VRAGENBUS

_ Enige abonné's te G. vragen hoe wij staan tegenover „kunst."

Antwoord: Uit de lange brief die eigenlijk gericht was aan „Krijgsman of Baruch", blijkt dat het punt van bespreking i.z.h. liep over muziek-en schilderkunst. Ik zou niet weten welk bezwaar er tegen zou zijn, om zich te bekwamen in muziek of schilderkunst, 't Is mij wel bekend, dat er op dit terrein veel voetangels en klemmen liggen, maar daarmee is objectief gesproken, de kunst als kunst toch niet te veroordelen. Een ieder hebbe toe te zien hoe hij die gebruikt.

Wat denkt ge van de bouwkunst in de dagen van Mozes (bouw van d£ tabernakel) van David eri Salomo (bouw van de tempel) t Er wordt zelfs van Bezaleël gezegd, dat de Geest Gods hem vervulde, om te bedenken vernuftige arbeid in goud, zilver en koper en in kunstige steensnijding en kunstige houtsnijding.

Calvijn en Voetius stonden helemaal niet vijandig tegenover geoorloofde kunst. Calvijn zegt, dat het voortreffelijke gaven des Geestes zijn, die Hij tot algemeen nut van het menselijk geslacht uitdeelt aan wie Hij wil. „Er is geen reden", zegt hij, „dat iemand zou vragen, wat voor omgang de goddelozen, ' die geheel vervreemd zijn van God, met de Geest hebben, want als er gezegd wordt, dat de Geest Gods alleen in de gelovigen woont, dan moet dit verstaan worden van.de Geest der heiligmaking, door wie Gods volk zelf tot tempels geheiligd worden.

Indien de Heere door de moeite en de dienst van goddelozen ons wil geholpen hebben in natuurwetenschappen, redeneerkunde, wiskunde en andere vakken van die aard, laat ons daarvan gebruik maken, opdat wij niet, wanneer wij Gods gaven, die ons vanzelf in die mannen worden aangeboden, veronachtzamen, terecht voor onze traagheid gestraft worden."

Uit bovenstaande blijkt dus wel, dat iemand, die God vreest wel degelijk de kunst kan beoefenen, ja dat het zelfs zijn dagelijks werk kan zijn, waardoor hij zijn brood verdient. Gelukkig voor hem, als hij dat werk zo getrouw mag doen als de engelen in de hemel.

Door dezelfde vragers wordt mijn oordeel gevraagd over Bijbelse platen naar aanleiding van Bijbelse verhalen.

Antwoord: Hierin zal ik kort zijn.

Ik heb helemaal geen bezwaar tegen platen, die ons weergeven de toestand van Israëls volksleven in en buiten Palestina. Men zij echter voorzichtig.

Afbeeldingen van de Heere Jezus en al wat verband houdt met het Goddelijk Wezen zij contrabande*

G. J. Sm. te A. vraagt: Is de uitverkiezing genade? Dit kwam op de Jong. Vereen, ter sprake in verband met de vraag of er voor de wedergeboorte onbewuste genade aanwezig was.

Antwoord: Onbewuste genade is voor de wedergeboorte niet aanwezig. Een mens is dood of levend. Het behaagt de Heere om Zijn volk in het uur der minne af te snijden uit Adam en in te planten in Christus, het te verrijken met Zijn beeld en Zijner Goddelijke natuur deelachtig te maken.

Voor die tijd is dat volk dood in zonde en misdaden. Is dan de uitverkiezing genade? Ware dit zo, dan ware er ook een eeuwige schuld, want genade wordt bewezen aan schuldigen. Van een eeuwige schuld kan geen sprake zijn.

Het opschrift van art. 16 van onze Nederl. Geloofsbelijdenis luidt: „Van de eeuwige verkiezing Gods, sommigen tot genade en rechtvaardige verwerping van anderen.

De verkiezing is geen genade, maar een souvereine daad Gods, een daad, die wel tot genade leidt, zoals dit artikel zegt, dat God Zijn barmhartigheid hierin heeft willen bewijzen, dat Hij uit de verderfenis trekt en verlost degenen, die Hij in Zijn eeuwige en onveranderlijke raad, uit enkel goedertierenheid, uitverkoren heeft in Jezus Christus onze Heere, zonder enige aanmerking hunner werken."

G. M. R. te Z. vraagt waar de ark des verbonds gebleven is na de dood van de Heere Jezus, toen het voorhangsel scheurde en de schaduwdienst was voorbijgegaan.

Antwoord: Tijdens het leven van Jezus' omwandeling op aarde was de ark niet in het Heilige der Heiligen. Vermoedelijk zal de ark met de^ tempel tijdens de verwoesting van Jeruzalem door Nebukadnezar (586) verbrand zijn.

In de tempel van Zerubbabel en in de door Herodes vernieuwde tempel ontbrak de ark, waarvan. Jeremia reeds had gezegd in het 3e hoofdstuk: „Zij zal niet weder gemaakt worden."

Als Zacharias verdrietig is, dat in het Heilige der Heiligen van de nieuwe tempel de ark des verbonds ontbreekt, troost de Heere hem door het vierde nachtgezicht, waarin Jozua wel door satan beschuldigd, maar door God gerechtvaardigd wordt. God zal het offer van de hogepriester aannemen, al is er geen verzoendeksel. In de plaats van de ark is gelegd een steen met zeven ogen. „Want zie, aangaande die steen, welke ik gelegd heb voor het aangezicht van Jozua, op die ene steen zullen zeven ogen wezen; zie Ik zal zijn graveersel graveren, spreekt de Heere der Heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid des lands op een dag wegnemen." (Zach. 3:9.)

Toen Christus stond te komen, kon de ark worden gemist; daarom werd het volk door het ontbreken van d< j ark op Hem voorbereid.

De ark behoefde niet meer te worden gemaakt, want de Heere was bezig Hem te zenden in Wie al de volheid Gods lichamelijk wonen zou, die de wet zou vervullen en haar straf dragen.

De schaduw verdwijnt als het lichaam er is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen