge. 'Plaats' heeft het volledig overgenomen van 'tijd', net zoals geschiedenis religie vervangt. Geschiedenis heeft de plaats ingenomen van de religieuze tekst als arbiter, als referentiepunt voor joden, waarbij fysieke ruimte in plaats van de tijdcyclus dient als betekenisdrager. Voor seculiere en inmiddels ook voor religieuze joden is de plek zelf steeds belangrijker geworden: waar direct na de oorlog geen jood erover piekerde de voormalige concentratiekampen in Duitsland en Oost-Europa te bezoeken, zijn dat nu reisdoelen voor joden geworden op zoek naar hun wortels, op zoek naar de plaats waar 'het', de massavernietiging, gebeurde. Gedenkplaatsen herinneren hen aan hun tragische en incidenteel heroïsche verleden en versterken hun overtuiging van 'nooit meer', of dragen bij aan een sterkere joodse (of Israëlische) identiteit. Het zijn bedevaartsoorden geworden, waar het dodengebed, op verzoek of tegen betaling, door een specialist wordt gelezen.

Hollandsche Schouwburg: een plaats in de tijd. Hedendaagse joodse identiteit zoekt een balans tussen de moderne behoefte om een specifieke bijzondere plaats te bezoeken en daar herinneringen op te roepen enerzijds en het klassieke rabbijnse 'heiligen van tijd' in de vorm van een ritueel anderzijds: het 'kad-diesj'. Dit traditionele dodengebed wordt virtueel beschikbaar gesteld en is niet meer tijdgebonden of van de aanwezigheid van tien religieus volwassenen mannen afhankelijk, terwijl de namen van de slachtoffers niet meer in het 'memorboek' van weleer staan, maar concreet op een muur voor iedereen zichtbaar aanwezig zijn of via de moderne media oproepbaar zijn. De Hollandsche Schouwburg in het hartje van wat eens joods Amsterdam was, is de laatste decennia steeds meer zo'n plaats geworden. Niet zonder slag of stoot: de naoorlogse strijd om een waardige bestemming leidde tot de inwijding van een bescheiden en weinig specifiek monument in 1962, en pas veel later, in 1993, tot een gedenkplaats waar de familienamen van alle vanuit Nederland omgebrachte joden worden vermeld en de geschiedenis van de plaats indringend in beeld is gebracht.

Over de voorgeschiedenis van de Hollandsche Schouwburg kunnen we hier kort zijn.4 Op nota bene 5 mei 1892 werd de door architect C.A. Bombach (1857-1917) ontworpen Schouwburg als Artis Schouwburg in gebruik genomen. Vanwege concurrentie van een nabijgelegen nieuw theater ging de schouwburg twee jaar later failliet, maar kon al in 1894 een doorstart maken onder de naam Hollandsche Schouwburg. Het theater aan de Plantage Middenlaan deed zijn naam eer aan, want hier gingen toneelstukken van gevierde schrijvers als Herman Heijermans in première en vierde Louis Davids zijn triomfen. Vlakbij de oude Amsterdamse jodenbuurt gelegen, trok het theater in de Plantage veel joodse bezoekers. Na veertig jaar intensief gebruik was de schouwburg in 1930 aan een grondige renovatie van het interieur toe, waarvoor architect Wolter Bakker tekende.

Kort na het uitbreken van de oorlog in mei 1940 ging de Duitse bezetter al tot anti-joodse maatregelen over om de joodse bevolking - destijds 140.000 - te isoleren. In oktober 1941, toen joden uitgesloten waren van deelname aan het openbare en dus ook het culturele leven, werd de naam Joodsche Schouwburg ingevoerd. Alleen joden mochten vanaf dat moment optreden voor een uitsluitend joods publiek. Dat zou niet lang duren, want al in augustus van het volgende jaar zou de schouwburg door de bezetter gevorderd worden als meld- en verzamelplaats voor joden op weg naar hun deportatie. Van midden juli 1942 tot midden september 1944 reden wekelijks treinen van Westerbork naar de plaatsen van vernietiging in het oosten van Europa. In de schouwburg wachtten vele honderden joden soms weken lang op verder vervoer, gezinnen samen met hun kinderen, die voordien gescheiden waren ondergebracht in de tegenovergelegen Crèche aan de Plantage Middenlaan 31. Op 19 november 1943 werd de 'Umschlagplatz Plantage Middenlaan' gesloten na het laatste transport van joden die waren opgepakt uit de onderduik. Het theater, van aanvang aan ongeschikt voor de perverse nieuwe functie, was letterlijk en figuurlijk uitgeleefd.

