Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Getuigend gesprek met Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Getuigend gesprek met Israël

Johan Hendrik Grolle over de verhouding van joden en protestanten na de Tweede Wereldoorlog

41 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Aan het begin van de twintigste eeuw beoogden twee protestantse zendingsverenigingen naar eigen zeggen een joods-christelijke toenadering. De ‘Nederlandsche Vereeniging voor Israël’ (NVVI) te Amsterdam en de ‘Nederlandsche Vereeniging onder Israël, genaamd Elim’ te Rotterdam, werden opgericht in respectievelijk 1861 en 1901. Beide verenigingen hadden als doel: ‘Israël tot de Christus te brengen en de christenen op hun roeping ten opzichte van Israël te wijzen’. De taakstelling was kortom missionair, maar tevens gericht op toenadering. Er werd gestreefd naar onderlinge harmonie, binnen een breed belijnd protestants-christelijk kader. Dit viel het beste te bereiken wanneer de joden het voorbeeld van Isaäc da Costa volgden en met behoud van hun geestelijke en nationale signatuur (ze bleven joods) toetraden tot de Nederlandse Hervormde Kerk. Typerend voor de Réveil-achtergrond was zowel de ruimte voor dit joods-eigene (die ontbrak in de door de theologie van Abraham Kuyper gedomineerde Gereformeerde Kerken in Nederland) als de combinatie met liefdadigheid. Daarbij werd gedifferentieerd naar milieu. Terwijl het bestuur van Elim joodse christenen uit de middenklasse telde, werd de NVVI bestuurd door eerwaarde al dan niet zeer geleerde heren uit het niet-joodse patriciaat. Een overeenkomst was de verenigingsstructuur. Die vormde wederom een onderscheid met de gereformeerden, bij wie de jodenzending uitging van een kerkelijk orgaan. De NVVI was nauw maar niet exclusief verbonden met de Nederlandse Hervormde Kerk. In iets mindere mate gold dit ook voor Elim.

Dit artikel behandelt de loopbaan van een hervormde predikant die bij beide verenigingen betrokken was: Johan Hendrik Grolle (1899-1974). Hij is vooral bekend geworden als secretaris van de in 1942 opgerichte Hervormde Raad voor Kerk en Israël, waarin de nvvi en Elim waren opgegaan. Deze Raad, die de vroegere zending verving door een getuigend ‘gesprek’ is uitvoerig beschreven door Bastiaanse.1 Ten opzichte van diens baanbrekende studie over de Raad hoop ik in deze bijdrage het persoonlijke beeld van Grolle scherper te stellen. Als telg uit de Amsterdamse middenklasse vertegenwoordigde hij in het klimaat van de Raad een nieuwe stijl, die vooral aan die van Elim herinnerde: minder patricisch en ondanks een succesvol afgeronde studie theologie ook minder academisch. Binnen zijn eigen generatie was Grolle een volstrekt andere persoonlijkheid dan een conceptuele denker over de verhouding van christendom en jodendom als Kornelis Heiko Miskotte. Hoe valt dan te verklaren dat de functie van secretaris van de Raad voor Kerk en Israël na het overlijden in 1946 van de uit de NVVI afkomstige Willem ten Boom2 toeviel aan Grolle, die zich nimmer presenteerde als ‘zuivere’ intellectueel en die van huis uit noch tot de kerkelijke noch tot de universitaire elite behoorde? En dat hij, toen en achteraf, in de Nederlandse Hervormde Kerk niettemin algemeen werd beschouwd als de aangewezen man voor die functie? Om deze vragen te kunnen beantwoorden dienen we allereerst te kijken naar diens achtergronden in Amsterdam.

Jeugd

Johan Hendrik (‘Jo’) Grolle, zoon van Johan Johannes Grolle, hoofdonderwijzer3 en Jannetje Antje Helffer, werd op 22 juli 1899 geboren in de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam buurt YY,4 later Oude Pijp geheten. Dat was een voor die tijd moderne arbeidersbuurt. Hij groeide op in een omgeving5 waar – zoals beschreven in de Geschiedenis van de Joden in Nederland6– zich ook Joden kwamen vestigen. Toen Jo vijftien jaar was, vestigde het gezin (vader, moeder en zes kinderen) zich aan de Spinozastraat. Het percentage joodse inwoners lag er beduidend hoger dan in De Pijp,7 op de rand van de Plantage. Hier woonde de middenklasse. Verderop lagen de huurkazernes van de Transvaalbuurt, waar het sociaaldemocratische gemeentebestuur moderne huisvesting voor het proletariaat had opgetrokken.

Het straatleven in deze buurten leerde Jo Grolle goed kennen. Het was hier dat hij de directe, vlot communicerende en soms impulsieve manier van doen opdeed die hem onderscheidde van vertegenwoordigers van het patricische Réveil. Soms – maar niet altijd – bediende hij zich als predikant, die naar dit milieu was doorgestroomd, van de oratorische conventies van de elite. Hij kon plechtig zijn, en in beschrijvingen van de Jodenhoek romantiserend. In een toespraak in 1930 memoreerde Jo dat hij als hervormde jongen de buren een dienst bewees door als sjabbesgoj op Sabbath voor hen het licht aan te draaien en ‘het gas onder de middagpot aan te steken of een brief open te scheuren waarvoor we dan met een appel of een cent beloond werden’.8 Zo raakte hij vertrouwd met de joodse leefwijze en godsdienstige verplichtingen.

Dat klinkt en klonk allemaal uiterst correct. Hij had echter ook een andere kant: vlot gebekt, een flinke dosis Amsterdamse humor, snel in het oppakken van de terminologie van de straat, én van de daar gangbare waardeoordelen. Het was een ‘Amsterdams’ deel van zijn persoonlijkheid dat hem tijdens zijn carrière regelmatig vooruit schoof, als communicator, als man die de taal sprak van de ‘gewone’ mensen. Maar hij ondervond er ook last van, zoals te lezen is in Het eeuwige volk en wij:9

Hun ga het licht op, zooals het voor mij is gedaagd, die met dit boekje meteen nog een groot stuk antisemitisme uit mijn jeugd ten deele goedmaken moet.

Nergens blijkt dat het hier een ‘manifest’ antisemitisme betrof, van het soort dat aanzette tot pogroms en dat in Nederland zeldzaam was. Eerder kan gedacht worden aan een ambivalentie die volgens J.C.H. Blom en J.J. Cahen tamelijk gangbaar was in alle volksklassen: het gevoel dat joden in hun cultuur en leefwijze ‘anders’ waren, dat zich uitdrukte in stereotyperingen die niet altijd vleiend waren en die het meest pregnant te horen vielen op straat.10

Er waren ook andere invloeden. Het gezin Grolle maakte deel uit van een confessioneel hervormd milieu waarin een ‘kohlbruggiaanse’ prediking niet onbekend was. Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875) benadrukte niet alleen de rechtvaardiging van de zondaar in Christus, maar ook het belang van het Oude Testament.11 Vanzelfsprekend was die voorkeur in De Pijp en Spinozastraat allerminst,12 maar dat lijkt de jonge Grolle eerder gestimuleerd dan afgeschrikt te hebben om met zijn mening naar voren te treden. De wijkpredikant P.J. Kromsigt (1866-1941), wiens catechisatie hij zes jaar lang bijwoonde, bracht Jo naar diens zeggen ‘… een gedegen stuk dogmatiek bij.’13 Zijn aan Ph.J. Hoedemaker ontleende leus ‘heel de kerk en heel het volk’ zou ook Jo's devies worden.

