Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ISRaËL DOOR DE RODE ZEE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ISRaËL DOOR DE RODE ZEE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij verreisden van Hachiröth, en gingen over, door het midden van de zee, naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen in de woestijn Etham, en legerden zich in Mara. (Num. 33 : 8.)

In onze tekstwoorden wordt beschreven de reis van de kinderen Israëls van Hachiröth, door de zee, naar Mara. Stellen wij ons het lot van Israël recht voor ogen. Het volk was gelegerd in een dal. Rechts en links verhieven zich hoge bergen; voor hen was de Rode Zee. Die toestand vernam Farao. Israël dacht aan geen gevaar, wapenen had dat volk niet, moed bezat het niet, hun brood was welhaast opgeteerd. En zie in die toestand nadert Farao. Met zich voert hij een geoefend leger, voorzien van blinkende wapenen. Welk een aanblik zal dat geweest zijn voor Israël, toen daar die ratelende wagens naderden, getrokken door snuivende paarden! Wie schetst de verbazing en ontzetting van Israël? Wie zal beschrijven hun angst en gekrijt dat de lucht vervuld heeft? Alles schijnt reddeloos verloren, waar is thans hun Rameses (zonnevlakte) en aan wie de schuld van dit alles? Mozes, die hen als middel in des Heeren hand uit Egypteland had uitgeleid, wordt de schuld gegeven.

Israël ziet niet anders dan de dood voor ogen; dit is voor hen het meest benauwde ogenblik geweest. Vluchten, dat schijnt voor hen het enigste middel om uit des vijands hand te ontkomen, maar juist dat kunnen ze niet. Slechts de weg naar boven blijft open. Wat Israël echter niet ziet, dat weet Mozes. Lees maar wat de Heere tot hem gezegd heeft in Exodus 14 : 1—4. Daarom is het antwoord van Mozes: e Vreest niet; 2e. Staat vast; 3e het heil is des Heeren; 4e de Egyptenaars zullen verdelgd worden; 5e een heerlijke belofte, de Heere zal voor U strijden; 6e een vermaning, Gij zult stille zijn-

Zie, daar ontvangt Mozes het bevel, Israël te doen voorttrekken, 't Schijnt onmogelijk, immers voor hen is de zee. Doch wat bij de mens onmogelijk is, dat is mogelijk bij God. Daarom ook ontvangt Mozes een berisping: Wat roept ge tot Mij? Hef slechts Uw staf op en strek Uw hand uit over de zee en klief dezelve. Och als Mozes op zichzelven zag, dan is dit een onmogelijkheid, doch bemerk eens welk een grote daden het arme volk Gods kan verrichten in 's Heeren naam. Gideon slaat met wat kruiken en fakkels een heel leger op de vlucht; Simson verslaat met een ezelskinnebak-ken 300 Filistijnen; David verslaat een beer, een leeuw, ja zelfs de reus Goliath. Mozes moet slechts zijn staf opheffen en zijn arm uitstrekken. Neen, o neen, God behoeft de zwakke arm en de houten staf van Mozes niet, nochtans God wil in Zijn wijsheid deze middelen gebruiken. Evenzo door ons dienen gebruikt te worden de middelen die door God verordineerd zijn. God heeft geen brood nodig om ons leven te onderhouden; Hij is niet gebonden aan regen om het land vruchtbaar te maken; de Heere behoeft geen bijbel, geen bondszegelen, geen kerken, geen leraars; niets van dat alls heeft God nodig, nochtans de Heere wil deze middelen gebruiken. Als Mozes de hand met de staf niet uitsteekt, blijft de zee ongekliefd. Nochtans echter zingt Mozes: Door het geblaas van Uwen neus, zijn de wateren opgehoopt geworden. Mozes schrijft dus niets aan zijn hand, niets aan zijn klieven toe. God alleen ontvangt de eer. En zie, daar klieft zich de zee. Israël te verlossen en de Egyptenaren te verdelgen is het doel waartoe Israël in benauwdheid komt. De kerk verlossen en de wereld verdelgen is het doel van Jezus' komst en Zijn benauwdheid. Gods kind behouden en het doden van de inwendige vijand is het doel van de benauwdheid waarin elk van Gods kinderen in meerdere of mindere mate gebracht wordt.

Zo trekt Israël voort, de zee tegemoet. De wolkkolom die voor het heir van Israël ging, vertrok en ging achter hen. Wat daardoor bij Egypte duisternis is, is voor Israël licht. Zo is er in deze wereld een rijk der duisternis en een rijk des lichts, een rijk der waarheid en één van leugen en van dwaling. Hetzelfde evangelie is voor de ene mens licht en voor de ander duisternis, dezelfde prediking van Gods Woord voor de ene mens een reuke ten leven en voor de ander een reuke ten dode.

De wegen des Heeren zijn recht, de rechtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders zullen er in vallen. Zo baande God door de Oostenwind een weg

door de diepte der* Zee, waardoor Israël droogvoets kon doorgaan. Het water stond als een kristallen muur, hel beschenen door de kolom, de Oostenwind droogde het pad. Zonder redeneren trekken de Israëlieten het pad door. Welk een veilige leidsman voor zulk een ontrouw volk; welk een getrouw God voor zulk een ontrouw volk; welk een almachtig God voor zulk een machteloos volk; welk een heerlijke redding uit zulk een doodsbenauwdheid.

's Avonds om zes uur bij het ondergaan der zon trok Israël in de zee. Vier uur 's morgens, bij het krieken van de dageraad zijn ze op de andere oever. Tien uur heeft de doortocht geduurd, 's Morgens bemerkte Farao de beweging en volgde Israël na, doch kwam jammerlijk om. Als Israël 40 jaren daarna het land Kanaan staat binnen te trekken, herinnert Rachab nog aan dit feit. Gods volk is zaliger in uitwendige noden, dan de wereld in haar hoogste geluk. Alle Egyptenaren verdronken in dezelfde zee, door welke Israël verlost werd. Alzo is door het lijden en sterven van Christus voor alle uitverkorenen het leven verworven, maar voor alle vijanden is de ondergang bereid.

Voorwaar, de voorrechten van Gods kinderen zijn groot en vele. De heilige apostel Paulus drukt het in 1 Cor. 3 : 21—23 aldus uit: iemand dan roeme op mensen, want alles is uwe. Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cefas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen zij zijn alle uwe. Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods. Jezus Christus is dus het geestelijk magazijn voor zijn volk, de Vader heeft hem gesteld tot een erfgenaam van alles. En die nu van Christus zijn, die zullen de erfgoederen met Hem delen, nu en in der eeuwen eeuwigheid. Daarentegen die niet van Christus zijn, hun deel zal zijn in de eeuwige duisternis alwaar wening zal zijn en knersing der tanden.

Wijlen Ds A. JANSE.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1949

Daniel | 8 Pagina's

ISRaËL DOOR DE RODE ZEE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1949

Daniel | 8 Pagina's