Naoorlogse strijd om het monument

Het verhaal van de naoorlogse opvang van de joodse slachtoffers en de verdringing van de oorlog in de jaren kort na de oorlog is het onderwerp geweest van een aantal recente studies.5 Er heerste, in de woorden van Frank van Vree, jarenlang 'stilte rond de Endlösung' als gevolg van de eisen en energie die de wederopbouw van het land stelde, terwijl ook de joodse gemeenschap liever dankbaarheid jegens en solidariteit met de Nederlandse bevolking beklemtoonde, ten koste van het eigen verhaal.6 Het herstel van de nationale eenheid en de wederopbouw bood nauwelijks plaats voor de verhalen van de teruggekeerde joden, laat staan dat de plaatsen waar zich de drama's hadden afgespeeld bijzondere aandacht kregen. Zo werd het huis waar de familie van Frank was ondergedoken in 1956 maar ternauwernood van de slopershamer gered. De Hollandsche Schouwburg dreigde zelfs opnieuw in gebruik genomen te worden. Nog tijdens de oorlog, op 5 juni 1944, werd het voormalige amusementspaleis door de bezetter verkocht aan een vleesfabrikant uit Deventer die de zaal voor voorstellingen en concerten te huur aanbood. Toen in 1946 de eigenaar toestemming vroeg het tot dan toe besloten Piccadilly Theater als openbaar theater of bibliotheek te exploiteren, barstten protesten los. Pamfletten en artikelen van onder anderen Jacob Soetendorp, toen redacteur van het Nieuw Israelietisch Weekblad, en de socialist Sam de Wolff leidden in 1946 tot oprichting van een breed samengesteld Comité Hollandsche Schouwburg, onder erevoorzitterschap van prins Bernhard. Binnen een jaar was het benodigde geld voor de aankoop bijeen - de eigenaar was pas twee jaar later bereid het pand af te staan. Het Comité, waarin ook prominente Amsterdammers als dominee Buskes, pastoor Nolet en opperrabbijn Tal zitting hadden, droeg het gebouw vervolgens in 1950 over aan de gemeente Amsterdam, op voorwaarde dat het gebouw gedurende 25 jaar 'niet voor doeleinden van vermaak te bezigen en er een ruimte in te reserveren tot het inrichten van een 'chapelle ardente'. In het kielzog van de sanering van de voormalige Jodenbuurt - de huizen waren tijdens de hongerwinter van hout beroofd en tot ruines vervallen - werd in 1953 het eveneens ernstig vervallen interieur van de Schouwburg gesloopt. Het zou nog enkele jaren en talloze onuitgevoerde plannen duren voordat de Amsterdamse gemeenteraad in november 1958 besloot het gebouw in te richten als 'algemene herdenkingsplaats' - het Nationale Monument op de Dam was eerder, in 1956 onthuld, het Achterhuis werd later, in 1960 als museum opengesteld. Op 4 mei 1962 - zeventig jaar na de opening van het theater - kon burgemeester G. van Hall het door architect J. Leupen ontworpen monument plechtig inwijden. De gemeente had zorg gedragen voor de binnenplaats. Aan het einde daarvan staat, tussen de muurresten van het voormalige toneel, een naar boven iets breder uitlopende obelisk van basaltlava op een liggende davidsster. Op de achterwand van gepolijst hardsteen staat een door typograaf Sem Hartz vormgegeven tekst in het Hebreeuws en Nederlands met de woorden: 'Ter herinnering aan hen, die van deze plaats werden weggevoerd 5700 - 5705/ 1940-1945.' Van de heftige discussies rond het Eichmann proces (1960-61) en de expliciete studies over de jodenvervolging in Nederland zelf, die toen voor het eerst openbaar in de belangstelling kwam, was in dit terughoudende monument weinig te merken. Elke specifieke verwijzing naar het lot van de joden ontbrak. Even terughoudend en weinig specifiek was de door architect Léon Waterman ontworpen en inmiddels weer gesloopte kleine gedenkruimte, de 'chapelle ardente', waarin drie zuilen vader moeder en kind moesten symboliseren en cactussen de staat Israël als 'belofte, een levend teken van Israëls nieuwe toekomst', met daarboven een citaat uit Psalm 119, 28 in Hebreeuws en Nederlands, vormgegeven door Otto Treumann ('Mijn ziel druipt van kommer, richt mij op naar Uw woord'). Het religieuze accent werd gevormd door een kleine bronzen eeuwig brandende lamp, met alleen een Hebreeuwse tekst (Spreuken 20, 27: 'Het licht van de Heer is de ziel van de mens'). De plaquette op de buitenmuur, met de tekst 'Herdenkingsplaats van de in 1940-1945 gevallen Joodsche landgenoten' werd eind jaren zestig verwijderd - het woord 'gevallen' verhulde immers de ware toedracht: vermoord door toedoen van aanwijsbare daders en hun medeplichtigen.7

