Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gereformeerde Andijker als kerkelijk voorman in Belgisch Boechout

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde Andijker als kerkelijk voorman in Belgisch Boechout

Klaas Sluijs (1911-1965)

57 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Op 8 mei 1997 werden Klaas Sluijs1 (1911-1965) (postuum) en zijn echtgenote Julia Sluijs (1914-2005) door Yad Vashem erkend als ‘rechtvaardigen onder de volkeren’. Dit hadden zij te danken aan de hulp die zij tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden verleend aan joden door hen een schuilplaats te bieden in hun huis, villa Withof te Boechout (België), en twee joodse gezinnen onder te brengen in Brussel. Deze uitzonderlijke geschiedenis heeft in België onlangs enige aandacht weten te genereren door het onderzoekswerk van Jan Maes, die de dissertatie Omstanders, slachtoffers, daders. Een verhaal van individuele keuzes en morele verantwoordelijkheid tijdens de jodenvervolging in de omgeving van Antwerpen2 schreef waarin de getuigenis van Julia Sluijs een belangrijke rol speelt, en door een documentaire, Ten minste Sylvieke!, die in 2008 op verschillende Belgische televisiezenders te zien was.

Opmerkelijk aan deze geschiedenis is dat ze zich afspeelde binnen een kleine kring gereformeerden in Antwerpen en omstreken. Zij verborgen in de oorlog gezamenlijk 29 joden, waarvan 21 de oorlog overleefden.3 Klaas Sluijs zou, vooral na de oorlog, een leidende rol spelen in het stichten van een gereformeerde kerkelijke gemeenschap in Boechout. In Het wonder van Boechout: doorbraak van het evangelie in Vlaanderen4 gaat Sluijs hier zelf op in (1959). De focus van dit artikel zal niet zozeer liggen op de steun aan de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog – in die behoefte heeft de dissertatie van Jan Maes al voorzien – maar vooral op Klaas Sluijs als kerkelijke gemeentestichter. Aan de hand van een aantal (schijnbare) tegenstellingen zullen wij proberen dit verhaal uit de doeken te doen. De eerste paragraaf laat zien hoe Sluijs’ eerste bedrijf op niets uitliep maar hoe hij zich uiteindelijk wist te ontpoppen als een succesvol zakenman. Ook zullen we daar zijn religieuze achtergrond onder de loep nemen. In de volgende paragraaf staat de strijd centraal die Sluijs heeft gevoerd om een gereformeerde kerk te stichten in een rooms-katholiek land, gevolgd door een paragraaf die de tegenstelling van Klaas Sluijs als enerzijds doortastend zakenman en anderzijds filantroop belicht.

Dit artikel is deels gebaseerd op gesprekken die wij hebben gevoerd met mensen die Klaas Sluijs persoonlijk hebben gekend. Het gaat hierbij om Dora Sluijs (1938), de oudste dochter, en de broers Bert (1943) en Frank Rooze (1948). Zij groeiden op in Boechout, maakten deel uit van de gereformeerde gemeenschap aldaar en studeerden theologie in respectievelijk Amsterdam en Brussel. Bert Rooze is predikant in Nederland geworden en Frank Rooze is werkzaam geweest in het protestants onderwijs in België.

VAN TEGENSLAG TOT VOORSPOED5

Nederlandse jaren (1911-1934)

Klaas Jansz. Sluijs werd op 24 september 1911 geboren in het West-Friese dorp Andijk. Hij was de derde van zes kinderen, en de oudste zoon. Zijn vader Jan Klaasz. Sluijs (1880-1957) was een bollenboer. Klaas’ beide ouders waren actief binnen de lokale gereformeerde kerk, die zijn wortels had in de Afscheiding.6 Klaas ging naar de lagere school en vanaf zijn twaalfde moest hij zijn als streng omschreven vader helpen op het land. De werkdagen duurden lang, het werk was zwaar. Klaas kreeg rond zijn vijftiende een acute nierontsteking die steeds terugkwam, en een toekomst als knecht van zijn vader vrijwel onmogelijk maakte. Dit tot teleurstelling, en soms boosheid, van zijn vader. Zijn vader had zijn oudste zoon liever als hulp op het land gezien. Tot trots van zijn moeder las Klaas veel nu hij het bed moest houden, en verdiepte hij zich zelfstandig in handel- en boekhoudkunde.7

Op aanraden van een arts verliet Klaas Sluijs in 1928 de drassige Andijker grond en vertrok hij naar een kosthuis in Amsterdam. Na verloop van tijd richtte hij samen met een bevriende Hongaarse huisgenoot een zaakje op in essences voor parfumerie. Dit ging goed tot er rond 1933 een juridische aanvaring plaatsvond met A. Maschmeijer Jr, een internationale speler op het gebied van parfumessences.8 Sluijs’ compagnon was in loondienst bij Maschmeijer, en gebruikte vertrouwelijke recepten om met Sluijs bij te verdienen. Sluijs en compagnon verloren de rechtszaak. Er werd beslag gelegd op de goederen, en ze mochten de komende twee jaren geen zaken meer doen in Nederland. Sluijs verkende daarna bedrijfsmogelijkheden in o.a. Polen en kwam daarna in 1934 in Londen. Hier probeerde hij opnieuw een zaak in parfumessences op te richten, maar kreeg geen verblijfsvergunning. In 1935 stapte hij daarom op een boot naar Antwerpen.

Vorming

Sluijs was niet formeel geschoold, maar ging evenmin zonder inhoudelijke bagage op reis. Op de gereformeerde jongelingsvereniging in Andijk had Klaas veel geleerd, zoals het bestuderen van onderwerpen, presenteren en debatteren.9 Hij memoriseerde volgens zijn echtgenote Julia dat hij in zijn jeugd bovendien veel had geleerd van de Andijker predikant dr. H. Steen (1895-1953).10 Diens voorganger F.C. Van Dorp (1860-1928) was de predikant die Sluijs tot zijn zestiende nagenoeg elke zondag zal hebben gehoord. Van Dorp had in Leiden gestudeerd en oefende het predikantschap uit in Duitsland, Friesland en vanaf 1901 in Andijk. De gereformeerde kerk van Andijk telde toen ongeveer 550 leden. Van Dorp was geliefd in Andijk en zou daar 26 jaar blijven. In zijn predikantsperiode groeide de gemeente aanzienlijk, zodat in 1905 het kerkgebouw moest worden vergroot. Toen Van Dorp in 1927 met emeritaat ging waren er 1350 leden, en werden kerk en pastorie opnieuw aanzienlijk vergroot. Van Dorp stond voor een degelijke gereformeerde leer, met nadruk op Christus en een wervende uitstraling naar buiten toe.11

Na Van Dorp kwam in 1928 de al genoemde Hendrik Steen, die daarvoor in Zoutkamp en Den Helder had gestaan. Steen had zijn opleiding genoten in zowel Kampen als aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en promoveerde tijdens zijn predikantsperiode in Andijk aan de universiteit van Münster met het proefschrift Das Leib-Seele-Problem in der Philosophie Hollands im 19. und 20. Jahrhundert.12 Gedurende zijn periode in Andijk werd hij beroemd in heel Nederland en zelfs daarbuiten. Hij debatteerde over actuele gereformeerde vraagstukken; zo schreef hij in 1937 een kritische open brief aan Klaas Schilder.13 Zijn bekendheid was echter vooral te danken door het succes van tientallen kinderboeken14 die hij onder de naam Sibe van Aangium schreef en nog steeds verkrijgbaar zijn. De verhalen spelen zich doorgaans af in een spannende periode in de Nederlandse (kerk)geschiedenis waarbij de jeugdige hoofdpersoon moet kiezen tussen goed of kwaad. Deze morele rechtlijnigheid was kenmerkend voor Steen. Zo keurde hij de radio af en meende dat gereformeerden de plicht hadden om veel kinderen te krijgen.15 De Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) representeerden de ware leer, die vooral in de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) verwaterd was. In Andijk vond men hem een assertieve predikant.16 Men zou kunnen zeggen dat Steen een ‘stoer’ geluid liet horen, dat typerend was voor de GKN in het Interbellum, en dat men later ook terugvindt bij Sluijs. Broer Frans zegt naar aanleiding van Het wonder van Boechout over zijn broer: ‘Een goed lezer van dat boek voelt wel ongeveer dat daar een strijdbaar figuur achter zat. Herhaaldelijk heeft hij, in de situaties die hij in zijn boek schetst, de woorden: strijden, vechten of vijand nodig.’17

Met de ‘vijand’ die Sluijs later in Boechout zou treffen, had hij Steen al eerder de geestelijke strijd zien aangaan: de rooms-katholieken, die in Andijk even talrijk waren als de gereformeerden, aan de andere kant van het dorp woonden en zich niet mengden met protestanten. Steen bond ook de strijd aan met de ‘Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband’ in Andijk, die in 1926 voortkwam uit een scheuring binnen de GKN en zich in 1946 zou aansluiten bij de NHK. Deze kerk begaf zich op ‘het hellend vlak’ van niet-letterlijke Bijbelinterpretatie. Ook was er de strijd tegen de hervormden die zich volkskerkelijk gedroegen en vrijzinnigheid toestonden. Materiële kerkopbouw had Sluijs eveneens in Andijk van dichtbij meegemaakt. Hij had gezien hoe men organisatorisch een kerk en pastorie uit de grond trok.18 Het resultaat ervan vond Klaas indrukwekkend. Hij had gezien hoe de Andijker gereformeerden in hun buidels tastten om hun ideaal te verwezenlijken: naast de uitbreiding van de kerk en pastorie werd Steens traktement in 1928 substantieel verhoogd. Hij had ook geleerd hoe Van Dorp en Steen succes boekten met hun evangelisatiewerk.

Rust en onrust in België (1935-1945)

In België deed Sluijs onmiddellijk pogingen om opnieuw een bedrijf in essences voor parfumerie van de grond te krijgen. Hij vestigde zich aanvankelijk in Mortsel en meldde zich aanstonds bij de kleine gereformeerde kerk te Antwerpen aan de Sanderusstraat 77.19 Daar mengde hij zich tussen de gereformeerde jongeren en hun activiteiten. Al snel kreeg hij een relatie met de eveneens gereformeerde Juliana (Julia) Wilhemina Schuyten (1914-2005). Zij was een Vlaamse uit een Antwerpse familie.20

Niet lang daarna ontstonden opnieuw problemen met een verblijfsvergunning. Sluijs had verteld dat hij de directeur was van de fabriek N.V. Chemicals Works London die wereldwijd aan het zoeken was naar mogelijkheden voor dependances.21 De Belgische overheid wist echter van Sluijs’ veroordeling en zag Sluijs als een ‘ongewenschte personnage’.22 Ondertussen doorkruiste Sluijs met niets dan een aktetas met proefmonsters het Vlaamse platteland, op zoek naar klanten voor zijn bedrijf in oprichting.23 In deze periode was Sluijs zo onbemiddeld dat hij voor afwegingen stond als een tramkaartje kopen of te voet op pad gaan met het nadeel dat zijn schoenzolen sneller aan vervanging toe zouden zijn.24 In 1937 kreeg Sluijs alsnog zijn verblijfsvergunning. De Antwerpse predikant H.J. Winter25 en andere gereformeerden hadden verklaard dat hij de Belgische economie ten nutte was met de inmiddels opgerichte ‘reukfabriek’26 N.V. Chemical Works Boechout. Nog in hetzelfde jaar trouwde hij en het echtpaar vestigde zich in Boechout, een dorp dat ongeveer tien kilometer ten zuidoosten van Antwerpen lligt. Klaas en Julia Sluijs zouden uiteindelijk zeven kinderen krijgen.

