Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herder en schapen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herder en schapen

9 minuten leestijd

2. DE SCHAAPSKOOI,

a. Overdag.

Het is niet alleen 's nachts, dat de herder bescherming zoekt voor zijn schapen. Ook overdag moet hij daarvoor zorgen. Wanneer tegen 's middags 12 uur de zon haar verzengende stralen op de kudde neerzendt, moet de herder uitzien naar een schaduwrijke plek, waar de dieren dan rusten kunnen. Van de morgen af heeft hij daar reeds rekening mee moeten houden. Nu is het een gelukkige omstandigheid, dat in Palestina in de buurt van de weidegebieden en ook wel in deze zelf vaak hoge rotsklippen voorkomen, die aan de top vaak overhangen, waaronder een smalle strook schaduw ontstaat. Dergelijke plaatsen worden door de herder gezocht en eenmaal gevonden is het een aandoenlijk gezicht om te zien, hoe de schapen zich uit eigen beweging in een lange rij scharen en zich tegen de rotsen aandrukken, zodat ze allemaal van de schaduw kunnen genieten.

Hoewel we hier niet met een echte schaapskooi te doen hebben, vinden de dieren toch op deze wijze overdag een schuilplaats, maar dan tegen de hitte.

Is de rots te klein, dan kan men vaak zien, dat de eerstaangekomen schapen tegen de rotswand gaan liggen en de anderen over hen heen gaan staan, zodat toch allen van de schaduw kunnen genieten. Een beschamend voorbeeld, die het „broederlijk samenwonen" uit Ps. 133 wel eens uit het oog verliezen. En laten we daarbij nu eens niet aan anderen denken, maar heel dicht bij huis blijven en de hand in eigen boezem steken.

b. 's Nachts.

Anders wordt het, wanneer de avond valt en „de schaduwen zich gaan neigen." Dan moet de herder naar de echte schaapskooi. Voordat wij deze gaan behandelen, moeten we echter opmerken, dat als zodanig vaak rotskloven en oude rotswoningen gebruikt werden b.v. in de buurt van de Dode Zee. Deze zijn goedkoop en doelmatig. Nu gebeurt het echter ook wel eens, dat de herders te grote reizen gaan maken, zodat ze 's avonds de stal niet meer kunnen bereiken, terwijl er ook geen rotskloven of - woningen in de buurt zijn. De herders zoeken dan elkaar op, zetten hun tenten in een grote kring en de gezamenlijke kudden worden daar tussenin gedreven en bewaakt.

De echte schaapskooi, zoals men die meestal op afbeeldingen ziet, verschilt aanmerkelijk van onze oude schaapskooien op de heide, zoals er nog een enkele in ons land te zien is. De Oosterse heeft geen dak. Het is een rechthoekige ruimte, die door vier muren gevormd wordt. Deze muren staan op de grond, zonder fundamenten. Metselkalk wordt bij het bouwen er ook al niet voor gebruikt. Grote stenen worden los op elkaar gestapeld, zodat voor de stevigheid de muren van boven veel smaller zijn dan van onderen. Openingen tussen de grote stenen worden opgevuld met kleinere, terwijl in

de gaten doorntakken worden gestoken. Ook wordt de bovenkant van deze takken voorzien. Dit met het oog op eventueel binnendringen van rovers en/of wilde dieren. Soms vindt men in de kooi nog een muur, die rechthoekig op één van de voor-of achtermuren staat. Deze muur dient dan om de schapen en bokken van elkander te scheiden. Hieraan zal ongetwijfeld de grote Herder gedacht hebben, toen Hij in de pi-ofetische rede zei: En voor Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt; En Hij zal de schapen tot Zijn rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand." (Matth. 25 : 32 en 33).

In een goed geoutilleerde kooi bouwt men tegen één der muren vaak nog een afdak om er bij regen onder te kunnen schuilen.

Men komt in de schaapskooi door de „deur", die er echter niet is. Wat er voor dient is alleen maar een opening, die echter niet afgesloten kan worden. Zijn al de schapen binnen, dan blijft de herder in de deuropening de wacht houden. Vermoedt hij rovers of wilde dieien in de omgeving, dan blijft hij staan, waant hij de omgeving veilig, dan gaat hij in de deuropening liggen slapen. Niemand kan nu in of uit de stal, of hij moet over de herder heen, want die verspert de ingang. Die wordt dan wel wakker, omdat hij, „er op is gaan liggen", zoals het spraakgebruik zegt. Over die deur staat een schone gelijkenis in Gods Woord in Joh. 10 : 7—10: Jezus dan zeide wederom tot hen: oorwaar, voorwaar zeg Ik u: k ben de Deur der schapen. Allen, zo velen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord. Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. De dief komt niet, dan opdat hij stele en slachte en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben."

Voor nog meer veiligheid werden wachttorens in de schaapskooien gebouwd, evenals in de wijngaarden. Vanaf deze torens heeft men een ver uitzicht over het omliggende land, zodat men in de verte het naderende gevaar reeds onderkennen kan. Over deze torens leest men in de geschiedenis van koning Uzzia: Hij bouwde ook torens in de woestijn en hieuw vele putten uit, overmits hij veel vee had" enz. (2 Kron. 26 : 10).

Komt de kudde nu 's avonds bij de kooi aan, dan gaat de herder in de deuropening staan en houdt zijn staf er voor. Telkens gaat die staf even omhoog, om een schaapje door te laten, maar steeds één voor één. Tegelijk worden ze dan geteld. Ontbreekt er één of meer, dan gaat de herder zoeken, zoals in een vorig arikel werd beschreven. Vi'oeger had de herder een pot met rode verf naast zich staan. Daarin werd het uiteinde van de staf gedoopt en het tiende schaap, dat voorbijkwam, kreeg een tik met het natte stafeinde op de rug. Dit schaap werd dan als tiende aan de Heere geofferd.