Studiejaren

In 1912 ging Johan naar het gemeentelijk – later naar Barlaeus vernoemde – gymnasium aan de Weteringschans, dat ook door joodse jongeren werd gefrequenteerd.14 Niet toevallig, want het streven van de middenklasse om de eigen zonen (en soms dochters) door onderwijs hogerop te laten komen, gold ook voor het milieu van de Grolles. Geïmponeerd door de literaire kennis van zijn vader én door diens bibliotheek, wilde Jo in eerste instantie leraar Nederlands worden. Maar doordat sommige docenten aan het ‘Gymnasium’ verkondigden dat het christendom een ‘overwonnen zaak was’15 en Jo het tegendeel wilde bewijzen, wijzigde hij zijn keuze in theologie. Hij maakte kennis met de klassieke talen en leerde bij de Portugees-joodse hoogleraar J.L. Palache16 – die hem als een van de weinigen kon boeien – bovendien uitstekend Hebreeuws.17 Na zijn eindexamen (1918) volgde een propedeuse theologie aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam. Echter, van Kromsigt had Jo naar eigen zeggen meer geleerd dan van de aan de universiteit verbonden ‘moderne’ hoogleraren.18 Dogmatiek was in zijn ogen niet bedoeld voor dissertaties maar voor actie, voor ‘heel het volk’. Omdat Amsterdam geen erkende hervormde predikantsopleiding aanbood, vervolgde Grolle zijn theologiestudie aan de universiteit van Utrecht. Hij studeerde snel, ‘plichtmatig’, naar eigen zeggen, alleen om zijn doel te bereiken.19 Preken, pastoraal werk, dat stond hem voor ogen, net als zijn andere grote voorbeeld: de Amsterdamse ds. Jan Buenk (1864-1927).20 Die preekte in de avonddiensten voor soms wel zo'n duizend kerkgangers21 – en zou later zijn schoonvader zou worden.22 Aan het eind van zijn studie vroeg de Utrechtse hoogleraar H.Th. Obbink (1896-1947) hem, tijdens het tentamen vergelijkende godsdienstgeschiedenis, wat hij met het oog op de aanstaande predikantspraktijk aan zijn vak had gehad. Jo reageerde met een kenmerkende directheid: ‘Niets, professor’.23 Zo'n antwoord grensde aan het brutale. Het effect in het geval van Grolle werd echter gecompenseerd door zijn humor en openheid. Hier was in ieder geval niet iemand aan het woord die van zijn hart een moordkuil maakte.

Jo ambieerde geen wetenschap.24 Hij was meer een doener, een popularisator van ideeën die hij graag in praktijk gebracht zag. Daarbij was hij niet alleen een goed organisator, maar ook een leesbaar scribent. Grolle beschikte over een vlotte pen. Veel van zijn geschriften kunnen als enthousiasmerend gekarakteriseerd worden. Zijn teksten waren voor kerkelijke en missionaire instanties interessant: op hoofdlijnen hielden ze zich aan hervormd confessionele uitgangspunten, maar daarbinnen waren ze bereid tot experiment. Dat hing samen met zijn belangstelling voor zowel de theologie van Kohlbrugge als het in de hervormde kring veel minder dan de NVVI bekende Elim. Toch zou Grolle waarschijnlijk nooit zover gekomen zijn wanneer er in de leiding van de nhk niet een prangend besef had bestaan dat kerk en theologie bezig waren de aansluiting bij proletariaat en zelfs middenklasse te verliezen. In plaats van verontwaardigd te zijn over het weinig gepolijste antwoord van zijn student, was het voor Obbink aanleiding om hem aan te bevelen voor een functie waarin hij het door de kerk verloren terrein zou kunnen helpen terug veroveren.

Predikantschap

Op 28 december 1922 trad Jo in het huwelijk met Cornelia Buenk (1900-1984),25 dochter van de hierboven genoemde ds. Jan Buenk. Tien dagen daarna, op 7 januari 1923, werd Grolle als predikant van de hervormde gemeente te Sloten (Friesland) bevestigd. Hij was toen pas 23 jaar. Tweeëneenhalf jaar later (1925) volgde een beroep naar Hillegom en drie jaar later, op aanbeveling van uitgerekend Obbink26 naar Utrecht. Hier werd hij verbonden aan de Nicolaikerk (1928-1947). Huisbezoeken in zijn wijkgemeente gaven een indruk van de dagelijkse zorgen van zowel het Utrechtse proletariaat als de bekommernis om het eigen zielenheil van de bevindelijke vromen. Vreugdeloze, zwaartillende, angstige mensen die – in de ogen van de op een ‘warm’ geloof gestelde Grolle – volledig kwijt waren waar het in het evangelie om ging. Via Elim was hij in aanraking gekomen met het opkomende evangelicalisme, dat de blijdschap van het leven in de Geest uitdroeg. Dat deed Grolle ook, op zijn eigen manier en in verbinding met een kohlbruggiaans opgevatte confessionele theologie. Als consulent in Maarssen werd hij geacht te catechiseren uit het vragenboekje van de piëtistische scholasticus Abraham Hellenbroek (1658-1731). Toen hij merkte dat Hellenbroek verschil maakte tussen de uitwendige roeping door het gepredikte Woord en de inwendige roeping door de verlichting met de Heilige Geest,27 ‘… werd het mij [Grolle] te gortig…dat moet er inderdaad nog bij komen, dat Woord en Geest van elkaar worden losgescheurd.’ De volgende week zou hij de Heidelberger gebruiken. Helaas verscheen er geen enkele catechisant, omdat de kerkenraad de consulent niet langer vertrouwde…28 Hij genoot van zulke confrontaties, en ging met een typerende mengeling van humor en vasthoudendheid in de tegenaanval. Grolle zelf vertelt in een interview:

Er is een geslacht van misdadige predikanten opgestaan in onze Hervormde Kerk die in deze kwestie willens en wetens de gemeente misleidt…wanneer het ooit in onze kerk tot leertucht zal komen, verdienen deze predikanten het duizendmaal meer zonder vorm van proces afgezet te worden dan zij die communist of pantheïst zijn…God zij onze arme kerk genadig…29

Om deze mensen te helpen greep hij terug op Kohlbrugge, wiens Woordtheologie lijnrecht stond tegen ‘dit verbijsterend subjectivisme’. De vraag luidde niet: ‘hoe kom ik in de hemel?’, maar: ‘Hoe wordt vandaag Gods wil gedaan in mijn omgang met mensen?’30

Kennismaking met Elim

Als predikant te Utrecht werd Grolle vrijwel meteen voorzitter van een orgaan waarmee de kerk trachtte naar buiten te treden, de maatschappij in: de kerkenraadscommissie voor zending onder Israël31 (1932-1947). In navolging van Isaäc da Costa spraken de hervormden over ‘zending onder Israël’, niet over jodenzending. Met de naam ‘Israël’ werd waardering uitgedrukt voor dit volk, dat met zijn unieke gaven ook Nederland en de kerk zoveel te bieden had. Het impliceerde een verschil met de gereformeerden die met de term ‘Jodenzending’ hun overtuiging uitdrukten dat de prerogatieven van Israël waren overgegaan op de kerk.32 De NVVI was op dit terrein de toonaangevende hervormde vereniging. Het is tekenend voor Grolle's neiging om minder gebaande paden te betreden dat hij zijn prille belangstelling op dit terrein niet uitdrukte door in de NVVI actief te worden, maar door de sfeer op te zoeken van de Rotterdamse havenbuurt. Het daar gestationeerde Elim was meer verwant aan de evangelische beweging van de twintigste eeuw dan aan het Réveil van de negentiende eeuw. Dat sloot goed aan bij de grootstedelijke ervaringen van een man als Grolle zelf.