Aan het einde van de jaren dertig verstevigde Sluijs’ sociale en economische positie zich significant. De Tweede Wereldoorlog zorgde ervoor dat zijn grootste (buitenlandse) concurrenten geen toegang meer hadden tot de door de nazi's bezette Europese markten, zodat N.V. Chemical Works Boechout aanzienlijk meer speelruimte kreeg.27 Na de oorlog bleef de fabriek succesvol. Klaas Sluijs groeide binnen enkele jaren uit tot een welvarend man.

Hulp aan joden28

Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft Sluijs zich ingezet voor een aantal joden. Deze geschiedenis begon in 1942 toen hij de jood Gottfried Finkel in loondienst nam. Uit angst voor ontdekking liet Sluijs Finkel alleen 's nachts werken. De situatie voor de joden in België verslechterde snel, en binnen enkele maanden werden joden opgepakt en naar werkkampen getransporteerd. Finkel vroeg Sluijs daarom om een schuilplaats voor hem en zijn blinde moeder, vader en zus. Sluijs bracht hen onder bij zijn schoonouders. Tezelfdertijd kwam eenzelfde verzoek van een Nederlands gezin, familie Hönig. Sigmund Hönig was een klant van Sluijs geweest. Op voorwaarde dat dit gezin zou meebetalen voor het onderbrengen van het andere gezin, namen Julia en Klaas Sluijs beide gezinnen bij hen in huis. Met hulp van René Schuyten, de broer van Julia, kon voor deze families onderdak in Brussel worden gevonden. Ondertussen namen Klaas en Julia Sluijs ook een vrouw met drie dochters, Maria Grosz-Reichman, Paula, Alexander en Anni Grosz, op in hun villa Withof en, kort daarna nog een meisje, Sylvieke Reichman, wier ouders waren weggevoerd. Er ontstond een hechte band tussen Klaas en Julia Sluijs en de onderduikers. Vlak nadat in januari 1943 nog een man, Hersz Nadel, zich bij dit gezelschap voegde, deden de nazi's met een aantal Belgische handlangers in de nacht van 30 op 31 januari een inval in het huis van Sluijs. Door te verklaren dat zij vier in plaats van drie kinderen hadden, wat ook het dienstmeisje deed, wisten Klaas en Julia Sluijs te voorkomen dat ook Sylvieke Reichman werd meegenomen, maar Klaas Sluijs en de andere joden werden door de nazi's opgepakt.

Op 1 april 1943 werd Sluijs veroordeeld tot een tuchthuisstraf van twee jaar. Na eerst kort in Antwerpen en vervolgens in Sint-Gillis en Leuven gevangen te hebben gezeten, werd hij op 27 september overgeplaatst naar Kassel (Duitsland).29 Na een bombardement op Kassel werd hij overgeplaatst naar een ander kamp waar hij zwaar werk verrichtte in een vliegtuigfabriek. In juli 1944 kwam hij vervroegd vrij vanwege zijn slechte gezondheid. Hij woog toen nog maar 58 kilo. Sluijs vertelde later dat hij de nabijheid van God in deze periode sterk had gevoeld en dat hij onder het grote lawaai van de fabriek ongestoord lof had kunnen zingen. Ondertussen had de zus van Julia, Jeanne Schuyten, die werkzaam was als verpleegster in een Antwerps ziekenhuis, een gesprek tussen twee patiënten gevolgd die het over de inval bij Klaas Sluijs hadden en die wisten dat er nog een joods meisje in het huis ondergedoken was. Dit was aanleiding om Sylvieke Reichman onder te brengen bij een bevriend gereformeerd gezin in Leuven. Na de oorlog hielp Klaas Sluijs Sylvieke Reichman en haar grootmoeder emigreren naar de Verenigde Staten. Lily Hönig werd door Klaas Sluijs vergezeld bij haar terugkeer naar Nederland.

De mislukte emigratie naar de Verenigde Staten

Verschillende ontwikkelingen deden Sluijs verlangen naar een emigratie uit Europa. Bijvoorbeeld de ervaringen van de oorlogen. Daarnaast vond Sluijs de tolerante houding van de Antwerpse gereformeerde kerkenraad over het vrouwenkiesrecht een veeg kerkelijk teken. En politiek raakte Sluijs teleurgesteld in België naar aanleiding van de koningskwestie.30 Ondernemende Andijkers staken al sinds de negentiende eeuw de Atlantische Oceaan over, om in de Verenigde Staten of in Canada bedrijven te starten. Daar stichtten ze ook gereformeerde kerken. Klaas Sluijs had ook zulke plannen, maar dus niet om uitsluitend dezelfde ‘positieve' redenen. Frans Sluijs (1913-1997) vertelt het volgende over zijn broer na de bevrijding:

Zijn vrouw was tijdens de eerste wereldoorlog, toen haar ouders met de val van Antwerpen op de vlucht waren, in Holland geboren. En nu beleefden ze de ellende van de tweede wereldoorlog. De donkere oorlogswolken klaarden, na de val van het duizendjarig rijk, traag of helemaal niet op. […] In de familie Sluijs begon men te spelen met de gedachte: ‘Zou Amerika ook voor ons niet een goede en veilige toekomst kunnen bieden?’ […] De bedrijfsresultaten van ‘het reukfabriekje’ te Boechout waren zeer goed. Maar toch werd er na verloop van enkele jaren in Rockford (Michigan) een bedrijf gekocht en uitgebouwd als een filiaal van het bedrijf in Boechout. […] [F]amilie [die al eerder naar de U.S.A. en Canada was geëmigreerd, was] daarbij aangetrokken. […] In 1950 zocht Klaas met mij […] geregeld kontakt, want hij wou met aandrang dat ik ook zou deelnemen aan zijn groeiend bedrijf, maar dan te Boechout. Zo kon hij, wanneer hijzelf de hoofdzetel zou uitbouwen in Rockford, een vertrouwensman in Boechout achter laten.31

Broer Frans stond aanvankelijk niet te springen om naar België te verhuizen. Voor hem en zijn vrouw was het een vereiste dat in hun woonplaats gereformeerd onderwijs aanwezig was voor hun kinderen. Bovendien wilde hij zijn baan in Enkhuizen niet zomaar opzeggen. Op de achtergrond speelde ook dat broer Klaas nogal dominant kon zijn, maar uiteindelijk besloten ze het avontuur toch aan te gaan.

De emigratie was al volop gaande toen de Amerikaanse immigratiedienst een spaak in het wiel stak omdat Klaas een ziekteplekje op een van zijn longen bleek te hebben.32 Deze tegenslag interpreteerde familie Sluijs echter als een teken Gods: ‘[D]it is blijkbaar niet de weg die wij moeten gaan. Die is door de Here zelf geblokkeerd.’33 De fabriek in Rockford werd gesloten.

Voor Boechout zou dit betekenen dat Sluijs zich met volle inzet zou gaan richten op het bedrijf en het opbouwen van een gereformeerde kerkgemeenschap aldaar. Voor broer Frans Sluijs betekende dit dat hij, in tegenstelling tot wat hem in het vooruitzicht was gesteld, in de reukfabriek als bedrijfsleider onder zijn broer zou komen te werken. Een werkverhouding die niet altijd eenvoudig zou zijn, en ermee zou eindigen dat Klaas zijn broer Frans zou ontslaan.

NEOCALVINIST IN EEN ROOMS-KATHOLIEK LAND

Katholicisme in België ante Vaticanum II

Ondanks de aanvankelijke bloei van het protestantisme in de Zuidelijke Nederlanden ten tijde van de Reformatie – in de kiem gesmoord toen Spaanse troepen in 1585 Antwerpen innamen – is België altijd een overwegend rooms-katholieke natie gebleven. De Rooms-katholieke Kerk stond in de negentiende eeuw zeer kritisch ten opzichte van de moderniteit.34 Pas met het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) zou hier verandering in komen.35

Rooms-katholieken probeerden het onderwijs zoveel mogelijk naar zich toe te trekken. Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 werd een grondwet aangenomen die vrij onderwijs (onderwijs zonder staatsinmenging) mogelijk maakte. De katholieken stichtten vervolgens overal ‘vrije’ (lees: katholieke) scholen. Ook streefde de kerk naar invloed op openbare scholen. Botsingen op dit terrein waren onvermijdelijk. In 1850 werd er een liberale regering gevormd, die het onderwijs op de athenea neutraal verklaarde. De katholieken reageerden door eigen scholen op te richten en beschouwden het openbaar onderwijs als kerkvijandig. In 1878 werden onder een nieuw liberaal bewind de gemeentescholen direct onder staatstoezicht geplaatst en werd het godsdienstonderwijs uit het lesprogramma gehaald. Dit leidde tot een hevige strijd tussen de clerus en de liberalen, de ‘schoolstrijd’. Een grote verkiezingszege voor de katholieken in 1884 leidde tot aanpassingen in de door hen gewenste zin.36

Gevolg van deze schoolstrijd was dat het katholicisme in België een sterk anti-etatistisch karakter kreeg. Om aan staatsbemoeienis te ontsnappen kwam een brede katholieke ‘zuil’ tot stand met eigen scholen, een eigen verenigingsleven enzovoorts. Deze ‘zuil’ was hiërarchisch opgebouwd en was in Vlaanderen alomtegenwoordig.37 Verschil met Nederland was dat een protestantse ‘zuil’ ontbrak. In België opereerde het rooms-katholicisme vanuit een meerderheidspositie. De tweedeling tussen klerikalen en antiklerikalen (liberalen en socialisten), die de politiek tot ver in de twintigste eeuw domineerde, was scherp.38 Zo zou na de Tweede Wereldoorlog de schoolstrijd nogmaals uitbarsten. Pas in 1958 kwam er een compromis tot stand (hieronder meer daarover).

