Kerkgeschiedenis
Geert Groote van Deventer. (1340—'84). Zoals wij de vorige keer schreven, is hij de man geweest, die de stoot gaf tot die merkwaardige beweging, welke men de Moderne Devotie noemt. Hij was een schepenzoon en trok reeds op 15-jarige leeftijd naar Parijs, waar hij theologie, geneeskunde en canoniek recht studeerde.
Hij was een veelbelovend jongmens. Maar in zijn leven kwam een keer na de ontmoeting van Hendrik van Calcar, de prior van het korthuizer klooster Munnikhuizen bij Arnhem.
Hij ontdeed zich van zijn goederen en kerkelijke ambten en ging enkele jaren in dit klooster wonen; echter niet als kloosterling maar als gast. Hij was er zeer geliefd om zijn ascese.
Toch is het merkwaardig, dat men hem daar niet wilde houden, maar hem wegdreef, de wereld in, opdat hij hier zou optreden als een Joh. de Doper, als boetprediker. Wat wel nodig was, gelet op de zeden der geestelijken, in die tijd.
Na een 3-tal jaren vertoevens, werd hij tot diaken gewijd. Hij vroeg aan de toenmalige bisschop van Utrecht, Floris van Wevelinckhoven, consent (vergunning) overal te gaan preken tegen het kwaad, clat ook in de kerken van deze diocees was binnengeslagen.
Hij verkreeg dat preekconsent; ja, de bisschop bedreigde alle geestelijke met straf, die aan Groote de preekstoel zouden weigeren.
Later heeft de bisschop die volmacht ingetrokken wegens de tegenstand van monniken en priesters, die zeer naijverig op Meester Geert waren.
Het was reeds jaren de gewoonte elk jaar binnen Utrecht een keer of wat een synode te houden, waar niet alleen geestelijken maar ook leken (onze landsheren) verschenen ter bespreking van de belangen van Kerk en Staat.
De vergadering duurde 3 dagen en stond onder voorzitterschap van de bisschop of diens vicaris (plaatsvervanger.) De bisschop of zijn vicaris waren geroepen vooraf een sermoen (preek) te houden.
Bij een dezer synode moest Groote het sermoen uitspreken; maar hij was zeer bang voor al die hoge personen. Daarom leerde hij een preek van Bernard van Clairvaux over de bekering van Paulus van buiten en droeg die woordelijk voor. Dat liep dus goed van stapel. Maar o, die tweede heer! Toen kwam hij met eigen werk
voor de dag en vlogen de stukken er af! , , Contra focaristos" heette het sermoen. „Focaristen" waren geestelijken, die in ongeoorloofde verhouding met vrouwen leefden en zulke waren er niet weinig. Dat zo'n sarmoen nu niet bevorderlijk was, om de onderlinge vriendschap te versterken, laat zich begrijpen.
Zij gingen hem haten met een dodelijke haat en een jaar voor zijn dood hadden ze succes: zijn preekconsent werd ingetrokken (zie boven) en Meester Geert keerde naar Deventer terug.
keerde naar Deventer terug. Maar in de ogen van veel eenvoudigen was hij een boetprediker, een apostel en werd hoog vereerd.
Meester Geert had in Deventer een woning, het Meester Geertshuis genaamd. Hij droeg deze over aan de magistraat, opdat ze onder zijn en later onder des magistraats toezicht zou dienen tot huisvesting van ongehuwde en gehuwd geweest zijnde vrouwen.
Zij mochten niet behoren tot enige klooster familie, jnaar deze woning begeren als een soort „herberg" een „hofje". Later zgn meerdere van deze zusterhuizen gekomen en vormden een soort „congregatie" met een regel.
Ook Groote bewoonde, als hij niet afwezig was om te preken, een kamer van zijn huis.
Na zijn dood volgde Joh. van der Gronde hem op, maar deze was geen goed organisator. Er waren dan ook maar ± 16 zusters en het liet alles veel te wensen over.
Anders werd het toen Joh. Brinckerinck hem opvolgde. Hij is de eigenlijke organisator geworden. Bij zijn dood waren er alleen in Deventer 5 zusterhuizen.