In zo'n schaapskooi lopen schapen van verschillende kudden door elkander, omdat meei'dere herders dezelfde kooi gebruiken. Toch geeft dat 's morgens bij het verlaten geen moeilijkheden, want iedere herder roept zijn eigen dieren en die volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. Ook hierover lezen we zo schoon in Joh. 10 : „Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem, en hij roept zijn schapen bij name en leidt ze uit. En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij vóór hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen, maar een vreemdeling zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de stem des vreemden niet kennen." (Joh. 10 : 3—5). Hieruit zien we metéén, dat in het Oosten de herder, in tegenstelling met onze herders, vóórop gaat. Dit moet wel, omdat de weg langs steilten en afgronden gaat of door dicht struikgewas en doornen, zodat de herder voor zijn schapen de veiligste weg moet zoeken resp. banen.

3. Aan zeer stille wateren.

Moet de herder er voor zorgen schaduw voor zichzelf en de kudde te vinden gedurende het warmste gedeelte van de dag, zoals we hierboven zagen, van niet minder belang is het, tijdig om te zien naar water, want minstens één maal per dag moeten de dieren gedrenkt worden. Hieruit moet ook de oplettende zorg van de herder blijken. Wanneer mogelijk zoeken de herders een dal op, waardoor een zacht murmelend beekje stroomt. Het anders zo stille dal is dan opeens vol levendigheid geworden. Van de kale hoogten aan de zijden dalen ongeveer gelijktijdig de herders met hun kudden af en weldra doen de dieren zich te goed aan het verfrissende beekwater. Soms, om de drinkplaatsen uit te breiden, bouwen de herders in een ondiep beekje van aarde en stenen wel een dam. Het aanstromende water treedt dan buiten haar oevers en er ontstaat een grote, rustige plas in het dal. We kunnen ons levendig voorstellen, dat dat dan „zeer stille wateren" worden. Dan nog moet de herder er wel eens bij, want de dolende dieren moeten bij het water worden gebracht en voor de meer schuchtere schaapjes moet een goed en rustig plaatsje worden uitgezocht. Wanneer is een herder eigenlijk wel zonder zorgen? Mijn stelling, aan het begin van deze artikelenreeks geponeerd, dat het herdersleven geen gemakkelijk leven is, zal bij lezing steeds meer reliëf krijgen.

Maar er is meer. Niet altijd is de herder in de gelegenheid een beek als drinkplaats te bezoeken. Dikwijls zal de reis ernaartoe te lang zijn. Dan neemt hij de toevlucht tot een put, zoals we dat herhaaldelijk kunnen lezen in de geschiedenissen van de aartsvaders Abraham, Izak en Jakob. Dat geeft nog meer werk, want met een soort leren emmer aan een touw moet er water geput worden en dat wordt weer uitgegoten in een drinkbak, een trog, eventueel in de rots uitgehouwen. Deze wijze van drenken duurt veel langer dan de vorige, want nu moeten de schapen hun beurt afwachten. Niettegenstaande bezwarende omstandigheden zorgt dan de herder ook voor meer dan voldoende water: Mijn beker is overvloeiende." (Ps. 23 : 5.)

Na een vermoeiende dag keert de herder 's avonds zo mogelijk naar de schaapskooi terug. De laatste zorg zal dan zijn: ijken of de schapen verwondingen hebben opgelopen. In een land met grote doornen en distelen, scherpe stenen en puntige rotsblokken kan dat uiteraard gemakkelijk. In een dergelijke wond wordt dan uit een hoorn wat olie gegoten. „Gij maakt mijn hoofd vet met olie." (Ps. 23 : 5.)

4. „Wat zal uw loon zijn? (Gen. 29 : 15).

Dat de herder zo uitstekend voor de kudde zorgt, is misschien ook wel een beetje eigenbelang. Immers zijn loon bestaat doorgaans uit een gedeelte van de opbrengst. (Denk aan Jakobs loon bij Laban.) Dikwijls krijgt hij van elke tien of twaalf lammeren er één, voor de helft ooien, voor de andere helft bokken. Gaat het de baas goed, dan gaat het de herders ook goed, maalais het omgekeerd de herder goed gaat, dan vaart de meester er ook wel bij. Als er iets door gebrek aan zorg verloren gaat, dan moet de herder dat uit zijn eigen bezittingen vergoeden. Gebeurde zo iets per ongeluk, dan ging hij 'vrijuit, evenals wanneer hij zijn best wel gedaan had. Redde hij b.v. uit een gevecht met een roofdier maar een stukje van het oor van een schaap, dan hoefde hij al niets meer te vergoeden. „Deze twintig jaren ben ik bij u geweest; uw ooien en uw geiten hebben niet misdragen en de rammen uwer kudde heb ik niet gegeten. Het verscheurde heb ik tot u niet gebracht; ik heb het geboet; gij hebt het van mijn hand geëist; het ware des daags gestolen, of des nachts gestolen. Ik ben geweest, dat mij bij dag de hitte verteerde, en bij nacht de vorst, en dat mijn slaap van mijn ogen week." (Gen. 31 : 38—39).

Veel zou nog over het interessante herdersleven in het Oosten mee te delen zijn, we zullen het hier echter bij laten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1952

Daniel | 12 Pagina's

Herder en schapen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1952

Daniel | 12 Pagina's