Protestantisme in België39

– Korte historische schets van de GKB

De situatie van het neocalvinisme in België was van meet af aan helemaal anders dan die in Nederland. Tussen 1815 en 1830, toen België en Nederland samen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden vormden, werden Belgische hervormde kerken ondergebracht in de kerkprovincie Limburg, als onderdeel van de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK). De kerkpolitiek van Willem I leidde tot veel verzet bij de Belgische katholieke geestelijkheid en zou een reden worden voor de scheuring van het Verenigd Koninkrijk in 1830. Het ontluikende Belgisch nationalisme associeerde zich dus al vroeg met het rooms-katholicisme. De liberale grondwet van 1831 werkte met het principe van godsdiensttolerantie, zodat er voor de Belgische hervormden geen noodzaak was om de aansluiting met het noorden te willen behouden. In 1839 verenigden zestien hervormde gemeenten zich in de Bond der Protestants-Evangelische Kerken van het Koninkrijk België (Bond van Kerken). Koning Leopold I erkende deze Bond als enige wettige protestantse organisatie. In de praktijk bleek dit niet realistisch. In de negentiende eeuw werd ook calvinistische evangelisatie vanuit Frankrijk en Zwitserland bedreven in België (vooral Wallonië). De kerken die hieruit ontstonden organiseerden zich in de Belgische Christelijke Zendingskerk (BCZK), en lagen theologisch dicht bij de Bond van Kerken. Protestantse evangelisatie van evangelische snit werd vanaf de Eerste Wereldoorlog uit Engeland geïntroduceerd. De gemeenten die vanuit deze evangelisatie ontstonden verenigden zich in de Belgische Evangelische Zending (BEZ). Het Nederlandse en het Belgische protestantisme ontwikkelden zich dus nagenoeg onafhankelijk van elkaar. Uitzondering hierop was Nederlandse Evangelische Hervormde Kerk (NEHK), die deel uitmaakte van de reeds genoemde Bond van Kerken, maar wel banden onderhield met de NHK.

De Doleantie (1886) werd in België geïntroduceerd door een Nederlandse zakenman, Arthur Gerard van Deth (1828-1905). Van Deth streefde naar een gereformeerde kerk zonder inmenging van de staat, conform het neocalvinistische model. Gesteund door Abraham Kuyper scheidde hij zich in 1892 af van de NHK, zodat er een gereformeerde splintergemeente te Brussel ontstond, die zo klein was dat de diensten plaatsvonden in Van Deths delicatessenzaak aldaar. In 1894 werd deze Brusselse groep als voorlopig gastlid ingeschreven bij de classis Dordrecht van de GKN.40 Ook in Antwerpen werd ‘gedoleerd’ eind negentiende eeuw. Nederlanders die zich niet thuis voelden bij de BCZK zochten aansluiting bij de GKN. In 1899 werd de GK Antwerpen een feit en in 1909 namen de Antwerpenaren een pand aan de Sanderusstraat in gebruik. Deze breuk bekoelde de relaties tussen de GKN en de BCZK. De BCZK was teleurgesteld over het ‘doleren’ van de kerken in Brussel en Antwerpen. Nog jarenlang zou de band tussen GKN en BCZK slecht blijven, met als dieptepunt de synode van de GKN in Middelburg in 1933 die besloot dat vanwege de welwillendheid in de BCZK ten aanzien van de moderniteit de banden tussen beide kerken geheel verbroken zouden worden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zouden de inmiddels opgerichte Gereformeerde Kerken in België (GKB) aan de GKN vragen om die breuk te heroverwegen, wat in 1950 dan ook gebeurde.41

In 1926, 1938, 1952 en 1955 zagen respectievelijk ook de GKN-gemeenten Gent, Mechelen, Denderleeuw en Boechout het daglicht. Behalve in Denderleeuw, waar de Brusselse oud-priester A. Lauwers (1870-1955) de drijvende kracht was, waren het steeds in België woonachtige Nederlanders die de gereformeerde gemeenten oprichtten en er deel van uitmaakten. Naast Denderleeuw was Boechout in die zin een uitzondering dat deze kerk, weliswaar opgericht door een Nederlander, bijna uitsluitend uit Vlamingen bestond. Vanaf 1974 zouden de zes Belgische kerken niet langer ressorteren onder de classis Dordrecht, maar als GKB een zelfstandige classis vormen.42 In 1979 werd het vanaf 1970 opgestarte samenwerkingsproject tussen de Protestantse Kerk van België (PKB; nazaat van de Bond van Kerken), de Hervormde Kerk van België (HKB; nazaat van de BCZK) en de GKB voortgezet in de toen tot stand gekomen Verenigde Protestantse Kerken in België (VPKB). – Paradigma van de neocalvinistische cultuur in België: ‘schoolstrijd’

De implementatie van de Doleantie door Nederlandse immigranten zorgde op onnatuurlijke wijze voor verdeeldheid in het Belgische protestantisme.43 Een vergelijking tussen de Nederlandse en de Belgische schoolstrijd toont de onnatuurlijkheid van de situatie aan. In de eerste helft van de negentiende eeuw streden in Nederland zowel gereformeerden als katholieken tegen het feit dat de wet orthodox christelijk en katholiek onderwijs onmogelijk maakte. De Grondwet van 1848 stond bijzonder onderwijs toe, maar door de onderwijswet van 1857 bleef financiële steun van de overheid voorbehouden aan openbare scholen. De Nederlandse schoolstrijd ging daarom een tweede fase in, die gericht was op gelijkwaardige overheidssubsidie. De Pacificatie van 1917 betekende het einde van de schoolstrijd, aangezien ze onder andere de gelijkstelling van financiering van bijzonder en openbaar onderwijs behelsde. Van groot belang voor de tweede fase van de schoolstrijd was dat calvinisten en katholieken samen optrokken tegen de liberalen en socialisten. Daarmee trad er een verzachting in van de eerder harde controverse tussen protestanten en katholieken.44

In België waren er sinds halverwege de negentiende eeuw, vóór de komst van de GKN-België, al een klein aantal protestantse scholen, maar zij waren meestal minder principieel dan de latere neocalvinistische scholen. Begin twintigste eeuw probeerden de gereformeerden om op opvallend militante wijze protestantse scholen te stichten in alle plaatsen waar zij vertegenwoordigd waren. Andere protestanten noemden het een ‘neocalvinistische hobby’, ‘‘n liefhebberijtje van de Gereformeerde Kerk’ of ‘zuiver Nederlandse kolonie-scholen’.45 Protestanten werden door de katholieken vaak toch al als sektariërs beschouwd. Dat deze beeldvorming nu versterkt werd door de gereformeerde actie was velen onaangenaam. Sluijs zou zich later bewust zijn van deze gevoeligheid toen hij een kerk wilde bouwen in Boechout (zie paragraaf 2.2.3). Het was zijns inziens belangrijk dat dit een echt kerkgebouw was, omdat ‘een zaaltje achteraf teveel herinnert aan een of andere sekte.’46 Veel Belgische protestanten probeerden dit beeld weg te nemen.47 De schoolstrijd die door protestanten in België werd gevoerd was dus een dubbele: enerzijds werd er gestreden tegen de katholieken, socialisten en liberalen, maar anderzijds – en dit vooral! – werd er gestreden tegen verdeeldheid in eigen kring.48 De overwegend door gereformeerden gedomineerde Vereeniging voor Vlaamsch Protestantsch-Christelijk Onderwijs (VPCO) probeerde om ook andere protestanten tot aansluiting te bewegen. Het resultaat was gering. Veel niet-gereformeerde protestanten wantrouwden de VPCO, omdat men vreesde dat deze een gereformeerd stempel wilde drukken op de gemengd protestantse scholen. De gereformeerden wilden bovendien een Nederlands in plaats van een Belgisch curriculum invoeren. De verhoudingen werden extra bemoeilijkt doordat de gereformeerden in bijvoorbeeld Brussel weigerden hun kinderen naar de lokale protestantse school te sturen, en in plaats daarvan een concurrerende gereformeerde school neerzetten. De protestantse school, die al had bestaan vanaf halverwege de negentiende eeuw, zag zich daardoor in zijn voortbestaan bedreigd.49 In Antwerpen sloten de gereformeerden zich in de jaren dertig uiteindelijk toch schoorvoetend aan bij de al sinds 1926 bestaande protestantse Burgemeester Marnix-school toen bleek dat ze hun eigen school niet konden financieren.50 Ook in Gent en Denderleeuw deden zich dit soort problemen voor; alleen bij de inter-protestantse school in Mechelen bleven dit soort onenigheden uit.51

In 1958 werd een wet aangenomen die iedere school verplichtte om voor elke leerling in het type godsdienstles te voorzien dat hij/zij wenste. Voor één methodistisch kind moest een school bijvoorbeeld wekelijks een godsdienstleraar van die snit regelen. Deze wet verkleinde het weinige animo van protestanten voor geheel eigen scholen nog meer. Eind twintigste eeuw waren de meeste protestantse scholen opgedoekt of veranderd in openbare scholen.

Kortom, terwijl in Nederland de gereformeerden in de schoolstrijd samen met katholieken streden tegen de liberalen en socialisten, streden in België de gereformeerden allereerst tegen weifelende medeprotestanten, daarna pas tegen de katholieken. Het was niet ongebruikelijk om steun te zoeken bij de liberalen die eveneens de katholieke dominantie in het onderwijs betreurden. De katholieken stuurden hun kinderen in noodgevallen nog liever naar openbare dan naar protestantse scholen.52 De Belgische schoolstrijd was dus een heel andere dan de Nederlandse. Sluijs’ optreden dient geplaatst te worden binnen de Belgische context.

– ‘Het wonder van Boechout’

Al voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had Klaas Sluijs zich toegelegd op evangelisatiewerk. Hij richtte een jeugdkrantje op, Vlaanderen Voor Kristus (VVK). Ook stortte Sluijs zich met volle overgave op gemeenteopbouw. In 1947 stichtte hij samen met andere Belgische en Nederlandse protestanten Stichting De Open Poort, die zich ten doel stelde het in België en Nederland verschijnende blad De Open Poort te drukken, uit te geven en te verspreiden.53 Dit blad was in 1921 opgericht door de Brusselse ex-priester en evangelisatiepredikant A. Lauwers (1870-1955) en werd sindsdien op reguliere basis uitgegeven, op een korte onderbreking tijdens de oorlogsjaren na. De bedoeling van De Open Poort was de gereformeerde evangelisatie in België te bevorderen. Van 1947 tot 1950 was Sluijs zowel bestuurslid als penningmeester van de stichting.

Na de oorlog werden in Boechout Bijbelkringen georganiseerd, die aanvankelijk werden geleid door de in protestants België bekende evangelisatiepredikant B.W. Ganzevoort (1901-1990).54 Deze predikant was van 1945 tot 1968 hoofdredacteur van De Open Poort en woonde na de oorlog tot 1947 in Boechout, waarna hij verhuisde naar het naburige Mortsel. Ook evangelisatiepredikant C.L.A.M. Van Puyvelde (1877-1972) schreef artikelen in het tijdschrift. Van Puyvelde was eerder priester geweest en vervolgens elf jaar boeteprediker voor Vlaanderen, zeven jaar missionaris in toenmalig Congo en een jaar pastoor in Frankrijk. In 1920 trad hij echter uit de rooms-katholieke kerk. Na enige omzwervingen schoolde hij zich om en vanaf 1928 werkte hij als predikant voor de GKN. Hij werd toen beroepen in de Nederlandse gemeente Zuilen, waar hij zou staan tot zijn emeritaat in 1943. Na zijn emeritaat keerde Van Puyvelde terug naar België en vestigde zich in Boechout. Hij hielp daar actief mee met gereformeerde activiteiten voor gemeenteopbouw.