Nadere kennismaking met Elim vond plaats tijdens een bidstond voor Israël op 11 oktober 1928. Eén van de ouderlingen van de Nicolaikerk, bestuurslid van een Utrechtse hulpkring van het Elimwerk, had hem uitgenodigd om een lezing te houden tijdens het Loofhuttenfeest, waar Grolle vervolgens sprak naar aanleiding van Lev. 23:33-44.33 Een jaar later ontmoette hij de joodse Mendel Alter – na zijn doop Johannes – Rottenberg (1888-1942), die juist als predikant-zendeling34 bij Elim te Rotterdam benoemd was en in de Nicolaikerk een lezing hield naar aanleiding van Joh. 4:22.35 De gangbare verhouding werd omgedraaid: het was de predikant Grolle die diep onder de indruk kwam van de voormalige jesjiwa-student Rottenberg, diens kennis van het jodendom en diens overtuiging dat het joodse volk zowel beproevingen als de aanvaarding van de messias Jezus Christus tegemoet ging. Grolle kon zeer direct zijn, maar had weinig last van intellectuele ijdelheid. Rottenberg, was ‘… de Jood die door Christus als Verlosser aan te nemen … ten volle Jood is geworden’.36 De kennismaking met Elim heeft in Grolle een enthousiasme voor de zending bevorderd dat nauw was verbonden met de eschatologie. Dat onderwerp werd met groot effect op de agenda werd gezet door de evangelist Johannes de Heer, die evenals Grolle meer geïnteresseerd was in de spiritualiteit van de middenklasse dan van de intelligentsia, en net als hij deel bleef van de Nederlandse Hervormde Kerk.

Op voorstel van Elim laste Grolle speciale gebedszondagen in rond Jom-Kippoer, hij liet tijdens een speciale bidstond zelfs het Kol-Nidrei ten gehore brengen. Elim richtte zich op het joodse proletariaat, speciaal op de door niemand gewenste landverhuizers uit Oost-Europa die hun laatste geld gebruikten voor een overtocht vanuit Rotterdam naar Amerika. Als iemand in aanraking kwam met antisemitische stereotypen, dan wel deze mensen. Waarschijnlijk heeft Grolle zijn mening over deze straatarme en nauwelijks aan de westerse maatschappij aangepaste groep pas herzien onder invloed van Rottenberg. Hij genoot van de ontmoeting met mensen van verschillende achtergrond, de combinatie van getuigenis met praktisch sociaal werk (huisvesting, soepkeukens), en de hechte samenhang van de kerngroep – Bastiaanse spreekt bij Elim niet voor niets van een familiaal getinte onderlinge band: ‘… op 19 november [1938] nam de Elim-familie met weemoed afscheid van het pand aan de Tulpstraat…’37 Dit had allemaal parallellen in de Maranathabeweging van Johannes de Heer. Een robuuste volkskerk zou die wellicht kunnen negeren, maar niet een NHK die steeds meer in gedrang kwam door ledenverlies en gebrek aan interne eendracht. Door de man of vrouw in de straat werd het hervormde kerkelijke apparaat in toenemende mate ervaren als intellectualistisch en bureaucratisch, koud en afstandelijk, niet voor de ‘gewone mensen’. Deze problemen zouden opgelost moeten gaan worden door her-organisatie, met door vaktheologen op te stellen ‘fundamenten en perspectieven van belijden’. Maar duidelijk was dat een ‘top down’-benadering nooit een succes kon worden zonder participatie van predikanten als Grolle.

Oorlogsjaren en werk van de Raad voor Kerk en Israël

Nadat de Duitsers ons land waren binnengevallen, werden de verenigingen voor jodenzending verboden. Ter bescherming gingen de NVVI en Elim in 1942 op in de nieuw gevormde Hervormde Raad voor Kerk en Israël. Verkerkelijkt, onder de paraplu van de NHK, konden zij hun werk voortzetten. Grolle kreeg zitting in de Raad vanwege zijn betrokkenheid bij Elim. Kort na het bijwonen van de eerste vergadering op 13 juli 1942 werd hij door de bezetter wegens Worthetze38 naar de gijzelaarskampen Haaren en St. Michielsgestel overgebracht, waar hij tot 14 februari 194439 moest verblijven. De gedreven Grolle, gewend aan een actief bestaan, werd als ‘preventief-gijzelaar’ – dus rechteloos – aan de grillen van de ‘heidenen’ overgeleverd. Elke avond klonken spijkerlaarzen op de gang, hielden soms ergens halt. Tijdens appel de volgende ochtend werd een aantal malen meegedeeld dat er gijzelaars waren gefusilleerd. Toch heeft Grolle er met zijn kenmerkende optimisme naar eigen zeggen nooit aan getwijfeld, ‘zijn vrouw en kinderen èn zijn gemeente behouden te zullen weerzien’.40

In St. Michielsgestel bestond de mogelijkheid om te studeren. Voor een leesbibliotheek was gezorgd door het Rode Kruis, in samenwerking met Nederlandse uitgevers. Bovendien kon men boeken van huis laten komen en er, zoals Grolle, een schrijftafel inrichten.41 De ‘cellen’ bestonden uit opgetrokken houten scheidingswanden, waarvan de ingang door een gordijn werd afgesloten. Het gaf de gijzelaars de vrijheid om bij elkaar in en uit te lopen. Al spoedig werden er ‘kongsi's gevormd van vijf of zes kameraden die elkaar het leven in het kamp zo aangenaam probeerden mogelijk te maken. De Chinese term was via Indië in Nederland beland. Grolle en Kraemer maakten deel uit van dezelfde ‘kongsi’.42 Het op gesprekken met Grolle gebaseerde Trouw-artikel uit 1963 benadrukte achteraf hoe belangrijk dit contact is geweest. Zij hoopten beiden op een van God te geven taak voor na de oorlog:

Opnieuw een belangrijke ontmoeting omdat wij veel gelegenheid hadden om met elkaar te praten. Kraemer is geen zachtzinnig figuur. Die man kauwt spijkers krom en hij pakte mij goed bij de kraag. ‘Jij denkt dat jij de enige bent die dominee kan zijn van de Nicolaikerk. Vergeet het maar. Dat kunnen gemakkelijk twintig anderen. Jij alleen kunt het werk voor Israël doen’ zei hij daar in de uitzichtloze narigheid van het kamp.43

Zo kon het gebeuren dat achter het prikkeldraad de tekst van het boekje De boodschap van Kohlbrugge nú!44 tot stand kwam. Geschreven op verzoek van Kraemer om jonge predikanten en theologie-studenten te tonen welk belang Kohlbrugge (inclusief diens waardering voor het Oude Testament) had in oorlogstijd. We zien dat Grolle en Kraemer in het gijzelaarskamp, weliswaar uitgeschakeld voor het werk in de Raad, met vertrouwen vooruitblikten naar de toekomst. De kerk had een boodschap voor de wereld, én voor het joodse volk. Nazisme vertegenwoordigde een extreme seculariserende cultuur. Daartegen diende het blijvende belang van het Oude Testament benadrukt te worden, en bij het brengen van die boodschap hadden joden en christenen een gezamenlijke opdracht. Apocalyptische weeën (deportaties, dood Rottenberg) konden de voorbode blijken te zijn van de verlossing. Vanuit het gedachtegoed van de Maranathabeweging en Elim was dat allerminst een vreemde veronderstelling.