Ook in andere plaatsen, vooral in Gelderland en Overijsel kwamen zulke nuizen.
Vooral na collaties der Fraters kon men er op rekenen, dat weer veel vrouwen toelating vroegen. Zulke mensen hadden dan, zoals men zei, „een inslag gekregen, " of „een vonkske ontvangen."
Collaties waren eenvoudige stichtelijke toespraken tot het volk in de landstaal.
Na het eerste zusterhuis kwam in Deventer ook door Geerts bemoeiingen het eerste Fraterhuis tot stand.
Hierbij mag niet vergeten worden de toegewijde vriend en medestander Florentius Radewijns.
Ook het aantal fraterhuizen nam toe, zelfs over de grenzen. Men verwarre deze frater-en zusterhuizen niet met kloosters. Aan het hoofd stond een rector en dit is misschien oorzaak, dat men gemeend heeft, dat zij zich met schoolarbeid bezig houden. Dat is echter niet zo.
Wat de arbeid der fraters en hun betekenis betreft: zij hielden zich bezig met zielzorg en schreven boeken over. Hun huizen waren internaten, waar de studerende jongelui thuislagen en onder hun geestelijk opzicht stonden.
Velen sympathiseerden met hen. Wij noemen Johannes Cele, de zeer beroemde rector van de Zwolse school, intiem vriend van Groote.
De broeders mag men vooral geen „voorlopers" van de Hervorming noemen: zij waren goed-katholiek. Ook in Meester Geert blijkt dat duidelijk. Men noemde hem de „Ketterhamer, " ja eenmaal dacht men er over hem inquisiteur te maken!
Tijdens zijn leven is hij ook op bezoek geweest bij Ruusbroec, de mysticus van het klooster Groenendaal bij Brussel. Cele vergezelde hem dan. Maar deze kon het met Ruusbroec niet zo goed vinden als Meester Geert. Hij scheen niet zo mystisch aangelegd om Ruusbroec te begrijpen.
Wij onderscheidden reeds de fraters en zusters, en aympatiserenden met de Moderne Devotie.
Een derde tak van deze was de Windesheimer congregatie; ook wel genoemd het Windesheimer kapittel. Dit was een kloostervereniging: Windesheimer ligt bij Zwolle. Niet ieder was geschikt voor het kloosterleven. Anderzijds waren er die er veel voor voelden.
Reeds in zijn laatste levensdagen had Groote over kloosterstichting gesproken.
Toen een vriend van hem aan de binnen Deventer heersende pest lag te sterven, ging hij hem bezoeken en werd zelf ook aangetast.
Bij die gelegenheid drong hij er op aan na zijn dood tot kloosterstichting over te gaan.
En toen de broeders hem vroegen welke orde hij aanbeval zei hij: Neemt de regel van de Reguliere Kanunniken van Augustinus. Reeds spoedig na zijn verscheiden togen Florentius Radewijns, Joh. Brinckerinck, Gerard Zerbolt e.a. aan de arbeid en in 1387 werd het klooster Windesheim plechtig ingewijd. Weldra verrezen ook op andere plaatsen in N.-Nederland, Nederland en Duitsland kloosters van deze soort, die samen verenigd werden tot de Congregatie onder 't kapittel van Windesheim.
Hiertoe behoorde ook het klooster op de Agnietenberg bij Zwolle, waar Thomas £ Kempis verbleef, schrijver, naar men aanneemt, van het bekende boekske: De Navolging van Christus. Genoemde kloosters zijn niet alleen bekend gewoixlen door hun observantie maar werden ook gebruikt tot reformatie van andere kloosters. Zo'n kloosterreformator was o.a. Joh. Busch, schrijver van de kroniek van Windesheim en van zijn belevenissen op zijn reformatiereizen. Erg bescheiden was hij niet. Eens sloot de abdis van een klooster, dat hij te inspecteren had, hem op in de kelder!
Ook vrouwenkloosters ontstonden onder deze Congregatie. Het eerste was dat van Diepenveen bij Deventer onder rector Joh, Brinckerinck, meer genoemd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1952
Daniel | 12 Pagina's