In september 1952 richtten Klaas en Julia Sluijs het Boechouts Comité op, ter bevordering van het gereformeerde protestantisme in de regio.55 Het Comité bestond uitsluitend uit ‘mannenbroeders’. In oktober 1952 nodigde het Boechouts Comité belangstellenden in het dorp uit voor gespreksavonden over kerkelijke ‘strijdonderwerpen’ als ‘wie gaat er naar de hemel?’, ‘het vagevuur’ en ‘waarom zou je evangelisatiepredikant worden?’. Het bleek onmogelijk om een zaaltje hiervoor te huren in Boechout, omdat, althans volgens Sluijs zelf, de lokale pastoor deze protestantse activiteit tegenwerkte.56 De avonden werden daarom georganiseerd ten huize Sluijs, 's avonds vrij laat zodat mensen in redelijke anonimiteit konden komen en gaan. De samenkomsten bleken een groot succes. Ze trokken enkele tientallen mensen aan, die nadien ook zouden blijven terugkomen, en ook steeds anderen voegden zich toe aan dit gezelschap.

Van 1954 tot 1965 gaf Sluijs daarnaast nog het Vlaams Kerkblad uit, dat hij zelf financierde en voorzag van, vaak anti-roomse, inhoud. De felle ongenuanceerde toon werd niet alleen buiten, maar ook binnen eigen kring, niet altijd gewaardeerd.57 De eerste oplage van het Vlaams Kerkblad bedroeg 70.000, die gewenst of ongewenst werd verspreid in Vlaanderen. In de volgende jaren zou de gemiddelde oplage per maandelijkse editie een kleine 50.000 zijn. Hiervan zouden per keer 5.000 exemplaren ‘gratis’ aan Belgische rooms-katholieke geestelijken worden gezonden.

Omdat Boechout een gereformeerde school noch kerk had, brachten de gereformeerden hun eigen kinderen elders naar een gereformeerde school. Protestanten in Boechout hadden een voorkeur voor Mechelen boven Antwerpen. Het onderwijs in de Scheldestad was Nederlands wat betreft curriculum en personeel, en in Mechelen Belgisch. De meeste kinderen reisden aanvankelijk per trein naar een school in Mechelen. Toen door de evangelisatie het aantal gereformeerden in Boechout groeide, regelde Sluijs in 1953 een bus om de kinderen naar Mechelen te vervoeren. De bus werd ook ingezet om op zondagochtenden het Boechouts vervoer naar de Antwerpse kerkdienst te faciliteren. Op de bus prijkten protestantse leuzen. Ze bleek echter al snel te klein en daarom werd vanaf 1954 vaart gezet achter de al eerder uitgesproken wens om een eigen School met de Bijbel in Boechout op te richten.

Toen in 1954 een behoorlijk perceel beschikbaar kwam in het centrum van Boechout, wilden de gereformeerden dit kopen voor hun schoolplan.58 Het was met name Sluijs die vermogen hiervoor beschikbaar stelde en financiële steun uit Nederland wist te regelen.59 De koopacte werd gepasseerd voor een liberale notaris uit Antwerpen, omdat de rooms-katholieke Boechoutenaren op de veiling er niet achter mochten komen dat gereformeerden het perceel wilden verwerven. De gereformeerden waren bang (waarschijnlijk terecht60) dat de rooms-katholieken de veiling zouden willen frustreren. In de maanden na de aankoop wilde de lokale overheid geen bouwvergunning afgeven, waarna het landelijke ministerie druk moest uitoefenen om dit te alsnog doen.61 Op (of eigenlijk: net na) de valreep van het schooljaar in september 1954 werd de School met de Bijbel in gebruik genomen. Jeanne Rooze-Verbrugghe (1911-1990), die tot 1942 had gedoceerd aan de gereformeerde school in Mechelen, werd directrice en één van de aanvankelijk twee onderwijzeressen van de school.

De bus was ook al snel te klein voor het vervoer naar de kerkdiensten in Antwerpen. In 1953 waren de Boechoutse gereformeerden ten opzichte van de oorlogsjaren in aantal verdrievoudigd, tot zeventig leden. In 1954 verzochten de Boechoutenaren de GKN-kerk in Antwerpen daarom om eigen diensten te mogen organiseren in de turnzaal van de school in Boechout. Er was op dat moment een ouderling en een diaken onder de Boechoutenaren aanwezig, zodat het geen moeite zou kosten om op zondag ambtsdragers in Boechout te krijgen. Antwerpen schikte zich, ondanks ergernis over de eigenzinnigheid van Sluijs. Die botste met de Antwerpse kerkenraad over het vrouwenkiesrecht, waar Sluijs pertinent op tegen was (zie paragraaf 2.2.4). De gereformeerde kerk aan de Sanderusstraat liet Boechout zelf de financiële kant van de zaak regelen, evenals het regelen van gastpredikanten, waarmee de deur onbedoeld verder werd opengezet naar organisatorische verzelfstandiging. Op 2 januari 1955 werd de eerste kerkdienst in de school van Boechout gehouden. Predikant C.H. Appelo uit Nijkerk, lid van de GKN en bevriend met Sluijs, ging voor in deze dienst voor inmiddels tachtig officieel ingeschreven leden. Boechout streefde daarna naar volledige zelfstandigheid en diende daartoe een officieel verzoek in bij de classis Dordrecht van de GKN. Antwerpen zag dit echter niet zitten. Predikant W. Baas was bang dat de Antwerpse kerk binnen afzienbare tijd te maken zou hebben met een ‘zwemmende’ dorpskerk op tien kilometer afstand van de Scheldestad. Het gemopper groeide echter niet uit tot een vete.62 Hoewel Antwerpen in principe niet akkoord ging, stemde de classis Dordrecht in – vooral vanwege de indrukwekkende wijze waarop Boechout zichzelf financieel kon bedruipen. Eind mei 1955 werd Boechout officieel zelfstandig; predikant G.P. Hartvelt uit Assen leidde de dienst.63 Van Puyvelde nam tot en met december 1956 de predikantstaken waar totdat Boechout een eigen predikant aanstelde. Dit was de Nederlander W.J. Meister, die van 1957 tot 1958 in Boechout zou staan, maar door de kerkelijke tucht van de GKN uit het ambt werd gezet.64 Deze kwestie wordt door Sluijs in Het wonder van Boechout niet besproken. Via Sluijs leerde Boechout de Andijker predikant J. Végh (1925) – Hongaar van geboorte – kennen, die door de kerkenraad werd beroepen, en er van 1959 tot prede 1965 predikant zou zijn. In 1964 werd met financiële ondersteuning van de GKN een kerkgebouw en pastorie gebouwd in het centrum van Boechout.65

In 1965 overleed Sluijs ten gevolge van acute leukemie. Hij had ‘zijn’ gemeenschap in de decennia daarvoor sterk zien groeien. Kort na de oorlog woonden er in Boechout drie gereformeerde gezinnen, toen de gemeente in Boechout in 1955 werd geïnstitueerd werden 83 zielen geteld, in het jaar van Sluijs’ overlijden waren dat er 459.66 De School met de Bijbel begon in 1954 met 80 leerlingen; dit waren er in 1965 rond de 150.

– Tussen neocalvinisme, evangelicalisme en katholicisme

De Nederlandse hervormde theoloog Kornelis H. Miskotte (1894-1976) schreef in zijn opiniestukken Korte nabetrachting over de Afscheiding 183467 en Kanttekeningen bij het gedenkboek der Doleantie68 dat het Nederlandse gereformeerde leven, zijn waardering voor de Afscheiding ten spijt, de mogelijkheid van sektevorming in zich droeg en zich daar soms schuldig aan maakte. In België zagen de rooms-katholieken, liberalen en socialisten de protestanten inderdaad dikwijls als sektariërs. Deze portrettering zorgde er geenszins voor dat Sluijs afstand nam van de gereformeerde cultuur van zijn Nederlandse jeugd, maar maakte hem des te strijdbaarder.

Sluijs verweet de gereformeerde Nederlanders te slap te zijn tegenover het rooms-katholicisme. De rooms-katholieke meerderheid in België was immers zo overweldigend, dat protestanten alle zeilen moesten bijzetten wilden ze gehoord worden. In de vele artikelen die Sluijs schreef in Het Vlaams Kerkblad, De Open Poort en in zijn boek Het wonder van Boechout komt dit gezichtspunt duidelijk naar voren. Sluijs hekelde bijvoorbeeld dat de gereformeerde theoloog G.C. Berkouwer (VU) zo vriendelijk jegens het katholicisme was geworden.69 Frans Sluijs vertelt dat toen zijn broer eens de gelegenheid kreeg om op de Generale Synode van de GKN te spreken hij ‘harde woorden’ heeft gezegd tegen theologen die ‘besprekingen voerden met de Rooms Katholieke geestelijkheid’ en hij daar in aanvaring kwam met Berkouwer die Sluijs’ zwart-witdenken scherp afkeurde. Sluijs werd vervolgens zelfs het zwijgen opgelegd.70

Miskotte heeft in het bovengenoemde artikel Kanttekeningen bij het gedenkboek der Doleantie eveneens gesteld dat het neocalvinisme meer van doen had met de zeventiende-eeuwse Nadere Reformatie dan met de zestiende-eeuwse Reformatie. Dit zou tot uitdrukking komen in het streven om aan de hand van een betrekkelijk eenvoudig schema ‘de bokken van de geiten’ te scheiden. Bij Sluijs’ mentor Steen ziet men dit door de hervormde Miskotte gehekelde zwart-witdenken duidelijk terug. Sluijs’ eigen taalgebruik geeft bovendien blijk van affiniteit met evangelicals en baptisten. Er is volgens hem een strijd gaande tussen het ‘Rijk van Christus’ en het ‘Rijk van Satan’, waarbij de katholieke kerk naar het ‘Rijk van Satan’ zou leiden.71 De katholieke kerk zou de ‘grootste en gevaarlijkste aardse diktatuur’ zijn die ooit heeft bestaan, ‘oneindig veel gevaarlijker dan het nationaal-socialisme, waarmee Paus Pius XII tijdens de oorlog zo goede vrienden was’, maar ook ‘oneindig veel geslepener dan het kommunisme.’72 Nog een overeenkomst met het evangelicalisme is dat charismatisch en veelal ook autoritair leiderschap een belangrijke rol speelt in de gemeenteopbouw; beide karaktertrekken tekenden ook Sluijs. In het Vlaams Kerkblad werden graag artikelen van de beroemde Amerikaanse baptistische predikant Billy Graham opgenomen. Wanneer deze eens in Nederland voor een massa-evenement kwam, regelde Sluijs vervoer voor geïnteresseerden vanuit Boechout. Sluijs zou tot het einde toe een fundamentalistische (‘letterlijke’) bijbellezing verdedigen. In een polemisch geschrift tegen de Antwerpse kerkenraad over het vrouwenkiesrecht baseert Sluijs zich ook op een Schriftopvatting naar de letter. Zo kan Sluijs daar als volgt redeneren: ‘Ik zeide: het vrouwenkiesrecht is in strijd met de uitdrukkelijke uitspraken van de Schrift. Maar wat zegt dan de Schrift over dit onderwerp? Het antwoord kan kort zijn: NIETS. … Vrouwenkiesrecht is dus een denkbeeld van de moderne tijd, dat in de Schrift helemaal niet voorkomt.’73