Afzondering van gezin en gemeente belastten Grolle het zwaarst. Hij mocht post ontvangen, maar een als strafmaatregel bedoelde ‘Sperre’ zorgde geregeld voor vertragingen.45 Tegelijkertijd was hij in zijn element. Troost uit de Bijbel was zijn lotgenoten welkom en er werden clandestiene diensten gehouden. Met zo'n veertig predikanten op driehonderd protestantse gijzelaars was er theologisch kader genoeg. Via hoge bestuursambtenaren die hier vastzaten had de vrijzinnigheid echter een grote inbreng.46 De gemiddelde Utrechtse kerkganger was in St. Michielsgestel nauwelijks vertegenwoordigd. Kohlbruggiaanse preken vonden hier weinig aftrek. Grolle voelde zich een ‘zeer eenzame evangeliedienaar’ wie het gemis van zijn gemeente met de maand zwaarder viel.47 Desondanks bleef hij een toonbeeld van energie, die alleen al daardoor anderen sterkte en bemoedigde.48 Emotioneel was de bidstond, een maand na zijn vrijlating uit Gestel, waarbij Grolle op 14 maart 1944 voorging49 – te midden van de gemeente waaraan hij zo gehecht was.50 Zijn werk voor de Raad kon hij echter pas na de bevrijding weer oppakken.51

Predikant-secretaris van de Raad

Begin 1947 werd Grolle door de Algemene Synode van de NHK van dominee tot zendeling ‘gepromoveerd’ – zoals hij dat zelf verwoordde – en van zijn wijkwerk ontheven.52 Vervolgens werd hij op Pinksterzondag 25 mei in de Domkerk door ds. H. Dekker ingeleid tot predikant-secretaris van de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël, als opvolger van de overleden W. ten Boom (1886-1946).53 In de jaren vijftig en begin jaren zestig werd Grolle hét gezicht van de Raad in de Nederlandse media. Zijn woorden haalden de pers, de radio en zelfs de televisie. In alle hoeken van het land hield hij ontelbare lezingen. Hij zette zich voor verschillende en volgens sommigen tegenstrijdige doelen in, maar steeds met even groot enthousiasme: aanmoediging voor de joodse leden van de Nederlandse Hervormde Kerk, steun aan de joodse staat en het aangaan van een getuigend (maar op basis van gelijkwaardigheid gevoerd) gesprek met ‘Israël’ (volk en staat). Voor een land met een in vergelijking met Denemarken, België of Italië opvallend hoog percentage joodse slachtoffers in de bezettingsjaren droeg hij na 1948 substantieel bij aan het zich in de jaren vijftig doorzettende internationale beeld van Nederland als vriend van het joodse volk en van de staat Israël. Grolle had ontegenzeggelijk succes, allereerst in de Nederlandse Hervormde Kerk maar ook in het Nederlandse protestantisme in het algemeen. Ondanks al hun assertiviteit konden zelfs de synodaal-gereformeerde deputaten voor de Jodenzending niets anders bedenken dan schoorvoetend te volgen in het spoor van het ‘gesprek van Kerk en Israël’ dat Grolle zo voortvarend in gang zette. De christelijke gereformeerden deden hetzelfde. Dat in de praktijk zou moeten blijken wat het ‘gesprek’ inhield maakte de aantrekkelijkheid ervan voor een verrassend groot deel van de Nederlandse protestanten er niet minder op. Slechts de vrijgemaakt gereformeerden bleven het ‘gesprek’ principieel afwijzen. Dat de getraumatiseerde joodse gemeenschap in Nederland nauwelijks behoefte toonde aan zo'n gesprek van ‘Kerk en Israël’ deed aan het enthousiasme aan protestantse zijde niet af. Grolle kreeg de Raad zover dat die met medisch en kerkelijk personeel ging participeren in het werk van het noodlijdende Schotse ziekenhuis in Tiberias in Noord-Israël. Wat in Nederland niet lukte, gebeurde in de jonge staat Israël wel: Grolle werd daar door de joodse gemeenschap ontvangen als een gewaardeerde vriend in nood. Hier was een man die zich praktisch inzette voor Eretz Yisraeel, en die men de belerende domineestoon van sommige hervormde publicaties graag vergaf. Naamsbekendheid en invloed van de Raad op het kerkelijk debat waren gedurende zijn periode als secretaris vele malen groter dan die van de NVVI en Elim ooit waren geweest.

Kerk en Israël binnen een nieuwe kerkorde

De besturenstructuur van het Algemeen Reglement uit 1816 werd al lang ervaren als belemmerend voor de ontplooiing van de NHK. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw waren er regelmatig veranderingspogingen ondernomen. Daar elk ingebracht reorganisatieontwerp telkens weer door de synode verworpen werd (de laatste op 8 augustus 1939 met één stem), leek het initiatief nu van onderaf – vanuit de gemeenten – te moeten komen. Gedacht werd aan een vergadering die de bevoegdheid zou krijgen een nieuwe kerkorde voor te bereiden. Deze Constituante zou eerst later (1945) gerealiseerd worden in het z.g. ‘Werkorde-voorstel’54 en daarmee anders dan Grolle aanvankelijk had gedacht.

Al ver voor de Duitse bezetting hadden Grolle, Rottenberg en Ten Boom55 zich ervoor ingezet dat de Nederlandse Hervormde Kerk de ‘Israëlzending’ zou overnemen. In 1937 was Grolle op bezoek geweest bij H.A Hesse (1877-1957), rector van de theologische hogeschool van Barmen (bij Wuppertal). Die had hem laten zien wat het nationaalsocialisme in de praktijk betekende. Het regime pakte de kerk aan, te beginnen bij de rand: bij de christelijke en specifiek ook de joods-christelijke organisaties. De kerk als instituut, mits onder krachtige leiding, bood meer bescherming tegen intimidatie en infiltratie dan een verenigingsstructuur. Om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn, wilde Grolle dat in Nederland zo snel mogelijk gerealiseerd zien.56 Echter, gemakkelijk zou dat allerminst gaan.

In mei 1940 werd ons land bezet en een jaar later, juni 1941, werden Elim en de NVVI door de Duitsers opgeheven. Op 30 januari 1942 – twaalf dagen na Rottenberg's gevangenneming – kwam onder leiding van de godsdienstfenomenoloog en zendingsstrateeg prof. H. Kraemer (1888-1965)57 een klein comité bijeen om actuele vragen door te spreken: o.a. over de grondslag van de ‘Israëlzending’ en de haar toekomende plaats in de Nederlandse Hervormde Kerk. Midden in de verschrikkelijke maanden van deportatie en voorbereidingen daarvan, wisten Grolle, Dekker en Ten Boom het comité van Kraemer te overtuigen dat het jodendom een heel eigen plaats innam, daar dit volk in een bijzondere verhouding tot de christelijke kerk stond en omgekeerd. Besloten werd een Raad onder de naam Kerk en Israël in te stellen, op grond van de in de Bijbel verankerde messiaanse toekomstverwachting58 èn de hierboven genoemde ‘geheel eigen plaats van Israël’.59 Het actuele tijdgewricht bood gerede aanleiding om de aandacht van de leden van de kerk hernieuwd bij hun roeping ten aanzien van Israël te bepalen.60 We merken hierbij op dat er een verschil bestond tussen Grolle en Ten Boom. De laatste had al eens aangegeven, dat NVVI de term ‘zending’ misschien zou moeten opofferen ten gunste van het ‘gesprek’. Immers:

Beide, Jodenzending en Christendom, staan met hun rug tegen de muur in een wereld, die, zoo niet onverschillig voor geestelijke waarden, dan toch vijandig staat tegenover alle positieve en absolute opvattingen der waarheid. In een dergelijke situatie moeten zij eerder bondgenoten dan tegenstanders van elkander zijn.61

Grolle, met zijn Elim-achtergrond, zou hartstochtelijk gepleit hebben voor het behoud van het woord ‘zending’. De medewerkers zelf wisten in de omstandigheden van 1942 niet goed raad met wat zij hadden te doen. Voor kinderen waren er al aparte joodse scholen, openbare parken en andere ontmoetingsplaatsen werden hen al niet meer toegestaan. Sinds januari 1942 moesten alle joden uit de provincies naar Amsterdam ‘evacueren’ en dan specifiek naar de ‘jodenbuurt' rond de Portugese synagoge aan het Jonas Daniël Meijerplein.62

