„Het vallend blad”
En wij allen vallen af als een blad, en onze misdaden voeren ons henen weg als een wind. (Jes. 64 : 6b.)
Nu de herfst haar intrede doet, en de dagen, dat wij ons in het licht kunnen verheugen, korter worden, gaat van dit alles toch een sprake uit. Het is een prediking van de vergankelijkheid, ook van des mensen leven. Hoe staan de bomen in de zomer rijk met bladeren getooid, maar de herfst met wind en regen doet de bomen schudden, het frisse groen van het blad verbleekt en eindelijk door een krachtige wind vallen zij af en worden her. en derwaarts henen weggevoerd. Het ene blad valt soms eerder af dan het andere, maar eindelijk treft men geen blad meer aan de boom. Is dat niet het beeld van ons aller leven ? Ook wij zullen niet altijd op de aarde zijn. ook een ieder onzer zal straks als een blad afvallen, soms ook al in de dagen van onze jeugd. Dat wij daar toch eens aan leerden denken opdat de rust des levens werd beseft en dc gedachten aangaande de eeuwigheid ons hart eens vervulden. Onze misdaden worden hier zeer juist met een wind, een hevige oostenwind (Job 27 : 21) vergeleken. De dood met al de reeks van krankheden en smarten, die hem vooraf gaan of vergezellen, is een zichtbare herinnering niet alleen van de vloek der zonde maar maakt de ellende der zonde zelf uit. Is niet de dood de bezoldiging der zonde? Ziet eens; als de wind het vallend blad henendrijft gaat het ten slotte tot verrotting over, ja het wordt gans vernietigd.
Maar zo is het met de mens, die naar Gods beeld geschapen is, niet. Die toch zal eeuwig blijven. Al is het dat door de dood een tijdelijke scheiding plaats grijpt van lichaam en ziel, toch verkrijgt elk mens zijn eeuwige bestemming. Is het voor ons allen niet dringend nodig zich af te vragen: , , wat zal mijn eeuwige bestemming zijn"? Er zijn immers twee wegen, waarvan de ene leidt naar het eeuwige wee, en de andere naar het eeuwige wel. Luister toch eens naar die krachtige prediking van het vallend blad! Roept het U en mij niet toe: de mens gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen ook voor u en mij door de straten gaan. Dat wij sterven moeten is toch de vrucht van onze ongerechtigheden, daardoor, door onze misdaden worden wij als een wind weggevoerd.
Denk toch eens ernstig na, gij mijn jeugdige vrienden wat het zegt, te moeten vallen in de handen van een levendige God!
Wij, die leven onder de bediening van het genadeverbond, onder de bearbeiding van 's Heeren Woord en Zijn knechten, hoe groot toch is onze verantwoordelijkheid dan als wij geen acht leren geven op die grote zaligheid die God in Jezus Christus ontsloten heeft. Wat ik u bidden mag, denk er toch eens aan. Het is toch niet genoeg, al komen wij trouw op onder de bediening des Woords, ja al zijn wij werkende leden der jongelingsvereniging wij zullen sterven moeten leren, eer wij sterven. Hoort wat de Heere zegt in hetgeen aan onze tekst voorafgaat:
, , Doch wij alle zijn als een onreine en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed." Dat toch zullen wij moeten leren kennen door wedergeboorte en zaligmakend geloof.
Zonder die bevindelijke kennis zal er nooit plaats en behoefte in het hart geboren worden naar Hem, Die voor Zijn volk als Borg en Zaligmaker een eeuwige gerechtigheid verworven heeft. Wat komt het toch op die toepassing aan, zal er ooit een gegronde hoop voor de' eeuwige zaligheid in ons hart gevonden worden. Hoe kostelijk is daarom de tijd der genade die de Heere ons nog verleent! Het kan toch zo spoedig eeuwigheid wezen, en wat dan? Dat vallend blad mocht ons doen leren haasten om ons levens wil, ja het gebed van Mozes (Ps. 90) ons leren bidden, om een wijs hart te bekomen. Wat zijn ze gelukkig aan wiens hart de prediking van het vallend blad geheiligd worden mag. Zij toch leren door de bewerking van Gods Geest te sterven aan de wereld en de zonde, maar ook aan al hunne gerechtigheden, en zij worden begerig naar die gerechtigheid die Christus verdiend en verworven heeft. Ook zij zullen eenmaal afvallen als een blad, maar voor hen is sterven erven. Hoe groot zal voor hen die verlossing zijn uit het lichaam dezes doods, om eeuwig God te verheerlijken voor Zijne onuitsprekelijke genade die hun uit souverein welbehagen om niet geschonken is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1950
Daniel | 12 Pagina's