Nadrukkelijker dan gereformeerden van het neocalvinistische type beroepen evangelicals zich op de directe inspiratie door de Heilige Geest. De rol van wetenschappelijke theologie en traditie speelt een minder grote rol. Evangelicale kerkorganisatie is eerder congregationalistisch (een plaatselijke gemeente is autonoom) dan presbyteriaal-synodaal, en men koestert er dikwijls (pre-)millennialistische verwachtingen vanuit een letterlijke bijbelinterpretatie.74 In een boekje van Steen met vier preken over Openbaring75 vonden we deze benadering niet terug. De homiletische gedachten van Steen over het duizendjarig vredesrijk komen zelfs dichter bij het tegendeel ervan: postmillennialisme.76 Steens catechisant Sluijs was in zijn geschriften christocentrisch en niet pneumatocentrisch, wees congregationalisme af, vond de academische studie van predikanten belangrijk, ventileerde nergens (pre-)millennialistische gedachten en bewoog zich binnen de gereformeerde leer van vóór Berkouwers voorzichtige omslag in de jaren zestig.77 Hoewel de terugkomst van Christus opvallend vaak thema was in het Vlaams Kerkblad, is de theologische conceptie hiervan niet afwijkend van het gangbare standpunt in de GKN. Sluijs sloot zich dan ook zeker niet aan bij de evangelische BEZ, die een gemeente in Antwerpen had. Hij bestudeerde de Nederlandse vertaling van Calvijns Institutie grondig, en stimuleerde dat gemeenteleden voor een zachte prijs een Institutie bij hem kochten. Sluijs was kortom niet evangelicaal maar bleef zijn gereformeerde wortels trouw.

ZAKENMAN EN FILANTROOP

Zakenman

In België zijn in minstens drie van de zes sterk groeiende GKN-gemeentes gegoede zakenmannen actief geweest, die de gemeenteopbouw op indrukwekkende wijze wisten te stimuleren: Van Deth in Brussel, Zwaan in Mechelen,78Sluijs in Boechout. Deze zakelijke achtergrond wordt in de historiografie, die met name in de theologische onderbouwing geïnteresseerd is, tamelijk summier behandeld. Toch is zij niet zonder belang. Succesvolle evangelisatie staat immers bepaald niet los van financiële en organisatorische input. Een duidelijk voorbeeld in de Nederlandse situatie van een succesvolle evangeliserende zakenman is de orgelbouwer Johannes de Heer (1866-1961) met zijn Maranatha-beweging.

Gerrit Brillenburg Wurth (1898-1963), die vanaf 1946 hoogleraar ethiek, evangelistiek en filosofie aan de Theologische Hogeschool te Kampen was, ging in 1955 voor in Boechout. Over zijn positieve indrukken schreef hij een artikel voor het Gereformeerd Weekblad. Brillenburg Wurth benadrukt daarin de gunstige samenwerking tussen zakelijk vermogen en evangelisatie, die hem in Boechout is opgevallen:

Organiseren van liefde. Dat lijkt een merkwaardige combinatie. Liefde schijnt organiseren en organiseren schijnt liefde uit te sluiten. En toch heeft het ons juist in wat wij die Zondag in Boechout hebben gezien en erover hebben gehoord, getroffen, hoe in de combinatie van die beide juist een grote kracht ligt. Misschien komt het doordat in de leiding van het werk daar, naast de oude emeritus-predikant, Ds van Puyvelde, iemand als de heer K. Sluijs, een zakenman in hart en nieren, zich geeft, maar alles is hier tot in de puntjes georganiseerd. […] Trouwens alles is zo geregeld, dat er in heel de gemeente, ook onder de pas gewonnenen, bijna niemand is, wien niet op de een of andere manier arbeid is opgedragen. […] ‘k Had even tijdens de gesprekken met mijn gastheer, de heer Sluijs, het gevoel: wat zou het toch voor onze predikanten en a.s. predikanten van betekenis zijn, als ze eens bij flinke zakenmensen een poosje in de leer gingen! […] ‘k Had ook tegelijk het gevoel: wat ontbreekt er aan onze theologische opleiding toch nog veel! […] Hier ligt, dunkt ons, nog een onafzienbaar veld ter bearbeiding. In de economische opleiding wordt alles gedaan om de toekomstige economen en zakenmensen zo goed mogelijk de bedrijfshuishouding bij te brengen. Wat zouden wij in de kerk daar nog veel van kunnen leren!79

Als men Sluijs’ boek Het wonder van Boechout leest, valt inderdaad op hoe efficiënt en zakelijk hij de gemeenteopbouw benadert. Sluijs schrijft dat predikanten zich beter kunnen concentreren op het inhoudelijk inspireren van gemeenteleden en dat ze de organisatorische zaken beter over kunnen laten aan mensen die zakelijk zijn ingesteld:

Maar… omdat hij dominee is, is hij nog geen goed organisator! Eigenlijk zijn er nog al veel dominee's die weinig organisatietalent hebben. En bijzonder de evangelisatie eist veel en verstandig organisatiewerk. De kerkelijke organisatie loopt langs welgebaande wegen, die hun waarde gedurende eeuwen bewezen hebben. Bij evangelisatie komt het echter vaak aan op een juiste aanpassing aan de plaatselijke omstandigheden en gebruikmaking van aktuele mogelijkheden. Men zou hierbij zoveel mogelijk mensen moeten inschakelen, die op de een of andere wijze van organisatie hun levenswerk hebben gemaakt, of in ieder geval hun talent in die richting bewezen hebben.80

Zelfs aansprekend preken, of het hanteren van een schrijfstijl die voor de gewone man aansprekend is, vertrouwt Sluijs veel predikanten niet toe.81 Ook wat dit betreft is het advies zakelijk: laten predikanten datgene wat ze inhoudelijk willen zeggen in kerkbladen e.d. doorgeven aan gemeenteleden die de taal van de gewone man spreken, die er vervolgens publicabele stukken van maken.

Sluijs beschouwde zichzelf nadrukkelijk als leider. Hij maakte van zijn middelen en netwerk gebruik om bekende theologen uit Nederland naar Boechout te doen komen voor preekbeurten en lezingen, opmerkelijk genoeg ook meer vooruitstrevende mannen als Kuitert, J.H. Bavinck, Berkouwer en anderen. Als zakenman kon Sluijs hard zijn, zoals blijkt uit de affaire met zijn broer. Deze werd als bedrijfsleider van N.V. Chemical Works Boechout ontslagen.82 Tussen de broers Sluijs zou deze affaire tot rust komen, er was geen sprake van wrok. Sluijs' rol in de gemeente kon soms behoorlijk autoritair zijn. Als geldschieter en initiator van de gemeente, en bovendien werkgever, had hij aanzienlijke macht. De gedachte dat Sluijs zijn steun aan de gemeente kon intrekken bij hem onwelgevallige besluiten in de kerkenraad maakte uiteraard indruk.83 Post voor de gemeente kwam aanvankelijk aan op de reukfabriek, en Sluijs opende en las naar verluidt alles – ongeacht of post aan hem was geadresseerd.84 Predikanten en anderen konden ontboden worden op zijn kantoor. Het zou de reden zijn dat ds. Végh Sluijs bij gewenst overleg nadrukkelijk in de pastorie uitnodigde.

Filantroop

– Sluijs als sociaal werker

Het moge duidelijk zijn dat Sluijs een stevige zakelijke kant had. Uit het feit dat Sluijs zich in de Tweede Wereldoorlog bekommerde om het lot van de joden en daarvoor ook offers wilde brengen komt echter ook een menslievende kant naar voren die wij in deze paragraaf verder willen verkennen. Frans Sluijs benadrukt in zijn getuigenis uit 1992 dat zijn broer Klaas niet alleen een school stichtte maar dat ‘daaruit ook een kerkelijke gemeenschap [is] voort gekomen, en ook een kindertehuis en later ook nog een tehuis voor daklozen en voor andere mensen met sociale problemen.’85 Het kindertehuis was in 1954 onder leiding van Klaas Sluijs opgericht op het door de protestanten aangekochte perceel in Boechout, als voortzetting van een protestants initiatief in Genk.

Na de Tweede Wereldoorlog was de verzorgingsstaat in België nog niet opgetuigd, en sociale hulp moest dikwijls worden verzorgd en georganiseerd door privé-initiatieven. Dora Sluijs weet zich te herinneren hoe mensen na de oorlogstijd om verschillende redenen in erbarmelijke omstandigheden aan de onderkant van de samenleving verkeerden. Sommigen hadden hun burgerrechten verloren, gezinnen waren door het oorlogsgeweld uiteengevallen, en er was niet geringe armoede. Naast de organisatie van het kinderopvanghuis, werd op het aangekochte perceel een kinderspeeltuin gefaciliteerd waar kinderen van werkende ouders onder (enige mate van) toezicht konden spelen. Onbemiddelde uittredende katholieke geestelijken konden bij Klaas Sluijs aankloppen voor ondersteuning en/of een baan in de reukfabriek. Ex-gedetineerden kregen soms werk aangeboden in de reukfabriek. Hoewel Sluijs zijn vermogen doorgaans niet zomaar uitdeelde, maar een tegenprestatie in de vorm van arbeid of een leenregeling bedong, en zo ook werknemers die een loonsverhoging wensten eerst werkelijk overtuigende argumenten voor de noodzaak daartoe moesten aandragen, was anderzijds duidelijk dat een ieder die werkelijk in financiële nood verkeerde kon rekenen op Sluijs’ onmiddellijke en onvoorwaardelijke steun.

– Sluijs en zijn katholieke medemens

Gezien het succes van de Boechoutse kerk was Sluijs’ nadrukkelijke stellingname tegen het rooms-katholicisme blijkbaar aantrekkelijk. Tegenreacties waren dikwijls minstens zo fel, zowel van de zijde van rooms-katholieken als van de zijde van medeprotestanten in binnen- en buitenland. Soms werd er nadrukkelijk op de persoon gespeeld. We citeren ter illustratie een artikel uit 1962, van de hand van een anonieme katholieke opinieschrijver. De titel van het stuk: ‘Om van te kotsen!’ We citeren de anonieme schrijver:

In een artikel, getiteld ‘De duivel en God, en het plaasteren86 geloof’, spuwt manneke Sluijs al zijn gal en haat uit op het Rooms-Katholieke geloof, de Kerk, de Paus, de geestelijken. Hij doet het op een manier, zoals alleen manneke Sluijs het doen kan: KRAPULEUS EN DOM.