Het memorandum dat Kraemer uiteindelijk (april 1942) aan de synode aanbood, stelde een zelfstandige Raad voor Kerk en Israël voor die een opdracht zou hebben analoog aan die van de Raden voor Inwendige en Uitwendige Zending. Nu volgde een spannende tijd van wachten op wat de synode – maar ook de bezetter – zou doen. Op 3 mei werd het dragen van een jodenster verplicht gesteld, vier dagen later de invloedrijke synode-secretaris K.H.E. Gravemeyer63 door de bezetter gearresteerd. Daarna volgde het bericht dat Rottenberg op 16 juni in Mauthausen was omgebracht.64 De man die door Grolle als een profeet beschouwd werd, was dood: ‘…een verstrooide geleerde, het getuigenis van een profeet en het hart van een vertrouwend kind … De dood, maakte hem niet tot een martelaar, dat is getuige, … maar een martelaar in de zin van levend-getuige is hij altijd geweest.’65 Twee maanden later begonnen de deportaties op grote schaal, via kamp Westerbork. Het duurde tot 10 juli 194266 eer de ‘Algemene Synodale Commissie’ de ‘Hervormde Raad voor Kerk en Israël’ voor opgericht verklaarde en Grolle, Dekker (voorzitter) en Ten Boom (secretaris) officieel waren benoemd. De Raad voor Kerk en Israël had de taak van de NVVI en Elim én de deels joodse werknemers overgenomen. Waar Grolle jaren voor gepleit had was er dan toch van gekomen. Grolle zag er Gods hand in:

Dat heeft God gedaan! God stiet het jodendom en het christendom tezamen. Ze werden met geweld, of ze het wilden of niet, opeengedreven … De Hervormde Kerk is herboren, toen Gods Raad als een zonnewonder door de wolken van de Jodenhaat kwam heenbreken … toen de vereenigingen voor Jodenzending door de bezettende macht gewelddadig werden ontbonden. Toen sloeg het uur voor de kerk en zij heeft het verstaan. De Raad voor ‘Kerk en Israël’ werd gesticht. De ontmoeting tusschen de Kerk en het Israël, dat in ons midden woont, was een mogelijkheid en een feit geworden.67

Fundamenten en Perspectieven van Belijden

Het reorganisatieproces dat tijdens de bezetting in gang was gezet, moest na de bevrijding een vervolg krijgen. Reeds op 31 oktober 1945 kwam in de Nieuwe Kerk te Amsterdam de generale synode van de NHK bijeen. Sinds de Dordtse Synode van 1618/19 was dit niet meer gebeurd.68 Tijdens deze bijeenkomst werd een ‘Commissie voor de Kerkorde’ benoemd. Een theologisch kompas werd in 1948 door de synode aangeboden in de vorm van Fundamenten en Perspectieven van Belijden (F&P).69

In de totstandkoming had K.H. Miskotte (1894-1976) een belangrijk aandeel gehad. Hij ging ervan uit dat heidendom, jodendom en christendom drie naast elkaar mogelijke varianten van religieuze ervaring vormen. Het Germaanse heidendom (Edda) vormde een oerkracht in de Europese geschiedenis, die destructief geactiveerd kon worden. De bezettingsjaren hadden dit in alle duidelijkheid gedemonstreerd. Tegenover de Edda stond de Thora, de joodse Schrift die voor de kerk normatief was. Daarom kon de houding van de kerk tegenover Israël nooit alleen missionair zijn. Deze gedachtegang keerde terug in F&P: enerzijds is Israël te midden van volken uitverkoren (en door eigen ontrouw een waarschuwend voorbeeld), anderzijds is Israël een teken van Gods trouw. De kerk werd gezien als een onvoltooide gemeente die nog wachtte op Israëls terugkeer in haar midden. ‘De gemeente van Jezus Christus is niet volgroeid, noch is het Koninkrijk Gods tot volle openbaring gekomen, zolang niet Israël, op de tijd en wijze bij God bekend, tot zijn Messias is teruggebracht’.70 Dit moest door de kerk in het gesprek met Israël betuigd worden.

De opstellers van F&P, onder wie ook H. Berkhof (1914-1995), sloegen bewust nieuwe wegen in. Volgens hen waren zowel de kerk als Israël op weg in het domein van Gods op de toekomst gerichte handelen. A.A. van Ruler (1908-1970),71 die dicht bij de confessionele wortels van Grolle stond, verdedigde de opvatting dat het Oude Testament niet alleen voor Israël maar ook voor de kerk de eigenlijke Bijbel vormde.72 Het was uitermate belangrijk om daarover in gesprek te gaan met het jodendom, ook al behield Jezus voor de christen het laatste woord.73 Veel meer dan op de lijn van de barthianen zou Grolle op dit spoor doorgaan. Het christendom moest ‘ontgriekst’ worden, terug naar de joodse en oudtestamentische bron. De kerk had de ontmoeting met Israël broodnodig. Een kerk die Israël in zich had (in de persoon van de joodse christenen) las de Bijbel anders, verwachtte de toekomst anders, waardoor zij Gods zegen rijker en overweldigender zou ontvangen.74 Bovendien bestond de met de joden gedeelde verwachting van vervulling van al Gods geloften. Die verwachting kreeg in 1948 een concrete basis: de staat Israël.

Grolle interpreteerde Fundamenten en Perspectieven op dezelfde manier als het gesprek: op zijn eigen wijze, maar zonder de voorwaartse beweging tegen te houden. De eschatologische inslag van zijn denken kleurde zijn inzet voor de wederopbouw. Affiniteit met de evangelische beweging van Johannes de Heer (een stroming die als zodanig weinig naar voren trad in de theologische en kerkordelijke herstructurering van de NHK) bood hem mogelijkheden om daarmee aan de slag te gaan op zo'n manier dat de kerkelijke vernieuwing niet het exclusieve domein bleef van een kleine intellectuele bovenlaag. Zonder op hun stoel te gaan zitten of te pretenderen hen volledig te doorgronden was hij graag bereid om de gedachten van Miskotte, Van Ruler en Berkhof te helpen omzetten in concreet beleid.

Kerkorde van 1951

In de synodale beraadslagingen kwamen twee visies naar voren. De ene achtte de vervulling der belofte in Christus volkomen en volledig in de gemeente gegeven (de klassieke vervangingstheologie, de kerk als het nieuwe Israël). De ander meende dat Israël een eigen plaats inneemt in het heilsplan Gods, waarbij de piepjonge staat een teken was van Gods voortgaande bemoeienis met dit volk.75 Grolle en de Raad zaten op de tweede lijn. Zij wilden hun werk daarom principieel onderscheiden van ‘heidenzending’. De uiteindelijke formulering van de kerkorde was vooral geïnspireerd door Van Ruler.76 Hij was het ook die de synode voorstelde om de Raad voor Kerk en Israël voortaan de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël te noemen. De tekst zoals in december 1950 werd vastgesteld luidde:

VIII. Van het apostolaat der Kerk

1. Als Christus-belijdende geloofsgemeenschap gesteld in de wereld om Gods beloften en geboden voor alle mensen en machten te betuigen, vervult de Kerk, in de verwachting van het koninkrijk Gods, haar apostolische opdracht in het bijzonder door haar gesprek met Israël, door het werk der zending, door de verbreiding van het Evangelie en de voortdurende arbeid aan de kerstening van het volksleven in de zin der Reformatie.

2. De kerk richt zich in het gesprek met Israël tot de synagoge en tot allen, die bij het uitverkoren volk behoren, om hun uit de Heilige Schrift te betuigen, dat Jezus de Christus is.77

Grolle kon zich hier goed in vinden. Hoe valt dit nu te rijmen met zijn leerschool in Elim? Hij deelde de belangstelling voor de eigentijdse geschiedenis daarvan, die ook zichtbaar was in de Maranathabeweging. De krant moest naast de Bijbel gelegd kunnen worden. Gods leiding in de geschiedenis had alleen betekenis wanneer het nú in het geding was. Zonder dit geloof zou voortzetting van het werk van Elim en NVVI zinloos zijn, na de dood van de overgrote meerderheid van de bevolkingsgroep waarvoor dit werk was verricht. De hoop op herleving in de staat Israël was voor Grolle van essentieel belang. De kerkorde van 1951 gaf daarvoor ruimte. Hij geloofde bovendien in een volkskerk: met bereik naar héél de samenleving, en met inbegrip van gewone mensen. Nu de kans zich voordeed om die droom te realiseren kon het niet anders dan dat heilige huisjes uit het verleden zouden moeten vallen, inclusief de vooroorlogse jodenzending.

