Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jodocus van Lodenstein

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jodocus van Lodenstein

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(III)

De levensbeschrijver van Lodenstein beschrijft ons het karakter van Lodenstein op de volgende wijze. Al zijn werken, al zijn denken, al zijn spreken was steeds hierop gericht, dat God alles en het schepsel niets mocht zijn. Over zichzelf dacht Lodenstein altijd zeer nederig, omdat hij er een levendig besef van omdroeg, dat de mens niet meer is dan stof en as, niet beter dan een worm. Hij wilde alles doen tot Gods eer. Eten deed hij niet om te genieten, doch alleen om te leven, opdat hij zijn Schepper zou kunnen dienen. Daarom was zijn tafel altijd matig voorzien, zowel wat de kwaliteit als wat de hoeveelheid betrof. Meestijds gebruikte hij plantaardig voedsel; vlees zo goed als nooit. Wijn dronk hij zeer zelden en dan nog met water vermengd. Zijn huisraad bestond slechts uit het hoog nodige. Het was zijn gewoonte winter en zomer 's morgens tussen drie en vier uur op te staan. Hij wist zich zo te beheersen, dat hij in zijn blijdschap nooit uitgelaten, in zijn droefheid nooit zeer verslagen was. Meestijds was hij in diep gepeins over Gods algenoegzaamheid en 's mensen nietigheid. In gezelschap sprak hij weinig, om van de minst bekwame iets te kunnen leren en ook om uit de woorden te kunnen opmaken, wat er in de harten omging.

Lodenstein is zijn leven lang ongehuwd gebleven. Met twee dienstmaagden, een oude en een jongere, die hem altijd „Meester" moesten noemen, woonde hij even buiten Utrecht, tussen de Witte-Vrouwen en de gewezen Maliepoort, ongeveer tegenover de Heerestraat. Vaak kwam de Utrechtse vriendenkring bijeen. Nu eens in Lodenstein's tuin, dan weer ten huize van Anna Maria van Schurman of in de woning van Voetius. In 1660 werden Teellinck en van de Velde uit deze kring weggerukt en drie jaar later stierf Van den Bogaart. Een broeder van Anna Maria, Jan Godschalck, die vaak de samenkomsten van de vriendenkring had bijgewoond, was in 1662 naar Duitsland vertrokken om daar de hogescholen te bezoeken. Tenslotte te Genève gekomen, nam hij daar zijn intrek bij Jean de Labadie, die deed terugdenken aan de dagen van Calvijn. Uit de brieven van haar broeder vernam Anna Maria, welk een man Labadie was en had hiervan het een en ander verteld in de Utrechtse vriendenkring. Vooral toen Jan Godschalck, teruggekeerd in Utrecht, veel van de Labadie vertelde, werd het verlangen deze man te leren kennen bij de vriendenkring zeer sterk. Die wens zou vervuld worden. In 1666 was de Waalse (Franse) gemeente te Middelburg zonder predikant. Voetius, Lodenstein en Anna Maria van Schurman drongen er op aan dat Middelburg Jean de Labadie zou beroepen. Middelburg deed dit en Anna Maria smeekte in een schrijven aan de Labadie dit beroep aan te nemen en op zijn reis naar Middelburg enige dagen in Utrecht te blijven. Ook Voetius en enige andere Utrechtse predikanten spoorden de Labadie daartoe aan. Labadie nam het beroep aan en na een moeilijke reis kwam hij met zijn drie vrienden, Pierre Yvon, Pierre du Lignon en Menuret, te Utrecht aan, waar zij vertoefden ten huize van Anna Maria. Voetius, Lodenstein en anderen kwamen hen begroeten. In deze vriendenkring bleef de Labadie tien dagen vertoeven, die doorgebracht werden onder belangrijke gesprekken tussen hem, Voetius en Lodenstein. Enkele malen predikte Labadie te Utrecht. Zijn woorden maakten diepe indruk en sleepten de toehoorders mede in bewondering en opgetogenheid.

Doch niet allen liepen zo hoog weg met zijn prediking. Eenvoud en degelijkheid waren bij de Labadie niet te vinden. De Utrechtse vriendenkring, behalve Anna Maria, zag zich hierin teleurgesteld. Toen Labadie door ging naar Middelburg, ging Anna Maria met hem mee, ondanks de raad van Voetius en Lodenstein.

In 1668 werd de Labadie uit zijn ambt ontzet, waarop hij zich afscheidde van de Kerk. Niettegenstaande vooral Lodenstein erg zijn best deed Anna Maria terug te houden, volgde zij steeds de Labadie; eerst naar Amsterdam, later naar Herford, Altona en Wiervert. Buiten Utrecht had Lodenstein ook zijn trouwe vrienden. Onder hen noemen wij vooral Jacobus Koelman, die een tijd lang in zijn vroegere gemeente te Sluis arbeidde. De vertrouwelijke omgang met zulke vrienden was voor Lodenstein een verkwikking te midden van de moeiten en teleurstellingen, die hij schier dagelijks ondervond. Daarbij komt nog, dat Lodenstein tot zijn dood toe lichamelijk een lijder was en bleef. In 1665 werd hij aangetast door een zware ziekte, die hem tot aan de rand van het graf bracht. In 1672 vreesde men weer voor zijn leven, doch boven verwachting herstelde hij van de ernstige ziekte waardoor hij was aangegrepen. Het jaar 1672 bracht voor Lodenstein echter nog meer zware beproevingen. Daarover een volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1950

Daniel | 10 Pagina's

Jodocus van Lodenstein

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1950

Daniel | 10 Pagina's