Vervolgens citeert de auteur de gereformeerde theoloog prof. dr. J. van den Berg87 die in een artikel bezwaar aantekent tegen de manier waarop Sluijs zich keert tegen de rooms-katholieken. Het citaat luidt:

‘…Maar deze wijze van bestrijding van Rome staat mij hartsgrondig tegen. DIT IS DE STIJL VAN HET EVANGELIE NIET, EN DIT IS EVENMIN IN OVEREENSTEMMING MET DE WAARDIGHEID VAN DE KERK. […] HET DOEL HEILIGT DE MIDDELEN NIET. Het Vlaams Kerkblad toornt tegen allen, die op enigerlei wijze met Rome samenwerken.’

Tevens neemt de anonieme auteur in zijn artikel integraal een brief op van de Nederlandse predikant A.G. Barkey Wolf (1892-1972) die Sluijs daarin fel bekritiseert. Barkey Wolf was van 1924 tot en met 1926 predikant geweest aan de Sanderusstraat in Antwerpen, en na een verblijf in Nederland had hij tussen 1950 en 1958 zijn ambt uitgeoefend aan de Belgische Christelijke Zendingskerk te Antwerpen. Barkey Wolf beweert in de opgenomen brief dat Sluijs ‘het wapen van sluwheid en bedrog hanteert’ en ‘dat er veel Protestanten zijn, die zich schamen over dit [Sluijs’] gedrag.’ De auteur van het artikel meent weliswaar dat de Belgische katholieken weten dat ‘alle christelijke protestanten in België en Nederland de afstotende propaganda van het Vlaams Kerkblad betreuren’, maar zij weten ook ‘dat de Gereformeerde Kerk, als Kerk, deze propaganda blijft steunen.’ Bovendien hield Sluijs volgens hem ‘alle commandoposten [in de Boechoutse kerk] bezet en [had hij] die Kerk doordrenkt met zijn anti-christelijke haat.’88

Willen we Sluijs’ strijdbaarheid tegen het katholicisme begrijpen, dan moeten we ons beseffen dat hij grotendeels actief was voordat de rooms-katholieke kerk de moderniseringen van Vaticanum II doorvoerde.89 De lokale katholieke geestelijkheid deed er veel aan om Sluijs’ evangelisatiewerk dwars te zitten. In Het wonder van Boechout geeft Sluijs daar enkele voorbeelden van. Ouders zouden onder druk gezet zijn hun kinderen van de school met de Bijbel te halen, op instigatie van de pastoor ‘of een van zijn helpers’.90 Café-eigenaar Van Dijck mocht van de pastoor geen zaaltje verhuren voor een evangelisatiebijeenkomst.91 Leerlingen van de ‘de nonnekesschool’ in Lier zouden opdracht hebben gekregen om alle nummers van het Vlaamse Kerkblad te verscheuren. Een vertoning van een film over Luther zou zijn onderbroken door bezoek van politie.92

Toch maakte Sluijs steeds het onderscheid tussen de kerk en haar leer enerzijds en de mens anderzijds. De laatste zou door de eerste steeds op een dwaalspoor worden gezet. Het evangelie werd tot zijn teleurstelling nauwelijks door de rooms-katholieke mens gehoord.93 Zo kan Sluijs in zijn boek dan ook zeggen: ‘[T]ussen een heleboel ongeloof, bijgeloof en heidendom’ kan men ook in de ‘[roomse mens] plotseling de gouden draad van het echte christelijke geloof [ontdekken]. […] En […] temidden van ontzaglijk veel dat wij als christenen moeten haten en bestrijden, [vinden we] toch telkens weer uitingen […] van oprechte liefde tot God en verbondenheid aan Christus, de Heer.’94 En elders in het boek: ‘Het is juist vanuit de liefde tot de medemens dat de evangelisatie moet worden vormgegeven.’95

Het boekje Het wonder van Boechout besluit dan ook met een liefdesverklaring aan Vlaanderen. Zo stelt Sluijs dat ‘[a]ls ge in Vlaanderen komt om het evangelie te prediken moet ge beginnen met het volk lief te hebben.’96 Vervolgens wijdt hij uit over alle in zijn ogen mooie kanten van Vlaanderen: juist in Vlaanderen kwam de Reformatie goed op gang en is er veel bloed vergoten door de eerste protestanten, Vlaanderen heeft een rijke cultuur en een Vlaming is begiftigd met een groot hart en spreekt in een ‘zoet gevooisde taal.’97

Met het overlijden van Klaas Sluijs zou ook het Vlaams Kerkblad tot een einde komen. Een maand voor zijn overlijden schreef Sluijs bij wijze van slotwoord zijn laatste artikel in het Vlaams Kerkblad, onder de titel ‘Bloedtransfusie’. Daarin komt nog eenmaal duidelijk zijn krachtige drang tot evangelisatie tot uitdrukking, maar evenzeer een milde filantropie die toch alle mensen gold. Ziende op de bokaal met gedoneerd bloed die hem in leven moeten houden, schrijft hij:

[…] ergens op de wereld is een mens bereid geweest om zijn bloed te geven opdat ik, een geheel onbekende voor hem, zou kunnen gered worden. Die ‘iemand’ was misschien iemand uit de provincie Antwerpen die ik zou kunnen terugvinden. Maar het kan net evengoed een neger of indiaan zijn. Vandaag is het al de vierde dag dat er telkens een verse bokaal boven mijn hoofd hangt, telkens van andere bloedgevers, telkens van andere mensen die hun bloed wilden geven om onbekende medemensen van de ondergang te redden. Ik ben nu die ‘onbekende medemens’ en ik geniet druppel voor druppel van hun offervaardigheid. Komt hierin niet op 't allerschoonst tot uiting dat alle mensen broeders zijn of, zoals de bijbel het zegt dat God ‘uit enen bloede’ het hele menselijk geslacht opgebouwd heeft? … Drup… drup… drup… gaat het, tergend langzaam. Maar elke druppel spreekt mij van het reddende bloed van Christus. Voor mij. Ook voor U?98

Besluit

Het is niet gemakkelijk om een eenduidig beeld van de persoon Klaas Sluijs te vormen, de door ons gesignaleerde tegenstellingen spreken hiervan. Hoewel hij van jongs af aan al zeer bedrijvig moet zijn geweest, begon zijn carrière met een grote mislukking. Vanwege een juridisch conflict moest Sluijs zijn bedrijf opgeven en voelde hij zich genoodzaakt om Nederland te verlaten. Na eerst uitgeweken te zijn naar Engeland, belandde hij in 1935 in België waar hij opnieuw een parfumeriebedrijf opzette. Zijn positie was aanvankelijk zeer armoedig, en Klaas Sluijs trok stad en land af om zijn handelswaren te verkopen – vaak te voet. Maar uiteindelijk werd het bedrijf erg succesvol en werd Klaas Sluijs een vermogend man.

Een tweede tegenstelling die we hebben verkend was Klaas Sluijs als gereformeerde in een overwegend rooms-katholiek land. Opvallend is dat hij heeft geprobeerd om in Boechout een gereformeerde ‘mini-zuil’ op te zetten naar Nederlands model, met een eigen kerk, een School met de Bijbel en tijdschriften voor jongeren en voor ouderen (overigens vooral bedoeld voor evangelisatie). Hiermee boekte hij grote successen, maar riep hij ook felle tegenstand op. Enerzijds is deze tegenstand te verklaren doordat in Vlaanderen de katholieke zuil zeer machtig was en de katholieke geestelijkheid geen tegenspraak duldde, anderzijds was Sluijs behoorlijk rechtlijnig in zijn theologische opvattingen. Het is misschien jammer dat Sluijs en andere protestanten zich niet hebben gerealiseerd dat de Nederlandse strijd om de ware kerk tot en met Kuyper en later de Vrijmaking in 1944 steeds te maken had met het romantisch-nationalistisch ideaal van het herstel van een gereformeerd Nederland.99 Sluijs’ pogingen om een gereformeerde gemeente in Boechout te stichten pasten dus niet goed in de Belgische context.

Onze derde tegenstelling was Sluijs’ hardheid en zakelijkheid tegenover zijn menslievendheid. Voor Klaas Sluijs moet deze tegenstelling een schijntegenstelling zijn geweest. De felle kritiek die hij op de rooms-katholieke kerk uitte kwam immers voort uit zijn bezorgdheid dat de Vlamingen door die Kerk de toegang tot het evangelie waren ontzegd. De kritiek kon dus niet hard genoeg zijn. Sluijs was ervan overtuigd dat de gereformeerde kerk baat had bij zakenlieden die hun expertise inzetten voor het geloof. Dikwijls stelde Sluijs zichzelf voor als een ‘verkoper van het evangelie’.

Het is dus al met al niet zo verbazingwekkend dat men in publicaties in kerkbladen, kranten en tijdschriften uit de jaren vijftig en zestig varieerde van groot respect en diepe bewondering voor Sluijs, tot een diepe afkeer van zijn persoon en werkzaamheden. Ook mensen met wie wij gesproken hebben voor dit artikel hadden soms uiteenlopende meningen over hem. Ds. Appelo laat iets van deze dubbelheid van bewondering en voorbehoud horen wanneer hij op de begrafenis van Sluijs zegt: ‘Profeten zijn vaak moeilijke mensen. Misschien was br. Sluijs dat ook, maar daar zijn ze profeet voor.’100


BRONNEN

Archivalia

Regionaal Archief Dordrecht

Classis Dordrecht van de Gereformeerde kerken in Nederland

Inv. nr. 13. Notulen van de vergaderingen van de Classis Dordrecht, 13 februari 1930 – 3 mei 1962

Inv. nr. 158. Stukken betreffende de ontzetting uit het ambt van W.J. Meister uit Boechout, 1958-1959

Andere primaire bronnen

‘Om van te kotsen!’, De Netestad (24 november 1962)[uit het archief van de Protestants-Evangelische

Kerk Boechout, anoniem, pagina's onbekend].

Appelo, C.H., ‘Overdenking van Ds. Appelo bij de begrafenisplechtigheid van br. K. Sluijs’, Vlaams

Kerkblad 3 (1965) 71-78.

Brillenburg Wurth, G., ‘Organiseren van liefde’, Gereformeerd Weekblad (25 november 1955) 172.

Kuyper, A., ‘De kerken in het Zuiden’, De Heraut 1046 (9 januari 1898) 2.

Sluijs, F., ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel en de protestantse kerkgemeenschap in

Boechout: vanaf 1951-1993’ [een door J. Verhoeven afgenomen en uitgetypt interview dat is gehouden en opgenomen in oktober 1993 te Boechout. Het document bevindt zich in het kerkelijk archief van de Protestants-Evangelische Kerk Boechout].