Grolle accepteerde het vernieuwingsproces niet alleen, hij droeg het ook uit in preken en talloze spreekbeurten voor allerlei kerkelijke vergaderingen. Hoofdlijn van zijn betoog was de luisteraars het bewustzijn bij te brengen van een ‘Israëlitisch’ denken,78 dat verwachting en daadkracht bij de wederopbouw inhield. Daarnaast kwam zijn inzet voor de veelal onder de bezetting tot het protestantisme overgegane leden van de joods-christelijke vereniging Hadderech79 en allerlei werk op internationaal niveau.

Besluit

We hebben Grolles zienswijze langzamerhand zien veranderen. Bij dat proces heeft zijn persoonlijke achtergrond een rol gespeeld. Opgegroeid in een confessioneel gezin, waar dagelijks gelezen werd uit de Statenbijbel en de uitgebreide bibliotheek80 werken bevatte als Alle werken van mr. Jacob Cats,81 het Kort begrip (Amsterdam, 1650), Hellenbroek, Feith, Bilderdijk, Da Costa, Ten Kate, Potgieter etc., ging Jo op dit spoor verder. Met flankerende en verrassende invloeden daarnaast: de verhalen van zijn moeder die zich rond 1887 had aangesloten bij het Leger des Heils, maar haar evangelisatiewerk moest opgeven toen zij trouwde; Kohlbrugge; Elim. Grolles functioneren als predikant kreeg daardoor een aantrekkelijk onconventioneel accent.

Aan zijn sociale wortels bleef hij gehecht. Als vanzelfsprekend ging Jo bij zijn vader naar school, eerst naar de Wilhelminaschool en vanaf 1908 naar de De Ruyterschool. Dat die in een ‘gribusbuurt’ stond, maakte niets uit. ‘De kindertjes daar zijn niet minder dan de mijne’, aldus de meester. Bovendien vond zijn vader sociaal engagement belangrijk: menig arbeidersgezin in het oostelijk havengebied stond hij financieel bij. Zijn zoon Jo ondersteunde later theologiestudenten bij hun studie; zijn huis stond open voor iedereen. Max Enker (1913-1983) heeft hieraan herinneringen opgetekend.82 Grolle, die ook zijn schoonmoeder in huis had, nam hem op toen hij uit kamp Theresienstadt terugkeerde naar Nederland.

De kindertjes uit de Tsaar Peterbuurt waren Jo's vader wel toevertrouwd geweest. Hij was rap van tong, een Amsterdamse trek die we bij de zoon zien terugkeren. Zelfs de sleur van het gijzelaarsbestaan wist hij opgewekt te verwoorden: ‘Middageten van het merk Mozes, dat is uit het water getogen.’ Een menukaart in het Latijn completeerde het geheel.83 Zo zette hij ook iedere morgen voor zijn ‘kongsi’ de havermout klaar.84 Wat achter de joviale façade schuilging laat zich minder gemakkelijk vaststellen. Terwijl Grolle in het gijzelaarskamp verbleef, werd zijn zoon Hans in juni 1943 gearresteerd en voor de Arbeidseinsatz naar Berlijn getransporteerd, maar dook daar tenslotte onder bij leden van de Bekennende Kirche.85 Uit familieoverlevering is bekend dat Grolle radeloos is geweest over het lot van zijn zoon. Aan te nemen valt dat ook de dood van Rottenberg en de deportaties hun emotionele impact niet hebben gemist. Voor Grolle was het echter een principiële zaak om niet toe te geven aan zwaarmoedigheid, de trek die hij zo verfoeide bij de adepten van Hellenbroek. Hij oriënteerde zich op het evangelisch gerichte karakter van zijn moeder. Tijdens de door hem als apocalyptisch ervaren bezetting kreeg het eschatologisch perspectief van Rottenberg nader vorm. Op deze beproeving zou, net als in het Oude Testament, een door geen mens mogelijk geachte goddelijke verlossing volgen.

Het gaf hem de inspiratie om zich na de bevrijding met overgave in te zetten voor de vernieuwing van de Nederlandse Hervormde Kerk en in het bijzonder voor het ‘gesprek met Israël’. Op 29 april 1965 nam Grolle – vanwege zijn emeritaat – afscheid van de Raad en hervatte hij zijn werkzaamheden als predikant in Hollandse Rading en Maartensdijk (1965-1968). Korte tijd later vertrok hij naar Groningen, waar hij alsnog Nederlands ging studeren aan de Rijksuniversiteit aldaar86 en hij zijn zoon bij het predikantschap assisteerde. Na een kort ziekbed overleed Grolle op 26 februari 1974.


1 J. F.L. Bastiaanse, De Jodenzending en de eerste decennia van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël 1925-1965, een generatie in dienst van de Joods-Christelijke toenadering, diss. Leiden in twee delen, Zoetermeer 1995.

2 Ties Engelsma, ‘Met Gods hulp gelukt.’ Willem ten Boom (1886-1946). Een leven lang op de uitkijk voor kerk en Israël, Haarlem 2013.

3 Hij was als onderwijzer van bijstand verbonden aan de N.H.-Diaconieschool nr. 2, de Wilhelminaschool aan de Weteringschans 134 en vanaf 1 juli 1908 als hoofdonderwijzer aan de De Ruyterschool, eveneens een diaconieschool, aan Krayenhoffstraat, uit: brief van de in 1942 geboren J.J. Grolle jr. (zoon van E.H. Grolle (1913-2011) en neef van de in dit artikel besproken hoofdpersoon) aan auteur, Zoetermeer 29 jan. 2015.

4 Stadsarchief Amsterdam, archief van het bevolkingsregister, gezinskaarten, kaarthouder: Grolle J.J. geboren 27 augustus1868, Gezinskaarten: NL-SAA-2193789.

5 Volgens bovenstaande gezinskaart heeft Jo in de volgende buurten gewoond: Oude Pijp, Nieuwe Pijp, Weteringschans, Tsaar Peterbuurt op de Oostelijke Haveneilanden, Weesperbuurt en Plantage.

6 J.C.H. Blom en J.J. Cahen, ‘Joodse Nederlanders, Nederlandse joden en joden in Nederland (1870-1940)’, in: J.C.H. Blom en R.G. Fuks-Mansfeld e.a, (red.), Geschiedenis van de joden in Nederland, Amsterdam 1995, 275.

7 ‘In deze straat die door joden werd bewoond, was het gezin vrijwel de enige christelijke familie’ (J.J. Grolle jr. aan auteur, Zoetermeer 29 jan. 2015).

8 J.H. Grolle e.a., De betekenis der zending onder Israël. Zeven toespraken gehouden op Elim's eerste Jodenzendingsfeest in ‘Lommerrijk’ te Hillegersberg, Rotterdam 1930, 56-57.

9 J.H. Grolle, Het Eeuwige Volk en Wij, Wageningen 1933, 5.

10 J.C.H. Blom en J.J. Cahen, ‘Joodse Nederlanders’, 284-287.

11 ‘Van zending-onder-de-Joden tot ontmoeting met Israël’, interview met J.H. Grolle n.a.v. zijn 40-jarig ambtsjubileum in: Trouw 7 januari 1963.

12 W.H. Vermooten, Hervormd Amsterdam en zijn maatschappelijke achtergrond in de 19e en 20e eeuw (deel 6 van het Handboek Pastorale Sociologie onder redactie van W. Banning), 's-Gravenhage 1960, 67-121.