Pas in 1992, toen het Joods Historisch Museum het beheer over het gebouw kreeg, kwam daarin verandering: de leegte ontstaan door de massamoord, werd thema van de nieuwe inrichting van de binnenruimte, met een gedenkruimte waarin alle 6700 familienamen zijn aangebracht, alsmede een kleine expositie over wat er op deze plaats gebeurd was. De expositie laat aan de hand van films, foto's en documenten concreet zien wat er in en rondom de Schouwburg gebeurd is. Verantwoordelijke ontwerpers zijn architect Roy Gelders voor het ruimtelijke herinrichting van het terrein, en Monique Rietbroek, Jan Vonk en Victor Levie voor de inrichting van de expositie en de grafische vormgeving. Die verandering past enerzijds in het kader van het toegenomen zelfbewustzijn binnen de joodse gemeenschap en anderzijds in een wereldwijde tendens om de Sjoa een plaats te geven binnen de nationale geschiedenis. Deze tendens is met name na de val van de Berlijnse muur, en de ineenstorting van de Sovjet-Unie zichtbaar geworden.

Nieuwe uitdagingen

Inmiddels bestaan er plannen om de monumentalisering van de Hollandsche Schouwburg verder gestalte te geven. Dit gebouw behoort immers samen met Museum Het Anne Frank Huis, het herinneringscentrum Kamp Westerbork en Nationaal Monument Kamp Vught8 tot de vier belangrijkste Nederlandse sites waar de Sjoa centraal staat. Tot veler verbazing komt de Hollandsche Schouwburg evenwel niet voor in het vierde deel van het standaardwerk 'Plaatsen van herinnering', dat geheel aan de twintigste eeuw gewijd is.9 Dat is des te vreemder omdat het hier gaat om het grootste nog bewaarde gebouw in zijn soort in Nederland, waar de meeste in Nederland woonachtige joden verzameld zijn en vanwaar zij gedeporteerd zijn. Vlakbij het Auschwitz monument, het Verzetsmuseum, het voormalige Meisjesweeshuis, de Portugese Synagoge en het Joods Historisch Museum is het centraal gelegen in de hoofdstad, de stad waar nu nog steeds de meeste joden wonen en waar nieuw joods leven tot bloei is gekomen. Dankzij de expositie en educatieve programma's heeft het gebouw zich de laatste decennia van de anonimiteit losgemaakt, en is voor joden en niet-joden geleidelijk tot dé centrale gedenkplaats geworden voor de slachtoffers van de Sjoa. Voor de Sjoa bestaat een honderdtal joodse monumenten die van lokaal of zelfs nationaal belang zijn, zoals het monument dat Ossipe Zadkine voor Rotterdam maakte, 'De verwoeste stad' (1948-51).10 De bedoeling is in het belangrijkste herinneringscentrum, de Schouwburg, de slachtoffers een gezicht te geven en het hele verhaal te vertellen van de sjoa: van vervolging, deportatie en vernietiging, tot wederopbouw en rechtsherstel. Daarmee is al begonnen in de vorm van het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland, een database die de mogelijkheid biedt zo veel mogelijk informatie over de slachtoffers te verzamelen, zodat ze letterlijk een gezicht krijgen: foto's, levensbeschrijvingen, documenten en objecten.11 Ook zijn alle adressen gekoppeld aan de namen, zodat de bezoeker van de site een virtuele wandeling kan maken door de straat, of de stad waar het slachtoffer gewoond heeft. Deze voortdurende vorm van gedenken en herinneren, waarmee het vertellen over de Sjoa niet langer ophoudt bij de transporten naar de concentratiekampen zal als een van de uitgangspunten dienen voor de vernieuwing van de Hollandsche Schouwburg.