Sluijs, K. Het vrouwenkiesrecht in de kerk: een eerste stap naar het modernisme (Boechout 1953).

Sluijs, K., Het wonder van Boechout: doorbraak van het evangelie in Vlaanderen (Franeker 1959).

Sluijs, K., ‘Bloedtransfusie…’, Vlaams Kerkblad 2 (1965) 35-38.

Steen, H., Het rijk der duizend jaren: vier predikaties over Openbaring 20 (Andijk 1934).

Steen, H., Das Leib-Seele-Problem in der Philosophie Hollands im 19. und 20. Jahrhundert (Lengerich 1937).

Steen, H., Open brief aan Prof. Dr. K. Schilder, hoogleeraar aan de Theologische Hoogeschool te Kampen (Amsterdam 1937).

Steen, H., De toekomst der kerk (Amsterdam 1938).

Secundair

Blom, J.H.C. en E. Lamberts, ‘Epiloog: Eenheid en verscheidenheid in de Nederlanden’, in: J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn 2003) 372-382.

Decker, D. de, Ten minste Sylvieke! [documentaire] (Brussel 2008).

Kistemaker, P., Met sprongen door de Andijker historie (Andijk 1946) [http://www.kistemaker.nl/met_sprongen_door_de_andijker_historie].

Kistemaker, P., Groei en bloei van de geschiedenis van Andijk (Schoorl 1997) [http://www.kistemaker.nl/groei_en_bloei_van _de_geschiedenis_van_andijk].

Krijger, T.E.M., A Dutch city upon the Flemish hill: Neo-Calvinistic church life in Dutch-speaking Belgium (1894-1978) (Utrecht 2010) [http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/1790 52].

Küng, H., De katholieken: een geschiedenis (Amsterdam 2003).

Lamberts, E., ‘België sinds 1830’, in: J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn 2003) 257-313.

Maes, J., Omstanders, slachtoffers, daders. Een verhaal van individuele keuzes en morele verantwoordelijkheid tijdens de jodenvervolging in de omgeving van Antwerpen (Leuven 2006).

Miskotte, H.K., ‘Korte nabetrachting over de Afscheiding 1834’, in: Om de waarheid te zeggen: opstellen over het kerkelijk belijden (Kampen 1971) 13-57.

Miskotte, H.K., ‘Kanttekeningen bij het gedenkboek der Doleantie’, in: Om de waarheid te zeggen (Kampen 1971) 58-86.

Raaf, A. de, Een open poort naar het zuiden: Geschiedenis van het deputaatschap voor de ‘Zaken van de Belgische Kerken’ (v/h voor de ‘Evangelisatie in België’) van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1927-1992) (Delft 1997).

Vellenga, S.J., Een ondernemende beweging: De groei van de evangelische beweging in Nederland (Amsterdam 1991).

Witte, E., ‘Conflicten en conflictbeheersing in de levensbeschouwelijke sfeer’, in: E. Witte, J. Craeybeckx en A. Meynen, Politieke geschiedenis van België: van 1830 tot heden (Antwerpen 2005) 281-306.

Zuthem, J. van, ‘Heelen en halven’: Orthodox-protestantse voormannen en het ‘politiek’ antipapisme in de periode 1872-1925 (Hilversum 2001).

Websites

www.kistemaker.nl

www.strijdenzegen.nl


1 Ook wel geschreven als ‘Sluys’.

2 J. Maes, Omstanders, slachtoffers, daders. Een verhaal van individuele keuzes en morele verantwoordelijkheid tijdens de jodenvervolging in de omgeving van Antwerpen (Leuven 2006).

3 Maes, Omstanders, slachtoffers, daders, 200.

4 K. Sluijs, Het wonder van Boechout: doorbraak van het evangelie in Vlaanderen (Franeker 1959).

5 Voor de biografische gegevens over Klaas Sluijs hebben wij voornamelijk geput uit Maes, Omstanders, slachtoffers, daders, 26-42.

6 Sluijs vader was enkele jaren ouderling, en voorzitter van de Vereeniging voor Gereformeerd Lager Onderwijs.

7 Broer Frans Sluijs vertelde dat Klaas al jong ondernemend was, en bijvoorbeeld potten met inkt probeerde te verhandelen. F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel en de protestantse kerkgemeenschap in Boechout: vanaf 1951-1993’ [een door J. Verhoeven afgenomen en uitgetypt interview dat is gehouden en opgenomen in oktober 1993 te Boechout. Het document bevindt zich in het kerkelijk archief van de Protestants-Evangelische Kerk Boechout] 4-5.

8 Frans Sluijs, broer van Klaas Sluijs, memoriseert in 1993 ten onrechte dat dit de firma Givaudan uit Genève is geweest. Ibidem, 5. Met Givaudan zou Sluijs echter pas na de oorlog zaken doen.

9 Voor meer informatie over de gereformeerde jongelingsverenigingen en de vormende rol daarvan op gereformeerden, zie: Agnes Amelink, De gereformeerden (Amsterdam 2005) 85-94.

10 Maes, Omstanders, slachtoffers, daders, 27.

11 Informatie over Van Dorp is afkomstig van de websites www.kistemaker.nl en www.strijdenzegen.nl. Geraadpleegd op 20 februari 2012.

12 H. Steen, Das Leib-Seele-Problem in der Philosophie Hollands im 19. und 20. Jahrhundert (Lengerich 1937).

13 H. Steen, Open brief aan Prof. Dr. K. Schilder, hoogleeraar aan de Theologische Hoogeschool te Kampen (Amsterdam 1937).

14 Bijvoorbeeld de verhalenreeks over Hotse Hiddes.

15 H. Steen, De toekomst der kerk (Amsterdam 1938).

16 P. Kistemaker, Groei en bloei van de geschiedenis van Andijk (Schoorl 1997) [http://www.kistemaker.nl/groei_en_bloei_van_de_geschiedenis_van_andijk/gb_16.php, geraadpleegd op 10 juli 2014].

17 F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 16.

18 Sluijs’ vader was lid van de bouwcommissie.

19 Voor meer informatie over de ontstaansgeschiedenis van deze kerk, zie: A. de Raaf, Een open poort naar het zuiden: Geschiedenis van het deputaatschap voor de ‘Zaken van de Belgische Kerken’ (v/h voor de ‘Evangelisatie in België’) van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1927-1992) (Delft 1997).

20 Julia werd in Gouda geboren, omdat haar ouders België tijdens de Eerste Wereldoorlog waren ontvlucht.

21 Maes, Omstanders, slachtoffers en daders, 28.

22 Ibidem. In het licht van de Grote Depressie is het niet zo onbegrijpelijk dat de Belgische overheid niet happig was om Sluijs toe te laten.

23 Dit waren vooral apothekers aan wie hij essences voor eau de cologne verkocht.

24 Deze anekdote is ons verteld door Dora Sluijs.

25 Voor een beknopt curriculum vitae ‘Predikanten overleden’, in: Reformatorisch Dagblad (1 juli 1975) 3.

26 Zo genoemd in de volksmond. F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 7.

27 Hieraan droeg bij dat Sluijs vlak voor de oorlog een gelukkige aankoop in grondstoffen deed, en dat hij bovendien een goede neus had voor essences en het samenstellen van recepten. Na de oorlog raakten luxeproducten bovendien meer in zwang.

28 Voor deze geschiedenis hebben we gebruik gemaakt van Maes, Omstanders, slachtoffers, daders, 26-42.

29 Via brief(jes)wisseling en gesprekken met bezoekers probeerde Sluijs tijdens zijn gevangenschap zolang mogelijk de bedrijfsvoering van de reukfabriek te doen. Zijn schoonvader Henri Schuyten nam ondertussen een deel van de bedrijfsvoering op zich.

30 De koningskwestie speelde van het begin van de Tweede Wereldoorlog tot 1951. In 1940 had Leopold iii gecapituleerd voor Hitler. Hij bezocht Hitler persoonlijk in 1940, en huwde een jaar later bovendien de reeds zwangere Lilian Baels. Dit alles zette bij sommigen kwaad bloed. De katholieke volkspartij was Leopold iii goedgezind en boekten in 1950 een meerderheid bij een volksraadpleging over zijn aanblijven. Koning Leopold iii zou terugkeren op zijn troon. De socialisten ontregelden daarop het land met stakingen en acties, zodat ze afdwongen dat in 1951 Leopold iii afstand deed van de troon ten gunste van zijn zoon prins Boudewijn. Sluijs vond dit een zorgelijk teken voor de Belgische democratie.

31 F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 8.

32 De vs hadden een quotum ingesteld voor immigratie per Europees land. Klaas en Julia Sluijs werden bij Nederland gerekend daar zij daar beide waren geboren, en in Nederland wilden meer mensen naar de vs emigreren dan in België. Drie jaar lang stond Sluijs op de wachtlijst. Zijn Belgische schoonfamilie (met Sluijs’ zoon Jan) emigreerde alvast naar de vs. Een dochter van Sluijs die naar de traditie Grietje zou moeten heten, werd met het oog op de emigratie Grace genoemd. Toen Sluijs zelf eindelijk aan de beurt zou zijn, werd juist de zogenaamde ‘vliegende tering’ (tuberculose) bij hem ontdekt, waarschijnlijk opgelopen tijdens zijn gevangenschap in Duitsland. Er werd snel een medicijn uit Nederland geregeld en Sluijs genas, maar zijn immigratieverzoek werd hierom toch afgekeurd. De schoonfamilie keerde terug uit de vs.

33 F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 11.

34 Voor meer informatie over het katholicisme in en rond Antwerpen zie o.a.: Patricia Quaghebeur en Arnoud-Jan A. Bijsterveld (red.), Een vrije kerk in een moderne samenleving: 1802-2009. Het aartsbisdom Mechelen-Brussel: 450 jaar geschiedenis 2 (Antwerpen 2009); Marcel Gielis e.a. (red.), In de stroom van de tijd: (4)50 jaar bisdom Antwerpen (Leuven 2012).

35 H. Küng, De katholieken: een geschiedenis (Amsterdam 2003) 165-194.

36 E. Lamberts, ‘België sinds 1830’, in: J.H.C. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn 2003) 257-313, aldaar 265-269.

37 E. Witte, ‘Conflicten en conflictbeheersing in de levensbeschouwelijke sfeer’, in: E. Witte, J. Craeybeckx en A. Meynen, Politieke geschiedenis van België: van 1830 tot heden (Antwerpen 2005) 281-306, passim.

38 J.H.C. Blom en E. Lamberts, ‘Epiloog: eenheid en verscheidenheid in de Nederlanden’, in: J.H.C. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn 2003) 372-382, aldaar 380-381.

39 Voor de geschiedenis van het Belgische protestantisme hebben we voor een belangrijk deel geput uit De Raaf, Een open poort naar het zuiden.