13 J.H. Grolle, ‘Postscriptum’, in: Kerk en Israël, 14 (1960) nr. 3 (maart), 44.

14 Henriëtte Boaz, Terug in de Den Texstraat. De bewoners en de omgeving, Kampen 2002, 61-62.

15 L.H. Ruitenberg, ‘Hoe dominee Grolle Israël ontmoette’, in: Hervormd Nederland, 12-1-1963.

16 Palache, Jehuda, Leon (1886-1944), hoogleraar in de taal en letterkunde der Semitische volken, de Israëlitische Oudheden en de uitlegging van het Oude Testament, P.J. Knegtmans en P. van Rooden (red.), Theologen in ondertal. Godgeleerdheid, godsdienstwetenschap, het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam, Zoetermeer 2003, 21.

17 L.H. Ruitenberg, ‘Hoe dominee Grolle Israël ontmoette’, in: Hervormd Nederland 12-1-1963.

18 J.H. Grolle, ‘Eenheid en Israël’, in: Kerk en Israël, 15 (1961) 2 (febr.) 20.

19 Idem.

20 ‘Ds. J. Buenk voorzitter van het Java-comité, in: Nieuwe Rotterdamse Courant 94 (1927) nr. 6 (27 januari), op: http://resources2.kb.nl, d.d. 13-03-2012; ‘Onze 64e jaarvergadering’ in: De Hope Israëls, 65 (1926) 1 (januari).

21 Buiten de relatief kleine confessionele groep werden dergelijke aantallen in hervormd Amsterdam vrijwel nergens gehaald. Cf. M.J. de Vrijer-Struijs, Dertig jaren domineese. Herinneringen en vertellingen, 's-Gravenhage 1938.

22 ‘Herv. Israëlspecialist ds. J.H. Grolle halve eeuw predikant’, in: Reformatorisch Dagblad 13-1-1973, 2 op: www.digibron.nl.

23 A.J. Bronkhorst, ‘Herinneringen aan ds. Johan Hendrik Grolle’ in: In de Waagschaal, Tijdschrift voor Hervormd Nederland, 23 maart 1974.

24 J.H. Grolle, ‘Postscriptum’, in: Kerk en Israël 14 (1960) nr. 3 (maart), 43.

25 Cor Buenk woonde bij Jo om de hoek, in de Sarphatiestraat (J.J. Grolle aan auteur, Zoetermeer 29 januari 2015).

26 Een drietal predikanten was geselecteerd voor de vacature. ‘Obbink bekeek het drietal en gaf het parool uit: “Op Grolle stemmen, die ken ik nog, die zegt in ieder geval precies wat hij denkt…”’ A.J. Bronkhorst, ‘Herinneringen aan Ds. Johan Hendrik Grolle’.

27 Cf. H.J. Selderhuis, ‘Abraham Hellenbroek’, in: W. van 't Spijker e.a., Oude schrijvers, een kennismaking, Houten 1997, 233-249.

28 J.H. Grolle, ‘Eenheid en Israël’, in: Kerk en Israël, 15 (1961) 2 (febr.) 22.

29 ‘Ds. J.H. Grolle gaat 7 jan. Jubileren. Hij arbeidt nu onder Israël's volk hier te lande’, in: Utrechtsch Nieuwsblad, 55(1948) nr. 206 (3 jan.), op: http://kranten.hetutrechtsarchief.nl, d.d. 20-03-2012.

30 J.H. Grolle, ‘Eenheid en Israël’, in: Kerk en Israël, 15 (1961) 2 (febr.) 20.

31 In het Algemeen Reglement van de Nederlandse Hervormde Kerk werd in 1909 in art. 11 na de woorden ‘de vermeerdering der godsdienstige kennis’ ingevoegd ‘de behartiging van de zending’. Dit was alleen een áánbeveling aan de kerkenraden, geen kerkrechtelijke inschakeling. Organisatorisch bleef de zending een particulier initiatief, dat inhield dat zendelingen géén kerkelijke ambtsdragers waren. In tegenstelling tot de gereformeerde kerken waar dit reeds bij de synode van 1896 was geregeld, in: A. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk, Kampen 2004, 323-324.

32 J. van der Graaf, De Nederlandse Hervormde Kerk. Belijdend onderweg, Kampen 2003,165.

33 M.J. Lamie, ‘Uit Utrecht’, in: De Elimbode 27 (1929) nr.105 (jan.), 7, familie archief W.G.J. Bastiaanse-Kuijpers, Hijum.

34 Rottenberg was niet verbonden aan de NHK, maar predikant van de Presbyterian Church in the USA. Hij had gewerkt voor de Hebrew Christian Testimony to Israel (HCTI) te Londen. Bij Elim werd hij op 24 juni 1929 ‘ingeleid’, cf. J.F.L. Bastiaanse, De Jodenzending, i, 126-128.

35 M.J. Lamie, ‘Uit Utrecht’, in: De Elimbode 28 (1930) nr.109 (jan.), 16, familie archief W.G.J. Bastiaanse-Kuijpers, Hijum.

36 J.H. Grolle, ‘Inleidend Woord’, in: A.R. Zalman-Marda, Gezonden en teruggeroepen. Leven en werk van Johannes Rottenberg, Amsterdam ca. 1947, vi.

37 J.F.L. Bastiaanse, De jodenzending i, Zoetermeer, 120; Zie ook de ‘familie-foto’ van de ‘laatste samenkomst van Elim in de Tulpstraat te Rotterdam, met op den voorgrond ds. Rottenberg’, in: A.R. Zalman-Marda, Gezonden en teruggeroepen, tegenover pg. 64.

38 Het gijzelaarschap viel overigens te prefereren boven arrestatie en mogelijke overbrenging naar Duitsland (J.J. Grolle aan auteur, Zoetermeer, 29 jan. 2015).

39 J.H. Grolle, ‘Ontslagen uit gijzeling’, in: Spreekbeurten 1922 tot 26-11-73, familie-archief B.G. Grolle, Leermens.

40 J.H. Grolle, ‘In het Gijzelaarskamp i. De beslissende vijf minuten’, in: Hervormd Utrecht, 12 oktober 1945 (Het Utrechts Archief).

41 J.H. Grolle, ‘In het Gijzelaarskamp ii. Gevangen voor de varkens van de Kütte’, in: Hervormd Utrecht, 19 oktober 1945 (HUA).

42 J.H. Grolle, ‘In het Gijzelaarskamp iii. Promotie en feest in een semi-naar verblijf’, in: Hervormd Utrecht, 26 oktober 1945 (HUA).

43 ‘Van zending-onder-de-Joden tot ontmoeting met Israël’, in: Trouw 7 januari 1963.

44 J.H. Grolle, De boodschap van Kohlbrugge nu! Geschreven in 1943, uitgegeven in 1946.

45 J.H. Grolle, ‘In het Gijzelaarskamp ii. Gevangen voor de varkens van de Kütte’, in: Hervormd Utrecht, 19 oktober 1945 (HUA).

46 Cf. Herman Langeveld, De man die in de put sprong. Willem Schermerhorn 1894-1977, Amsterdam 2014, 147-172.

47 J.H. Grolle, ‘In het Gijzelaarskamp v. Verboden kerkje op zolder, gemis en troost’, in: Hervormd Utrecht, 23 november 1945 (HUA).

48 ‘Ds. J.H. Grolle gaat 7 jan. jubileren. Hij arbeidt nu onder Israël's volk hier te lande’, in: Utrechtsch Nieuwsblad 55 (1948) nr. 206 (3 januari), op: http:// kranten.hetutrechtsarchief. nl, d.d. 20-03-2012.

49 J.H. Grolle, ‘14-2-1944 Ontslagen uit gijzeling, thuis om 2 uur, gelezen Psalm 126,124 en Handel. 4:23-31’, in: Spreekbeurten 1922 tot 26-11-73, familiearchief B.G. Grolle, Leermens.

50 Na kerstmis 1943 was Grolle de enige dienstdoende predikant die met 10% van de oorspronkelijke gijzelaars overbleef. Hij behoorde tot de laatsten die het kamp mochten verlaten, J.H. Grolle, ‘In het Gijzelaarskamp ii. Gevangen voor de varkens van de Kütte’, in: Hervormd Utrecht, 19 oktober 1945 (HUA).

