Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Catechismus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Catechismus

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, mocht de mensch leven onder de majesteit en in de genietingen van Gods volheerlijke openbaring in het Paradijs. Zich verlustigende in de gemeenschap des Heeren met de blijken van Zijn Vaderlijke liefde, kon de mensch steeds hooger opklimmen in die heerlijkheid, langs den ladder van het Verbond, tot verheerlijking van zijn God en Vader. De hemelpoorten stonden voor ons open en wandelende op den weg des Verbonds, zou Adam en in hem 't gansche menschelijke geslacht er door ingegaan zijn in de eeuwige heerlijkheid. Als hoofd van dat Verbond, had Adam voor zich en voor het gansche menschelijke geslacht het recht te verwerven ten eeuwigen leven, om Zijn God in den hemel, waar Hij meer Zijn heerlijkheid vertoont dan elders, eeuwig te verheerlijken.

Inplaats dat de mensch langs den weg der gehoorzaamheid opklimt in de eeuwige heerlijkheid stort hij zich door ongehoorzaamheid in de diepte van het verderf, ondanks Gods waarschuwende woord en teeken hem gegeven in den boom der kennis des goeds en des kwaads. Deze dwaasheid hebben wij begaan met de vermetelheid van deze gedachte, dat we alsdan God gelijk zouden zijn en zie, wij zijn den duivel gelijk geworden.

Op de vraag: Vanwaar komt dan zulke verdorven aard des menschen? luidt 't antwoord: „Uit den val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders Adam en Eva, in het Paradijs, waar onze natuur alzoo is verdorven geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden."

Hier zegt de onderwijzer, dat de zonde door twee menschen in de wereld gekomen is en Paulus zegt dat de zonde in de wereld gekomen is door één mensch. „Daarom gelijk door één mensch de zonde in de wereld ingekomen is" (Rom. 5: 12). Daar Eva met een vrucht van den verboden boom tot Adam is gekomen heeft zij hem verleid en zoo is onze natuur door de ongehoorzaamheid van beiden verdorven. De zonde van Adam staat in verband met de zonde van Eva. Doch Adam zondigde niet alleen als mensch, gelijk als Eva, maar ook als geslachtshoofd en verbondshoofd. De erfschuld en de erfsmet is door Adam in de wereld gekomen, al is hij tot dat kwaad verleid geworden door Eva. Paulus maakt 't ons duidelijk in Rom. 5, dat wij in Adam gezondigd hebben en in hem verdoemelijk liggen voor God.

Maar hoe was dat nu mogelijk, daar de mensch geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis? Dat was mogelijk, daar de mensch veranderlijk was uit kracht van schepping. De onveranderlijkheid Gods kon hem niet meegedeeld worden, daar zij een onmededeelbare eigenschap van God is. Zonder de minste verandering is God altijd in Zichzelf Dezelfde. Want Ik, de Heere, word niet veranderd" (Mal. 3: 6). God kan niet zondigen en dat niet kunnen is in God geen onmacht, maar macht, zegt Vader Hellenbroek.

't Is waar, dat de engelen in den hemel niet kunnen zondigen, maar dat is geen teeken van macht, daar zij door een souvereine verkiezing in dien staat der heerlijkheid bevestigd worden. Uit kracht van schepping waren zij in zichzelf zoowel veranderlijk als de mensch. 't Is door de souvereiniteit Gods over den mensch, dat hij, veranderlijk zijnde in zichzelf, in de mogelijkheid van te kunnen zondigen is gelaten. Wel zou hij door een volmaakte onderhouding van het Verbond van een te kunnen zondigen tot een niet te kunnen zondigen gekomen zijn, zoo hij gebleven was in den staat der rechtheid. Hiermede was de mensch dan niet onveranderlijk geworden in zichzelf. Adam zou dan 't recht voor zich en voor al zijn nakomelingen, om bevestigd te worden in den staat der rechtheid en opgenomen te worden in den staat der heerlijkheid, verdiend hebben en zoo zou de mensch dan in dien zin gestaan hebben boven de engelen.

In de veranderlijkheid van den mensch lag niet de minste drang, doch alleen de mogelijkheid der verandering van goed tot kwaad. Wat de mensch deed, deed hij vrijwillig. Al stond de mensch niet in den hemel, zoo stond hij toch hooger dan de engelen in den hemel. De mensch stond op de hoogte van een zedelijke souvereine beschikking over zichzelf. Hij mocht 't genoegen smaken om, geheel uit die vrije beschikking, over zichzelf, God te dienen en te verheerlijken. Op deze hoogte van vrijheid was de mensch niet geklommen, maar geplaatst door den Heere. In 't staan op deze hoogte lag als vanzelf de mogelijkheid van des menschen val.

Aan de hand van deze vraag gaan we nu spreken over des menschen val en ongehoorzaamheid. Om in ongehoorzaamheid aan God te eten van den verboden boom met 't doel, als God te zijn, moest de mensch eerst zijn God afvallen. Aan de zonde van het bedrijf gaat de zonde van nalatigheid vooraf. God schept geen plaats en geeft geen tijd voor de zonde. De Heere eischt den mensch door Zijn wet en in Zijn verbond geheel op voor Zichzelf. Was hij dus gebleven in 't verheerlijken van Zijn God, dan had hij niet gezondigd en ook niet kunnen zondigen. Dan was hij gebleven in het geloof. Maar denkende over de woorden, die buiten God om, tot den mensch waren gesproken om als God te worden heeft hij het Verbond gebroken en 't gebod overtreden. De mensch dacht van de hoogte, waarop hij gesteld was, te treden in de plaats van God en die verschrikkelijke stap had des menschen rampzaligen val ten gevolge. Hij viel uit het leven in den dood, uit het licht in de duisternis en uit de vrijheid in de slavernij. Deze gebeurtenis mogen wij wel van dag tot dag beweenen voor God.

Wat hier plaats heeft, heeft niet bij geval plaats. De val des menschen lag in 't besluit Gods vast. Nu moeten we niet denken, dat des menschen val een gewrocht is van den besluitenden God, daar 't door Hem besloten is den val toe te laten, en niet besloten is hem te werken. En wij bidden u, den Allerhoogste toch niet aan te tasten in Zijn Goddelijke souvereiniteit, daar u door de macht van den Pottenbakker, die Hij heeft over het leem, met stomheid zult geslagen worden in den dag des gerichts.

Wat de mensch ontvangen had door een volmaakte schepping, om zijn God te verheerlijken, gaat hij nu aanwenden om Hem te onteeren. Van een profeet der wijsheid, wordt hij een profeet der dwaasheid, van een priester der gerechtigheid priester der ongerechtigheid en van een koning der heiligheid een koning der verdorvenheid. Eenerzijds is de mensch een slaaf van de zonde, maar anderzijds is hij een koning der verdorvenheid en stelt hij alles in 't werk om Gods gerechtigheid te houden buiten het rijk zijns harten. Hij kan niet anders en wil niet anders dan zondigen. Zooals hij voorheen zijn vermaak had in 't verheerlijken van God, heeft hij nu zijn vermaak in 't onteeren van God. De mensch doet in de ontaardheid van zijn bestaan, niets liever dan God lasteren en vloeken. Laten we als ouders in ons huis en als onderwijzers op de school met al de kracht die in ons is door Gods algemeene of bijzondere genade, dat vloeken toch veroordeelen en verbieden.

(Volgende maal 2e deel van 8).

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1947

Daniel | 10 Pagina's

Onze Catechismus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1947

Daniel | 10 Pagina's