40 De Raaf, Een open poort naar het zuiden, 18.

41 Ibidem, 22.

42 Ibidem, 95-100.

43 Men kan uiteraard verdedigen dat de zogenaamde ‘Doleantie’ van 1886 in Nederland ook een onnatuurlijke en gezochte kerkscheuring was, zoals Miskotte doet in zijn opiniestuk ‘Kanttekeningen bij het gedenkboek der Doleantie’. K.H. Miskotte, Om de waarheid te zeggen: opstellen over het kerkelijk belijden (Kampen 1971) 58-86.

44 Aanvankelijk streden de katholieken een eigen strijd voor erkenning waarbij ze behoudende protestanten tegenover zich vonden. Deze strijd culmineerde in de Aprilbeweging van 1853, toen paus Pius IX een herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland bewerkstelligde waartegen conservatieven en protestanten zich fel verzetten.

45 Krijger, A Dutch city upon the Flemish hill, 44.

46 Ibidem, 112.

47 De Raaf, Een open poort naar het zuiden, 102.

48 Ibidem, 41-42.

49 Ibidem, 47.

50 Ibidem, 47-48.

51 Ibidem, 49-50.

52 Krijger, A Dutch city upon the Flemish hill, 56.

53 Veel informatie hierover in: De Raaf, Een open poort naar het zuiden, passim; Krijger, A Dutch city upon the Flemish hill, passim.

54 Ganzevoort was gereformeerd predikant te Gent van 1929 tot 1946, en daarna evangelisatiepredikant te Antwerpen, waar hij 1 januari 1969 emeritaat verkreeg.

55 Sluijs, Het wonder van Boechout, 11

56 Ibidem, 118.

57 Bert Rooze herinnert zich dat zijn ouders, goed bevriend met familie Sluijs, en bovendien lid van het oorspronkelijke Boechouts Comité, dit blad vanwege de naar hun oordeel ongenuanceerde inhoud niet lazen.

58 Naar alle waarschijnlijkheid liepen Sluijs (en de zijnen) toen al vooruit op de gedachte aan een kerkgebouw.

59 Tot zijn teleurstelling koos de kerkenraad Sluijs niet tot bouwmeester.

60 Hun was ter ore gekomen dat de burgemeester en pastoor zouden hebben gezegd: ‘Die protestanten krijgen in Boechout nooit, maar dan ook nooit één centimeter grond.’ F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 15.

61 Sluijs, Het wonder van Boechout, 114-123.

62 Bert Rooze weet zich te herinneren dat zijn Antwerpse oma Elisabeth Verbrugghe-Rooze (1884-1977), die behoorde tot de protestanten die de kerk aan de Sanderusstraat in Antwerpen indertijd hadden gekocht en in gebruik genomen, tegen zijn ouders Jeanne Rooze-Verbrugghe (1911-1990) en Antoine Rooze (1910-1972) mopperde over de Boechoutse verzelfstandiging.

63 Gerrit Pieter Hartvelt (1921) studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, en deed als kandidaat in 1947 intrede in Oosternijkerk. Vanaf 1950 werd hij predikant in Bodegraven, in 1953 in Assen, in 1959 in Delft, en in 1964 in Hilversum. Van 1966 tot 1986 was hij hoogleraar aan de Theologische Universiteit te Kampen, waar hij symboliek, dogmatiek, dogmageschiedenis en christelijke religie doceerde.

64 W.J. Meister (1907-?) was van 1937-1940 hulppredikant en predikant in Rhenen, vanaf 1940 predikant te Wommels, vanaf 1947 te Rotterdam-Overschie, vanaf 1952 te Middelburg, en vanaf 1957 te Boechout. Meister werd op 24 september 1958 door de classis Dordrecht, met goedvinden daartoe van de door de Particuliere Synode aangewezen deputaten, uit het ambt gezet wegens ‘zonde tegen het zevende en tiende gebod’. Meister erkende zijn schuld, die in vorige gemeentes ook bleek te hebben gespeeld, en vertrok naar Den Helder waar hij als christelijk onderwijzer ging werken. Meister vroeg vanaf 1960 aan de classis Dordrecht om herstel in het ambt, maar dit verzoek werd niet ingewilligd. (Stukken betreffende de ontzetting uit het ambt van W.J. Meister uit Boechout, 1958-1959, Regionaal Archief Dordrecht, Classis Dordrecht van de Gereformeerde kerken in Nederland, inv. nr. 158; Notulen van de vergaderingen van de Classis Dordrecht, 13 februari 1930 – 3 mei 1962, Regionaal Archief Dordrecht, Classis Dordrecht van de Gereformeerde kerken in Nederland, inv. nr. 13).

65 Zie voor de totstandkoming van de GKN Boechout: De Raaf, Een open poort naar het zuiden, 74-75.

66 Ibidem, 241-242.

67 K.H. Miskotte, ‘Korte nabetrachting over de Afscheiding 1834’, in: Om de waarheid te zeggen: opstellen over het kerkelijk belijden (Kampen 1971) 13-57.

68 K.H. Miskotte, ‘Kanttekeningen bij het gedenkboek der Doleantie’, in: idem, Om de waarheid te zeggen (Kampen 1971) 58-86.

69 Sluijs, Het wonder van Boechout, 84-85. Berkouwer was genodigd waarnemer bij Vaticanum II, en schreef hierover in o.m Vatikaans Concilie en nieuwe theologie (Kampen 1964) en Nabetrachting op het concilie (Kampen 1968).

70 Frans Sluijs geeft niet aan om welke synode het ging en het is ons niet gelukt deze gebeurtenis terug te vinden in de acta van de Generale Synoden van de Gereformeerde Kerken in Nederland. F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 17.

71 Sluijs, Het wonder van Boechout, 67.

72 Ibidem, 66.

73 K. Sluijs, Het vrouwenkiesrecht in de kerk: een eerste stap naar het modernisme (Boechout 1953), 3. In hetzelfde jaar verscheen een tweede, vermeerderde druk.

74 In onderscheid tot de overkoepelende term millennialisme spreken wij hier van pre-millennianisme dat er een variant van is. Vellenga gaat namelijk uit van het pre-millennialisme in de evangelische beweging sinds de negentiende eeuw. Vellenga, Een ondernemende beweging, 18-19.

75 H. Steen, Het rijk der duizend jaren: vier predikaties over Openbaring 20 (Andijk 1934).

76 Het postmillennialisme deed met name opgeld in de achttiende eeuw. Het nam Op. 20 niet letterlijk – maar rekende ermee dat het duizendjarig vredesrijk van Christus eerder in het verleden moest worden waargenomen dan in de moderne (seculariserende) tijd.

77 Het was er al eerder, maar Vellenga noemt 1965 als moment van de opmars van de evangelische beweging in Nederland. Vellenga, Een ondernemende beweging, 1; 28-36, maar het is o.i. niet aannemelijk dat Sluijs zich hierbij zou hebben aangesloten.

78 In 1926 verhuisde C. Zwaan (1890-1973) met zijn gezin uit Enkhuizen naar Mechelen, om er de ‘N.V. Hollandsche Zadenhandel’ op te richten. Zwaan voegde zich in Mechelen bij het handjevol gereformeerden dat daar reeds vanaf 1911 was. Onder zijn bezieling namen de gereformeerden in aantal toe, zodat godsdienstoefening bij een van de leden thuis al snel te druk bezocht werd. Begin jaren ‘30 werd daarom een gereformeerde kerk gebouwd, en enkele jaren daarna werd daar een School met de Bijbel aan toegevoegd.

79 G. Brillenburg Wurth, ‘Organiseren van liefde’, Gereformeerd Weekblad (25 november 1955) 172.

80 Sluijs, Het wonder van Boechout, 151.

81 Ibidem, 153.

82 Toen Sluijs’ emigratie naar de vs niet doorging, waren er in de fabriek te Boechout twee kapiteins op het schip. Frans was technisch directeur, Klaas economisch directeur. Deze verhouding was van meet af aan niet ideaal. De aanleiding van Frans’ ontslag was een kleinigheid; een meningsverschil tussen de broers over het ontslaan van medewerkers die zich in Klaas’ ogen hadden misdragen. Het was de spreekwoordelijke druppel. Klaas gaf zijn broer bij diens ontslag een aanzienlijk geldbedrag mee.

83 Dora Sluijs begrijpt deze vrees, hoewel ze niet denkt dat deze reëel was. Ze benadrukt dat haar vader zijn steun aan de gemeente niet zou intrekken. Een goed voorbeeld daarvan is dat Sluijs tot zijn grote teleurstelling door de kerkenraad werd gepasseerd voor de rol van bouwmeester bij de plannen voor een gereformeerde kerk in Boechout. Dat had geen consequenties voor Sluijs’ steun aan het project.

84 Bert Rooze vertelt dat zijn moeder Jeanne Rooze-Verbrugghe, directrice van de School met de Bijbel in Boechout, uitdrukkelijk moest verzoeken dat Sluijs aan haar geadresseerde post niet langer zou openen.

85 F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 20-21.

86 ‘Plaasteren’ is een Vlaams woord dat ‘van gips’ betekent. Het zal hier zoveel als ‘niet echt’ betekenen, en verwijzen naar de rol van beelden in de katholieke traditie.

87 Johannes van den Berg (1922-2003) studeerde theologie aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Kampen en aan de Universiteit van Edinburgh. Hij was vanaf 1947 predikant in Ottoland, en vanaf 1953 in Zutphen. In 1959 werd hij lector ethiek aan de Vrije Universiteit, en in 1961 hoogleraar ethiek en kerkgeschiedenis aan dezelfde universiteit. Van 1976 tot 1987 was hij hoogleraar geschiedenis van het christendom aan de Rijksuniversiteit Leiden.

88 ‘Om van te kotsen!’, De Netestad (24 november 1962) [uit het archief van de Protestants-Evangelische Kerk Boechout, anoniem, pagina's onbekend].

89 Dit punt wordt ook door Frans Sluijs gemaakt: F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 17.

90 Sluijs, Het wonder van Boechout, 166.

91 F. Sluijs, ‘De bestaansgeschiedenis van de school met de bijbel’, 12.

92 Sluijs, Het wonder van Boechout, 164-169.

93 Ibidem, 42-43.

94 Ibidem, 52.

95 Ibidem, 174.

96 Ibidem.

97 Ibidem, 174-178.

98 K. Sluijs, ‘Bloedtransfusie…’, Vlaams Kerkblad 2 (1965) 35-38, aldaar 36-37.

99 Krijger, A Dutch city upon the Flemish hill, 10.

100 C.H. Appelo, ‘Overdenking van Ds. Appelo bij de begrafenisplechtigheid van br. K. Sluijs’, Vlaams Kerkblad 3 (1965) 71-78, aldaar 75.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

DNK | 80 Pagina's

Gereformeerde Andijker als kerkelijk voorman in Belgisch Boechout

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

DNK | 80 Pagina's