51 ‘Op 31 mei 1945 nam hij [Grolle] voor het eerst weer deel aan onze besprekingen’, H. Dekker, in: Kerk en Israël 19 (1965) nr. 5 (mei), 8.

52 J.H. Grolle, Gesprek met Israël, 's-Gravenhage 1949, 5; Landelijk Dienstencentrum PKN in Utrecht, archief Raad voor de verhouding van Kerk en Israël van de nhk (LDC KEI): brief namens Gen. Synode aan de kerkenraad der N.H. Gemeente Utrecht, 23-1-147; J.H. Grolle: wijkbericht Nicolaikerk, in: Hervormd Utrecht, 2 (1946) nr. 29 (jan), 213.

53 H. Dekker, ‘De Kentering’, in: Kerk en Israël 19 (1965) nr. 5 (mei), 6; T. Engelsma, ‘Met Gods hulp gelukt’ Willem ten Boom (1886-1946) Een leven lang op de uitkijk voor Israël, Haarlem, 2013.

54 A. Rasker, De Nederlands Hervormde Kerkvanaf 1795.Geschiedenis, theologische ontwikkelingen en de verhouding tot haar zusterkerken in de negentiende en twintigste eeuw, Kampen 20047, 267-275.

55 Op te merken valt dat dit drietal heel verschillend was. Ten Boom geworteld in zowel Réveil als een academische achtergrond; Rottenberg vertegenwoordiger van een Elim-theologie met duidelijk eschatologische en joods-nationale ondertonen (die Ten Boom juist probeerde te temperen); Grolle maatschappelijk dichter bij Ten Boom en theologisch geestverwant aan Rottenberg.

56 L.H. Ruitenberg, ‘Hoe dominee Grolle Israël ontmoette’, in: Hervormd Nederland 12 januari 1963.

57 Hendrik Kraemer was gepromoveerd in de letterkunde, opgeleid aan de Nederlandse Zendingsschool te Rotterdam, vanaf 1940 voorzitter van de door de Synode ingestelde commissie voor kerkelijk overleg, en voorzitter van de werkgroep ‘Gemeente-bouw’. Cf. het lemma over Kraemer van de hand van E. Jansen Schoonhoven, Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme i, 104-111.

58 Joh. 4:25; Rom. 9-11; Op. 20:4; Op. 20:6, Statenvertaling.

59 Joh. 4:22, ‘Gij aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want het heil is uit de Joden’; Rom. 9-11 over de aanvaarding van Jezus als messias.

60 H. Dekker, ‘De kentering’, in: Kerk en Israël 19 (1965) nr. 5 (mei), 6-7.

61 T. Engelsma, ‘Willem ten Boom’, in: DNK, Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 35 (2012) nr. 76 (juni), 40.

62 O.J. de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis, Nijkerk 19863, 388.

63 W. Nijenhuis, ‘Gravemeyer, Koeno Hendrikus Eskelhof (1833-1970)’, in: J. Charité, Biografisch Woordenboek van Nederland III, Den Haag (1989), op: http://www. historici.nl, d.d. 25-05-2012.

64 Mw. Rottenberg had het bericht gekregen dat haar man op 16 juni in Mauthausen 's morgens vroeg was ‘onstlapen’, in: A.R. Zalman-Marda, Gezonden en teruggeroepen, 198.

65 ‘Inleidend woord’ van Grolle, in: A. Zalman-Marda, Gezonden en teruggeroepen, vi; J.H. Grolle, ‘t Heil komt uit de joden voort’, in: H. Dekker, en J.H. Grolle, Spreek tot Israël, 's-Gravenhage 1947, 22.

66 J.H. Grolle, Richtlijnen voor de classicale en gemeentelijke werkgroepen voor de zending onder Israël der Nederlandse Hervormde Kerk, Hilversum 1947, 4.

67 J.H. Grolle, ‘De ontmoeting van Kerk en Israël’, in: Kerk en Israël. Uitgave van de Hervormde Raad voor ‘Kerk en Israël’, Hilversum (1946), 32-33.

68 H. Vreekamp, 1988, Zonder Israël niet volgroeid. Visie op de verhouding tussen kerk en het joodse volk van hervormde zijde, Kampen 1988, 26.

69 Fundamenten en Perspectieven. Aangeboden door de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk als een proeve van hernieuwd reformatorisch belijden, 's-Gravenhage 1948.

70 Fundamenten en Perspectieven, art. 17, 38.

71 Een toegang tot diens werk bieden Dirk van Keulen, George Harinck en Gijsbert van den Brink (red.), Men moet telkens opnieuw de reuzenzwaai aan de rekstok maken. Verder met Van Ruler, Zoetermeer 2009.

72 D. van Keulen (ed.), Verzameld werk A.A. van Ruler dl. 2 (Openbaring en Heilige Schrift), Zoetermeer 2008, 326, 385, 394, 399, 404, 460.

73 G.J. van Klinken, Christelijke stemmen over het jodendom. Zestig jaar Interkerkelijk Contact Israël (ICI) 1946-2006, Delft 2009, 23.

74 H. Dekker e.a., Kerk en Israël. Uitgave van den Hervormde Raad voor ‘Kerk en Israël’, 35-36.

75 Cf. ‘Utrechts Nieuwsblad, 18 juli 1949’, in: Hadderech 3 (1949) nr. 9/10 (aug./sept), 5-6.

76 A.H. Drost, Is God veranderd? Een onderzoek naar de relatie God-Israël in de theologie van K.H. Miskotte, A.A. van Ruler en H. Berkhof, diss. Amsterdam, Zoetermeer 2007, 182-184.

77 Kerkorde der Nederlandse Hervormde Kerk, 's-Gravenhage 19562, art. VIII, 1-3.

78 J.H. Grolle, ‘De ontmoeting van Kerk en Israël’, in: Kerk en Israël. Uitgave van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël, 42.

79 Jonge joden-christenen die zich, ten gevolge van de onderduik in christelijke gezinnen, hadden laten dopen. Zij beschouwden zich nadrukkelijk joods én christelijk. Zij hadden voor de messias Jezus gekozen en pas in tweede instantie voor het onbekende milieu van de kerk. Helaas raakten zij geïsoleerd van joodse én christelijke gemeenschappen.

80 Het grootste deel geërfd van meester H.J. de Wilde, die hem als kwekeling had opgeleid, uit: brief J.J. Grolle, Zoetermeer.

81 Uit de erfenis van zijn grootvader die deze werken cadeau had gekregen van Jhr. Jan Willem van Loon (1816-1876) waar hij als herenkoetsier in dienst was, uit: brief J.J. Grolle, Zoetermeer.

82 M. Enker, ‘Contacten met Ds. Grolle’, in: Kerk en Israël, 19 (1965) 5 (mei),15.

83 J.H. Grolle, ‘In het Gijzelaarskamp II. Gevangen voor de varkens van de Kütte’, in: Hervormd Utrecht, 19 oktober 1945; ‘Ds. J.H. Grolle 40 jaar predikant. Huldiging in Utrecht’, in: Utrechts Nieuwsblad, 14 jan. 1963, 2.

84 J.H. Grolle, ‘In het Gijzelaarskamp III. Promotie en feest in een semi-naar verblijf’, in: Hervormd Utrecht, 26 oktober 1945.

85 Interview met B.G. Grolle, Leermens, 1 maart 2013; telefoongesprek met F.A. Gijzel, zoon van W. G. Gijzel (1921-2002) en een studievriend van Hans (Zeddam,10 februari 2015).

86 Interview met kleinzoon B.G. Grolle, Leermens 1 maart 2013.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015

DNK | 70 Pagina's

Getuigend gesprek met Israël

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015

DNK | 70 Pagina's