Nergens in Nederland wordt het hele verhaal van de Sjoa verteld - dat zou moeten gebeuren in een Sjoa museum, waarvoor de Hollandsche Schouwburg als lieu de mémoire de aangewezen plek is. Het zal zich duidelijk profileren ten opzichte van Het Anne Frank Huis, dat immers gewijd is aan het verhaal van één persoon, maar geen gedenkplaats is, en het Herinneringscentrum in voormalig doorgangskamp Westerbork, dat het verhaal van de Sjoa vertelt, uiteraard met dit kamp als uitgangspunt. Het gedenkteken van Ralph Prins (1970), de 102.000 stenen (1992), en de tekens van Victor Levie (2001) zijn de belangrijkste monumenten aldaar, maar Westerbork vervult toch vooral een functie als regionale gedenkplaats. Het nationale monument in het voormalige ss-concen-tratie kamp Vught legt zich toe op de geschiedenis van het kamp en bevat een gedenkruimte van architect Felix Claus (2002), maar is evenals Westerbork ook decentraal gelegen. Het Joods Historisch Museum beschikt over een unieke en ook digitaal goed toegankelijke collectie oorlogsdocumenten en beheert het Digitaal Joods Monument - daarvan kan de Schouwburg, die onder de directie van het Joods Historisch Museum valt, gebruik maken. Evenals de overige instellingen zal ook de Schouwburg kunnen profiteren van de aanwezigheid van het niöd en van het Instituut voor Holocaust- en Genocide Studies met een eigen leerstoel, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Een nieuw Sjoa museum, met vaste en wisselende exposities en een gedenkruimte waardoor de slachtoffers een naam en een gezicht krijgen. Daarmee verwerft deze specifieke plaats van herinnering een nieuwe concrete dimensie. Elke vorm van herinneren is steeds aan verandering onderhevig, en ontwikkelt zich van een naamloze abstractie tot een concreet verhaal, dat telkens nieuwe generaties ertoe aanzet om aan de hand van het specifieke voorbeeld van de Sjoa, na te denken over de gevolgen van vooroordeel en racisme in de wereld van nu.


Edward van Voolen is als conservator verbonden aan het Joods Historisch Museum te Amsterdam.
1 Voor het volgende gedeelte zie speciaal: Yosef Hayim Yerushalmi, Jewish History, Jewish Memory (Seattle 1982).
2 Zie de joodse musea in Amsterdam (1987), Frankfurt am Main (1988), Wenen (1993), Parijs (1998), Berlijn (2001) en München (2007).
3 E. van Voolen, Joodse kunst en cultuur (Zutphen 2006) 116-117; Moshe Safdie, Joan Ockham (et al.), Yad Vashem: Moshe Safdie, Architecture of Memory (Baden 2006).
4 Judith Belinfante e.a., Jodenvervolging in Amsterdam 1940-45. Brochure bij de tentoonstelling in de Hollandsche Schouwburg, Joods Historisch Museum (Amsterdam 1993), Annemiek Gringold, De Hollandsche Schouwburg, Aö-reeks nummer AO2813 (Lelystad 2004), onderzoek van stagiaire Rachida Cha-ouqui en www.hollandsche-schouwburg.nl
5 Evelien Gans, Jaap en Ischa Meijer, een joodse geschiedenis 1912-1956 (Amsterrdam 2008); Ido de Haan, Na de ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995 (Den Haag I997)-
6 Frank van Vree, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis (Groningen 1995).
7 F. Boode, 'Hollandsche Schouwburg als algemene herdenkingsplaats', Ons Amsterdam (1964), 156 en Martin Sommer, 'Geen plaats van openbare vermakelijkheid', de Volkskrant, 22 april 1995.
8 Hans Ibelings, 'Nationaal Monument Kamp Vught', in: A. Sachs, E. van Voolen (ed.), Jewish Identity in Contemporary Architecture (Munich etc. 2004) 64-71.
9 J.Th. Bank (e.a. red.), Plaatsen van Herinnering, Nederland in de 20e eeuw (Amsterdam 2005). Voor een overzicht van meer dan drie duizend oorlogsmonumenten in Nederland zie: www.4en5mei.nl/oorlogs-monumenten
10 Zie: Van Voolen, Joodse kunst, 112-113.
11 www.joodsmonument.nl

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 2008

DNK | 72 Pagina's

De Hollandsche Schouwburg: veranderende vormen van herinneren en gedenken

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 2008

DNK | 72 Pagina's